Home

Rechtbank Noord-Holland, 18-12-2017, ECLI:NL:RBNHO:2017:11209, AWB - 16 _ 1174

Rechtbank Noord-Holland, 18-12-2017, ECLI:NL:RBNHO:2017:11209, AWB - 16 _ 1174

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
18 december 2017
Datum publicatie
8 januari 2018
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2017:11209
Zaaknummer
AWB - 16 _ 1174
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024] art. 8:75

Inhoudsindicatie

De rechtbank komt tot het oordeel dat eiseres geen recht heeft op een integrale proceskostenvergoeding en dat verweerder bij de toekenning van de forfaitaire proceskostenvergoeding terecht is uitgegaan van een gemiddeld gewicht van de zaken (factor 1). Voor de toekenning van de immateriële schadevergoeding is terecht uitgegaan van samenhangende zaken zodat eiseres geen recht heeft op een hogere vergoeding dan reeds door verweerder aan haar is toegekend.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

zaaknummers: HAA 16/1174 tot en met HAA 16/1177

(gemachtigde: A.M. Nooij),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor de jaren 2007, 2008 en 2009 de hieronder vermelde (navorderings)aanslagen in de vennootschapsbelasting (hierna: vpb) opgelegd. Tevens is bij beschikkingen, zoals hierna vermeld, heffingsrente in rekening gebracht (hierna: de beschikkingen heffingsrente).

Zaaknummer

Soort aanslag

Vastgestelde belastbare winst

Beschikkingen heffingsrente

HAA 16/1174

Navorderingsaanslag 2007

€ 48.123

€ 1.713

HAA 16/1175

Navorderingsaanslag 2008

€ 197.538

€ 8.315

HAA 16/1176

Definitieve aanslag 2009

€ 346.893

€ 6.373

HAA 16/1177

Navorderingsaanslag 2009

€ 346.893

€ 843

Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar de (navorderings)aanslagen als volgt verminderd:

Zaaknummer

Soort aanslag

Vastgestelde belastbare winst

HAA 16/1174

Navorderingsaanslag 2007

€ 17.652

HAA 16/1175

Navorderingsaanslag 2008

€ 178.009

HAA 16/1176

Definitieve aanslag 2009

€ 169.676

HAA 16/1177

Navorderingsaanslag 2009

€ 169.676

De beschikkingen heffingsrente zijn dienovereenkomstig verminderd.

Eiseres heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroepen ingesteld.

Verweerder heeft verweerschriften ingediend.

Beide partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2017 te Haarlem.

Namens eiseres zijn verschenen haar gemachtigde en [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. J.N.A.H. Renckens en

L. Kruisselbrink.

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres is in 1996 opgericht. De directeur-grootaandeelhouder van eiseres is de heer [A] (hierna: de dga).

2. Eiseres heeft over het jaar 2007 aangifte vpb gedaan naar een belastbare winst van negatief € 1.877. Met dagtekening 4 april 2009 is aan eiseres een aanslag vpb over het jaar 2007 opgelegd overeenkomstig de aangifte.

3. Eisers heeft over het jaar 2008 aangifte vpb gedaan naar een belastbare winst van negatief € 18.046. Met dagtekening 21 november 2009 is aan eiseres een aanslag vpb over het jaar 2008 opgelegd overeenkomstig de aangifte.

4. Eiseres heeft over het jaar 2009 aangifte vpb gedaan naar een belastbare winst van € 106.903.

5. Bij brief van 7 juni 2010 heeft de gemachtigde van eiseres aan verweerder, voor zover hier van belang, het volgende bericht:

“Aan de orde is nu dat in 2010 [eiseres] een aantal facturen zal sturen voor verrichte werkzaamheden. Het betreft doorlopende opdrachten van [eiseres], waarbij van een deel van de facturen de bedragen geheel of gedeeltelijk zijn toe te wijzen aan werkzaamheden uit de jaren 2008 en 2009, en wellicht nog uit 2007. In de nog af te ronden jaarrekening 2009 zal voor deze werkzaamheden rekening worden gehouden via een post onderhanden werk, zodat de omzetbedragen dan al in de belastingheffing over de winst worden meegenomen.

Bij het vaststellen van het salaris van de dga is in voorgaande jaren het onderhanden werk nog niet verdisconteerd. Van belang daarbij op te merken is dat het bedrag aan onderhanden werk tot op heden nog niet bekend is, aangezien de directie van [eiseres] nog moet nagaan of en in hoeverre aan cliënten nog facturen gestuurd kunnen worden. Concreet zal dit echter inhouden dat aan de dga een hoger salaris toegekend zal gaan worden om op deze wijze het loon niet meer in belangrijke mate te laten afwijken van hetgeen gebruikelijk is (…).

(…)

Beoordeling

Gezien het feit dat nog geen informatie beschikbaar is over de hoogte van het onderhanden werk en mede uit praktische overwegingen, stellen wij voor om voor het nog toe te kennen salaris een aanvulling op het salaris in de jaarrekening 2009 van [eiseres] op te nemen. Vervolgens zal [de dga] in zijn (aangepaste) aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over 2007 tot en met 2009 het aan de jaren toe te rekenen aanvullende salaris vermelden als (fictief) loon. Rekening houdend met een kosten- en winstopslag voor [eiseres], zal 60% van de in de jaarrekeningen 2008 en 2009 van [eiseres] vermelde gefactureerde en ontvangen omzet als salaris worden uitgekeerd aan [de dga], onder aftrek van het reeds in die jaren toegekende salaris.

Graag willen wij met u afstemmen dat:

(…)

De directie van [eiseres] zal binnenkort facturen gaan sturen voor het onderhanden werk, waarna uiterlijk op 1 augustus 2010 aangepaste aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ingediend zullen worden over 2007 tot en met 2009.”

6. Naar aanleiding van de hiervoor onder 5 vermelde brief, heeft verweerder op 6 september 2010 bij eiseres een boekenonderzoek gestart.

7. Op 11 april 2011 is een derdenonderzoek ingesteld bij [B] . Naar aanleiding van dat onderzoek is het boekenonderzoek gestaakt en heeft de FIOD het onderzoek voortgezet.

8. Bij brief van 24 mei 2011 heeft de gemachtigde van eiseres een voorstel aan verweerder gedaan voor de afwikkeling van het boekenonderzoek.

9. Bij brief van 1 december 2011 heeft verweerder de gemachtigde van eiseres ten aanzien van de dga het volgende gemeld:

“Door u is voor de heer [de dga] te [C] de aangifte inkomstenbelasting 2007 ingediend. Naar aanleiding van de ontvangst van uw verzoek van 7 juni 2010 is verzocht om een nader onderzoek te doen instellen naar de juistheid van ingediende aangiften over de afgelopen jaren, waaronder ook die over het jaar 2007. Dit onderzoek is nog niet afgerond en een eindoordeel is mij dan ook nog niet bekend.

De termijn om nog tijdig de aangifte inkomstenbelasting 2007 te kunnen vaststellen zal binnenkort verstrijken. In verband hiermee zie ik mij genoodzaakt om - in afwachting van de definitieve uitkomst van het onderzoek - de aangifte inkomstenbelasting 2007 ter behoud van rechten te corrigeren en vast te stellen. De correctie is gebaseerd op het vermoeden dat een vennootschap van belastingplichtige zich wellicht reeds in 2007 een bedrag aan opbrengsten/winst - vooralsnog geschat op € 50.000 - heeft laten ontlopen welke belastingplichtige middelijk of onmiddellijk ten goede is gekomen. Daarom wordt in box II nu een uitdeling van € 50.000 in aanmerking genomen.”

10. Ten aanzien van eiseres heeft verweerder bij brief van 12 december 2011 het volgende aan de gemachtigde van eiseres bericht:

“Op 1 december 2011 is aan uw kantoor een brief gezonden waarin u is meegedeeld dat aan [de dga] van [eiseres] ter behoud van rechten een aanslag inkomstenbelasting 2007 is opgelegd.

De correctie is gebaseerd op het vermoeden dat de vennootschap zich wellicht reeds in 2007 een bedrag aan opbrengsten/winst - vooralsnog geschat op € 50.000 - heeft laten ontlopen welke belastingplichtige middelijk of onmiddellijk ten goede is gekomen.

In navolging op de aanslag inkomstenbelasting bij de dga leg ik, ook ter behoud van rechten, een navorderingsaanslag [vpb] 2007 ten name van [eiseres] op. Ik ben er daarbij vanuitgegaan dat de vennootschap zich bewust is geweest van de bevoordeling van de dga.”

11. Met dagtekening 31 december 2011 is aan eiseres de navorderingsaanslag vpb over het jaar 2007 opgelegd naar een belastbare winst van € 48.123. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In het bezwaarschrift heeft eiseres verzocht te worden gehoord en verzocht om toekenning van een proceskostenvergoeding.

12. Bij brief van 19 april 2012 heeft verweerder de gemachtigde van eiseres het volgende bericht:

“Onder verwijzing naar ons telefonisch onderhoud van 16 april jl. bevestig ik hierbij dat u heeft ingestemd met uitstel van de behandeling van en de beslissing op de ingediende bezwaarschriften totdat de resultaten van het thans lopende opsporingsonderzoek van de FIOD bekend zijn en de gevolgen daarvan voor de heffing zijn vastgesteld.”

13. Op 26 maart 2013 heeft verweerder uitspraken op bezwaar IB/PVV 2007, 2008 en 2009 ter zake van de dga gedaan. Daartegen is door de dga beroep ingesteld. In geschil was onder meer of verweerder terecht uitdelingen in aanmerking heeft genomen. De rechtbank Gelderland is - kort gezegd - tot het oordeel gekomen dat de verrichte werkzaamheden (zie onder 5) omzet vormen voor eiseres en dat de dga deze omzet als uitdeling heeft verkregen. De dga heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

14. Bij brief van 18 oktober 2013 heeft verweerder aangekondigd af te zullen wijken van de aangifte vpb over het jaar 2009.

15. Met dagtekening 2 november 2013 is aan eiseres de definitieve aanslag vpb over het jaar 2009 opgelegd naar een belastbare winst van € 346.893. Eiseres heeft hiertegen op 11 november 2013 bezwaar gemaakt. In het bezwaarschrift heeft eiseres verzocht te worden gehoord en verzocht om toekenning van een proceskostenvergoeding.

16. Op 17 juni 2014 is door de FIOD het Overzichts-procesverbaal van het onderzoek opgemaakt.

17. Met dagtekening 6 september 2014 is aan eiseres de navorderingsaanslag vpb over het jaar 2008 opgelegd naar een belastbare winst van € 197.538. Eiseres heeft hiertegen op 8 september 2014 bezwaar gemaakt. In het bezwaarschrift heeft eiseres verzocht te worden gehoord en verzocht om toekenning van een proceskostenvergoeding.

18. Met dagtekening 6 december 2014 is aan eiseres de navorderingsaanslag vpb over het jaar 2009 opgelegd naar een belastbare winst van € 346.893. Eiseres heeft hiertegen op 13 januari 2015 bezwaar gemaakt. In het bezwaarschrift heeft eiseres verzocht te worden gehoord en verzocht om toekenning van een proceskostenvergoeding.

19. Op 17 maart 2015 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak gedaan op het hoger beroep van de dga (zie onder 13). Het Gerechtshof is - kort gezegd - tot het oordeel gekomen dat de door de dga verrichte werkzaamheden niet als uitdelingen behoorden te worden belast. Hiertegen hebben zowel de dga als de Staatssecretaris van Financiën cassatieberoep ingesteld.

20. Op 7 oktober 2015 heeft verweerder een brief aan eiseres gestuurd waarin hij melding maakt van de voorgenomen wijze van afdoening van de bezwaren tegen de (navorderings)aanslagen vpb over de jaren 2007, 2008 en 2009.

21. Per e-mail van 9 december 2015 heeft eiseres aan verweerder laten weten dat zij afziet van het recht te worden gehoord.

22. Op 7 januari 2016 heeft verweerder uitspraken op bezwaar gedaan betreffende alle jaren. Daarin is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:

“U heeft bezwaarschriften ingediend tegen (navorderings)aanslagen vennootschapsbelasting ten name van [eiseres] over de jaren 2007, 2008 en 2009.

(…)

Over deze aanslagen heb ik u een brief gezonden met dagtekening 6 [de rechtbank leest: 7] oktober 2015. In deze brief heb ik aangegeven dat alle vastgestelde belastbare winsten en bedragen verminderd moeten worden. In het volgende overzicht geef ik weer tot welke bedragen ik verminder.

(…)

Omdat de toerekening van de omzet nog niet onherroepelijk vaststaat stel ik ter behoud van rechten dat de omzet die volgens het FIOD proces verbaal aan de vennootschap moet worden toegerekend tot de belastbare winst van de vennootschap behoort. Ik verwijs naar het FIOD rapport voor de onderbouwing. (…).

Indien (en zodra) het oordeel van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden over de toerekening van de omzet in haar uitspraak van 17 maart 2015 onherroepelijk vaststaat (bijvoorbeeld doordat de Hoge Raad deze uitspraak bekrachtigt of ongewijzigd laat) zal ik de belastbare winsten en de belastbaar bedrag over 2007 verder verminderen conform mijn brief van 7 oktober 2015.

(…)

U heeft verzocht om een kostenvergoeding voor de kosten die belanghebbende in redelijkheid heeft moeten maken in verband met de procedures/bezwaarschriften.

Vaststaat dat de belastingaanslagen moeten worden verminderd. Daarmee staat in beginsel de onrechtmatigheid vast. U verzoekt om een vergoeding van de werkelijke kosten die belanghebbende in verband met deze bezwaarprocedures heeft moeten maken en nog zal maken.

In het algemeen zal een integrale kostenvergoeding slechts worden toegekend indien reeds op voorhand duidelijk moet zijn geweest dat de beslissing van de Belastingdienst geen stand behoort te houden (tegen beter weten in). In de brief van de Belastingdienst van 10 december 2015 met betrekking tot uw klacht is uitleg gegeven wat de reden was van de dubbeltelling. Gelet op de onderbouwing met betrekking tot de dubbeltelling in die brief kan niet worden gezegd dat het op voorhand duidelijk was dat de beslissing geen stand zou houden.

(…)

Ik acht op het voorgaande de forfaitaire regeling als bedoeld in het Besluit Proceskosten Bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage van toepassing. Het was noodzakelijk om voor alle belastingaanslagen een apart bezwaarschrift in te dienen. Weliswaar zijn in latere brieven de gronden van bezwaar tegen de belastingaanslagen van de verschillende jaren in één brief vervat maar ik acht dit onvoldoende om een matiging van de vergoeding in aanmerking te nemen in verband met samenhang.

Gelet op het voorgaande stel ik een vergoeding van 4 maal € 246 = € 984 vast.

- immateriële schadevergoeding

De bezwaarschriften betreffen de belastingaanslagen over 2007-2009. Zoals hiervoor al is aangegeven is de navordering over 2007 opgelegd met dagtekening 31 december 2011. De andere belastingaanslagen zijn opgelegd met dagtekening in 2013 en 2014.

De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak van 30 januari 2015 (nr. 14/01954) overwogen:

(…)

Ik stel vast dat in dit geval de verschillende bezwaarschriften zien op hetzelfde feitencomplex die gezamenlijk zijn behandeld. Gelet hierop ben ik van mening dat kan worden volstaan met toekenning van een schadevergoeding in één zaak van dezelfde belastingplichtige, terwijl in de overige zaken wordt volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.

Het bezwaarschrift van het oudste jaar is gedagtekend 29 december 2011. Als de afdoening van een bezwaar langer vergt dan een half jaar dient op grond van het voorgaande in beginsel een vergoeding per half jaar te worden gegeven van € 500 tenzij er sprake van bijzondere omstandigheden. Wellicht kan worden gesproken van bijzondere omstandigheden omdat het aanhouden van de bezwaarschriften was ingegeven door de procedures van [de dga] voor de inkomstenbelasting. Ik acht dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden die er toe leiden dat de termijn dient te worden aangepast voor zover het de vergoeding betreft, Er is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van 8 maal 6 maanden dat leidt tot een vergoeding van € 4.000.”

23. Eiseres heeft tegen de uitspraken op bezwaar op 15 februari 2016 beroepen ingesteld. De beroepen zijn inhoudelijk gericht tegen het in de brief van 7 januari 2016 (zie onder 22) opgenomen oordeel van verweerder over de kostenvergoeding en de immateriële schadevergoeding.

24. Op 25 maart 2016 heeft de Hoge Raad arrest gewezen in de zaken IB/PVV van de dga. De Hoge Raad heeft de beroepen in cassatie met toepassing van artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie ongegrond verklaard. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder de (navorderings)aanslagen ambtshalve verminderd tot op de volgende bedragen:

Zaaknummer

Soort aanslag

Vastgestelde belastbare winst na ambtshalve vermindering

HAA 16/1174

Navorderingsaanslag 2007

-/- € 1.877

HAA 16/1175

Navorderingsaanslag 2008

-/- € 18.046

HAA 16/1176

Definitieve aanslag 2009

€ 15.527

HAA 16/1177

Navorderingsaanslag 2009

€ 15.527

Geschil 25. In geschil is of verweerder aan eiseres, in plaats van een integrale kostenvergoeding, terecht een forfaitaire kostenvergoeding voor de bezwaarfase heeft toegekend. Indien het antwoord hierop bevestigend luidt, is in geschil of verweerder het gewicht van de zaak terecht op gemiddeld (factor 1) heeft vastgesteld. Voorts is in geschil of eiseres recht heeft op een hogere immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn dan de in bezwaar toegekende immateriële schadevergoeding. Meer specifiek is hierbij in geschil of sprake is van samenhangende zaken.

Beslissing

Rechtsmiddel