Home

Rechtbank Noord-Holland, 25-07-2017, ECLI:NL:RBNHO:2017:7566, 16/5039

Rechtbank Noord-Holland, 25-07-2017, ECLI:NL:RBNHO:2017:7566, 16/5039

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
25 juli 2017
Datum publicatie
19 september 2017
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2017:7566
Zaaknummer
16/5039

Inhoudsindicatie

Artikel 8:58, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken kunnen indienen. De bepaling beoogt, blijkens de daarop gegeven toelichting, een behoorlijk verloop van de procedure te waarborgen.

Bij het oordeel of binnen 10 dagen voor de zitting ingediende stukken buiten beschouwing moeten worden gelaten wordt

in aanmerking genomen enerzijds het belang van de indiener bij het inbrengen van die stukken en het feit dat onduidelijk is gebleven waarom die niet eerder zijn ingebracht en anderzijds het algemeen belang van een doelmatige procesgang, waarbij de rechtbank in aanmerking neemt dat de wederpartij niet ter zitting is verschenen, zodat in ontvangstneming van genoemde stukken zou moeten leiden tot een aanhouding van de zaak. Dit laatste acht de rechtbank in de gegeven omstandigheden en gelet op de betrokken belangen onwenselijk (vgl. HR 16 maart 2007, nr. 42905, LJN BA0721, BNB 2007/222). De rechtbank acht in het voorliggende geval het belang van een behoorlijk verloop, waaronder mede wordt verstaan een voorspoedig verloop, van de procedure zwaarder wegen dan het belang van de indiener om het door hem gewenste bewijs alsnog in te brengen.

Uitspraak

Zittingsplaats Alkmaar

zaaknummer: HAA 16/5039

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juli 2017 in de zaak tussen

(gemachtigde: A. Oosters),

en

Procesverloop

Verweerder heeft op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) bij beschikking van 29 februari 2016 de waarde van de onroerende zaak [woning] (hierna: de woning) voor het jaar 2016 vastgesteld op € 373.000. In hetzelfde geschrift is ook de aanslag onroerende-zaakbelastingen 2016 bekendgemaakt.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de bij beschikking vastgestelde waarde alsmede de aanslag gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend doch geen gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid een verweerschrift in te dienen.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2017. Namens verweerder is verschenen mr. S. Marzak, vergezeld door R.M. van Gasselt, taxateur. De gemachtigde heeft bij brief van vrijdag 8 juni 2017, bij de rechtbank locatie Haarlem ontvangen op maandag 12 juni 2017, bericht dat hij niet ter zitting zal verschijnen.

Overwegingen

Feiten

1. De gemachtigde heeft namens eiser op 22 maart 2016 “De Juiste Waarde.nl” opdracht gegeven tot het opstellen van een taxatierapport inzake de waardebepaling van de woning. [A] , registertaxateur onroerende zaken, heeft de taxatie uitgevoerd en het rapport daarvan opgemaakt. In dit rapport, waarin verkoopprijzen van andere woningen zijn opgenomen, is de waarde van de woning bepaald op € 338.798.

Geschil

2. In geschil is of de waarde van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2015 niet te hoog is vastgesteld.

Beoordeling van het geschil

Vooraf

3. De griffier heeft op 29 mei 2017 verweerder in de persoon van [B] telefonisch bericht dat er geen verweerschrift is ontvangen, waarop [B] heeft geantwoord dat het verweerschrift ‘er aan komt’. Nu geen verweerschrift is ontvangen en overigens ook geen aanwijzingen zijn dat een verweerschrift is ingediend, gaat de rechtbank ervan uit dat geen verweerschrift is ingediend. De van iedere onderbouwing ontblote stelling van verweerder ter zitting dat op 24 mei 2017 een verweerschrift naar de rechtbank is gezonden, acht de rechtbank onvoldoende voor een ander oordeel.

4. De taxateur van verweerder heeft ter zitting aangeboden de matrix, waarin de door hem verdedigde waarde wordt onderbouwd met verkoopprijzen van vergelijkbare woningen, over te leggen. De rechtbank heeft verweerder daarop meegedeeld dat het eerst ter zitting overleggen van dit bewijs in strijd is met een goede procesorde. Om die reden zal de matrix niet als gedingstuk in het dossier worden gevoegd en zal hierop geen acht worden geslagen.

5. De rechtbank wijst in dit verband op artikel 8:58, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht dat bepaalt dat partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken kunnen indienen. De bepaling beoogt, blijkens de daarop gegeven toelichting, een behoorlijk verloop van de procedure te waarborgen. Uit de strekking van die bepaling volgt dat de rechter - binnen het kader van een goede procesorde - de mogelijkheid heeft stukken die binnen tien dagen voor de zitting of eerst ter zitting zijn overgelegd al dan niet in de procedure toe te laten.

6. Bij bovenvermeld oordeel heeft de rechtbank enerzijds in aanmerking genomen het belang van verweerder bij het inbrengen van dat bewijsmateriaal en het feit dat onduidelijk is gebleven waarom hij dit niet - ook niet nadat hij door de rechtbank uitdrukkelijk is gewezen op het ontbreken van een verweerschrift - in een eerdere fase van de procedure heeft ingebracht, en anderzijds het algemeen belang van een doelmatige procesgang, waarbij de rechtbank in aanmerking neemt dat eiser niet ter zitting is verschenen, zodat in ontvangstneming van genoemde stukken zou moeten leiden tot een aanhouding van de zaak. Dit laatste acht de rechtbank in de gegeven omstandigheden en gelet op de betrokken belangen onwenselijk (vgl. HR 16 maart 2007, nr. 42905, LJN BA0721, BNB 2007/222). De rechtbank acht in het voorliggende geval het belang van een behoorlijk verloop, waaronder mede wordt verstaan een voorspoedig verloop, van de procedure zwaarder wegen dan het belang van verweerder om het door hem gewenste bewijs alsnog in te brengen.

Waardebepaling

7. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ, wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer. Dat is de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald. Op verweerder rust de last aannemelijk te maken dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld.

8. Nu verweerder de door hem vastgestelde waarde niet heeft onderbouwd kan niet geoordeeld worden dat verweerder in deze bewijslast is geslaagd.

9. Eiser bepleit een waarde van - afgerond - € 338.000. Eiser heeft deze waarde onderbouwd met een taxatierapport, opgesteld door een deskundige. De rechtbank acht eiser met dit rapport, waarvan de juistheid door verweerder onvoldoende is weersproken, erin geslaagd aannemelijk te maken dat de waarde niet hoger is dan € 338.000.

10. Het voorgaande voert tot de slotsom dat het beroep gegrond is en dat volledig aan het standpunt van eiser moet worden tegemoetgekomen.

Proceskosten

11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 988 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van een hoorzitting, met een waarde per punt van € 246, alsmede 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 495, met voor beide procedures een wegingsfactor 1).

12. Voorts wordt verweerder veroordeeld op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht tot vergoeding van de kosten voor het opmaken van een taxatierapport.

De rechtbank berekent deze kosten op € 100, te specificeren in 2 uur à € 50 per uur, conform de in de Staatscourant 2012 nr. 26039, van 18 december 2012 gepubliceerde Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties.

13. Het totaal van de door verweerder te vergoeden proceskosten komt daarmee op € 1.088.

Beslissing

De rechtbank

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de bij beschikking vastgestelde waarde van de woning tot € 338.000,

- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 1.088 en

- gelast verweerder het betaalde griffierecht van € 46 aan eiser te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A. Fase, rechter, in aanwezigheid van mr. E.G. van der Laan, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2017.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel