Home

Rechtbank Noord-Holland, 30-11-2017, ECLI:NL:RBNHO:2017:9859, AWB - 16 _ 4596

Rechtbank Noord-Holland, 30-11-2017, ECLI:NL:RBNHO:2017:9859, AWB - 16 _ 4596

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
30 november 2017
Datum publicatie
15 januari 2018
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2017:9859
Zaaknummer
AWB - 16 _ 4596
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 10a, Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 15

Inhoudsindicatie

Terecht vergrijpboete opgelegd aan adviseur wegens het opzettelijk niet doen van suppletieaangiften omzetbelasting op de voet van artikel 10a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en artikel 15 Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

zaaknummer: HAA 16/4596

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Midden- en kleinbedrijf, kantoor Hoorn, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser bij beschikking met dagtekening 6 mei 2016 een boete opgelegd ten bedrage van € 1.250 wegens het niet tijdig en niet op de voorgeschreven wijze indienen van suppletie-aangiften omzetbelasting over de jaren 2011 en 2012.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de boetebeschikking gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2017 te Haarlem.

Eiser is verschenen, tot bijstand vergezeld van zijn dochter [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. O.C.W. Pos en E. Boerman.

Overwegingen

Feiten

1. Eiser is werkzaam bij administratiekantoor [B] . Tot zijn werkzaamheden behoren het verwerken van administraties, het opmaken van jaarstukken en het indienen van aangiften inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting en omzetbelasting voor cliënten.

2. V.o.f. [C] (de vof) is een cliënte van het administratiekantoor. Eiser verzorgt voor zijn cliënte onder meer de aangiften omzetbelasting.

3. Verweerder heeft bij de vof een boekenonderzoek uitgevoerd. Uit het onderzoek bleek dat over de jaren 2011 en 2012 in een groot aantal maanden nihilaangiften omzetbelasting waren gedaan. In 2011 zijn nihilaangiften gedaan over de maanden januari tot en met mei, augustus en oktober tot en met december. In 2012 zijn nihilaangiften gedaan over de maanden januari, februari en april tot en met december. Over de andere maanden is wel aangifte gedaan en omzetbelasting voldaan.

4. Uit de jaarstukken van de vof betreffende de jaren 2011 en 2012 blijkt dat nog aanzienlijke bedragen aan omzetbelasting verschuldigd is. Over 2011 blijkt per saldo € 21.110 te weinig omzetbelasting te zijn aangegeven en voldaan. Over 2012 blijkt per saldo € 24.210 te weinig omzetbelasting te zijn aangegeven en voldaan.

5. Er zijn geen suppletieaangiften gedaan over de jaren 2011 en 2012. De verschuldigde omzetbelasting is niet voldaan.

6. Verweerder heeft aan de vof voor de onderhavige jaren een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 45.320 alsmede een vergrijpboete.

7. In het verslag van het verhoor van eiser en [D] , mede-eigenaar van de vof, dat op 7 mei 2015 heeft plaatsgevonden, staat onder meer het volgende vermeld:

“(…)

De heer [X] constateerde dat het niet goed ging met het bedrijf en dat het in financiële moeilijkheden verkeerde. Er was feitelijk geen geld om omzetbelasting te betalen. Omdat het naar zijn idee een levensvatbare onderneming was met genoeg potentieel en hij geen gezin (man, vrouw en kinderen) kapot wilde laten gaan besloot hij nihilaangiften omzetbelasting in te dienen en de suppletieaangiften achterwege te laten. Als je geen aangifte indient krijg je ambtshalve aanslagen met boete en dat schiet natuurlijk ook niet op. Dan kan je beter een nihilaangifte indienen. Dit was wat de heer [X] betreft een deel van de oplossing van het liquiditeitsprobleem van de heer [D] . Het was de manier van de heer [X] om zijn klant de hand boven het hoofd te houden. Door het indienen van nihilaangiften omzetbelasting kon de onderneming in leven blijven.

(…)

De gedachte van de heer [X] was dat als hij gedurende het jaar nihilaangiften indiende hij alles bij het opmaken van de jaarrekening weer recht kon trekken door middel van het opmaken en indienen van een suppletieaangifte. Dan was alles toch weer in orde. De hoogte van de balanspost omzetbelasting was tijdens het bespreken van de jaarrekening onderwerp van gesprek. De heer [D] wist derhalve van het bestaan van de schuld omzetbelasting per ultimo.

(…)”

8. In het verslag van het verhoor van [D] , mede-eigenaar van de vof, dat op 31 augustus 2015 heeft plaatsgevonden, staat onder meer:

“(…) Ik wist wel dat er nihil-aangiften werden ingediend. Maar de heer [X] had gezegd dat dit geen probleem was. Ik heb me niet verdiept in deze materie om te beoordelen of dit echt wel zo was. Ik dacht, als ik verlies lijdt, zal dat wel kunnen. Kortom, ik wist het niet.

(…)

Ik weet niet waarom er geen suppletieaangiften zijn ingediend. Als dat nodig was ging ik er van uit dat de heer [X] daarvoor zou zorgen. Nogmaals, ik heb mij verbaasd dat het zo lang duurde voordat de Belastingdienst mij die aanslag over de afrekening in 2009 van € 15.000 tot € 20.000 had opgelegd.

(…)

De heer [X] heeft mij niet verteld dat er suppletieaangiften moesten worden ingediend. Wel heeft de heer [X] verteld dat er op enig moment nog aangiften moesten worden ingediend.

(…)”

9. In het verslag van het verhoor van eiser, dat op 2 september 2015 heeft plaatsgevonden, staat onder meer:

“(…)

Wat hebben u en de heer [D] afgesproken met betrekking tot het doen van de aangiften omzetbelasting voor [de Vof]?

Ik maakte aan de hand van de door mevrouw [D] aangeleverde administratie de aangifte omzetbelasting op en diende die in bij de Belastingdienst via het domein van de heer [D] . Ik maakte gebruik van de gebruikersnaam en het wachtwoord van de heer [D] . Als de aangifte leidt tot af te dragen omzetbelasting, dan maakt de heer [D] het bedrag aan de fiscus over.

Hoe ging dit in zijn werk in de jaren 2011 tot en met 2013?

Het ging in zijn werk op de manier zoals hiervoor beschreven. Ik maak de aangifte op en stuur deze in, de heer [D] betaald indien nodig.

Hoe komt het dat er zo vaak nihil aangiften OB voor [de vof] zijn ingediend? Wat voor reden lag daaraan ten grondslag?

De oorzaak voor het indienen van nihil aangiften OB is gelegen in de situatie dat er door mevrouw [D] geen administratie werd aangeleverd waarmee ik een aangifte omzetbelasting kon opstellen. In verband met financiële problemen bij [de vof] is mevrouw [D] in loondienst gaan werken en kwam het verwerken van de administratie op een laag pitje te staan. Omdat ik geen aannames wil maken en zomaar wat wil invullen op een aangifte is er in overleg met de heer [D] voor gekozen dan maar nihil aangiften in te dienen. Dan voorkom je in ieder geval een boete en een systeem aanslag. Ik heb de heer [D] er wel voor gewaarschuwd dat dit eigenlijk niet mocht en dat een en ander aan het einde van het jaar door middel van een suppletieaangifte moest worden hersteld.

(…)

Waarom zijn er over 2011 tot en met 2013 voor [de vof] geen suppletieaangiften OB ingediend?

Ik weet niet beter dan dat de suppletie aangiften gewoon zijn ingediend, want dat doe ik altijd.

Is dit met de heer [D] besproken?

Het niet inzenden van de suppletieaangifte is niet met de heer [D] besproken. Wel besproken is dat er een suppletie aangifte moet worden ingediend want dat bespreek ik altijd met de klant, dus ook met de heer [D] .

(…)”

10. Verweerder heeft op 15 maart 2016 – na toestemming van de betreffende segmentsdirecteur van de Belastingdienst en het Directoraat-Generaal Belastingdienst – eiser in kennis gesteld dat hem een vergrijpboete wegens medeplegen van het opzettelijk niet tijdig indienen van suppleties voor de omzetbelasting zal worden opgelegd.

11. Met dagtekening 2 mei 2016 ontvangt eiser een mededeling boete van verweerder. In deze mededeling is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:

Controlebevindingen, vergrijpboeteUit de bevindingen van bovengenoemde controle én de verhoorgesprekken van dhr [D] op 31 augustus 2015 en u op 2 september is ons voornemen ontstaan om in verband met het opzettelijk niet suppleren van de door u namens uw cliënt over de jaren 2011 en 2012 te weinig aangegeven omzetbelasting, aan u persoonlijk een vergrijpboete op te leggen. Deze vergrijpboete is gebaseerd op artikel 10a Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en artikel 15 Uitvoeringsbesluit Omzetbelasting (Uitv.besl. OB) en uitgewerkt in paragraaf 28e Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB).

Gronden vergrijpboete De vergrijpboete wordt aan u opgelegd vanwege ons vermoeden, dat u zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van overtreding van artikel 10a AWR, juncto artikel 15 Uitvbesl. OB.Het is mede aan uw opzet te wijten dat er niet tijdig en niet op de voorgeschreven wijze is gesuppleerd.

(…)

Uit uw verhoor van 2 september 2015 komt het volgende beeld naar voren:1. U heeft op naam van uw cliënt in de jaren 2011, 2012 en 2013 over een groot aantal maanden “0”-aangiftes voor de omzetbelasting ingediend;2. Dit zou zijn gebeurd in onderling overleg tussen u en uw cliënt, dit ter voorkoming van systeemaanslagen met verzuimboetes.3. Bij zowel u als uw cliënt was bekend dat er in de jaarstukken over 2011 en 2012 sprake was van forse balansschuld voor de omzetbelasting.4. Noch door u, noch door uw cliënt is er over de jaren 2011 en 2012 tijdig een suppletie ingediend; ook niet kort nadat de jaarstukken gereed waren.

Het verwijt Gelet op het vorenstaande zijn wij van mening dat u het delict van artikel 10a AWR, juncto art. 15 Uitv.besl. OB, te weten het opzettelijk niet tijdig indienen van suppleties voor de omzetbelasting over het tijdvak 1-1-2011 tot en met 31-12-2012 (en in feite ook de periode 1 februari 2013 t/m 30 april en augustus tot en met december 2013) heeft medegepleegd. U heeft dus danig nauw en/of bewust met uw cliënt samengewerkt dan wel het delict gezamenlijk uitgevoerd.

De hoogte van de vergrijpboete De vergrijpboete bedraagt in beginsel 50% van het bedrag aan omzetbelasting waarvoor opzettelijk geen suppleties zijn ingediend. Wij beperken ons tot de jaren 2011 en 2012. Voor die jaren gaat het in totaal om een bedrag van ad € 45.320,-. Derhalve bedraagt de vergrijpboete in beginsel € 22.660,-.

Matiging van de boete Er zijn verzachtende omstandigheden om niet uit te gaan van het maximale bedrag aan boete die kan worden opgelegd. Gezien de draagkracht van uw onderneming en uw gedragsverandering ten aanzien van het indienen van “0”-aangiften terwijl er wel sprake is van activiteiten, en het feit dat u vanaf september 2015 in onzekerheid heeft verkeerd over de hoogte van de mogelijke boete, matigen wij de boete tot een bedrag van € 1.250.(…)”

12. In de boetebeschikking, met dagtekening 6 mei 2016, is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:

“Met dagtekening 2 mei 2016 heeft u een mededeling ontvangen inzake de aan u opgelegde boete met betrekking tot de overtreding van artikel 10a Algemene wet inzake rijksbelastingen juncto 15 Uitvoeringsbesluit 1968.Voor de gronden van het beboetbare feit verwijs ik u naar de aan u gestuurde kennisgeving en mededeling boete op respectievelijk 15 maart 2016 en 2 mei 2016.

De boete ziet op het tijdvak 2011 tot en met 2012 en bedraagt € 1.250.(…)”

Geschil13.In geschil is of eiser terecht een vergrijpboete is opgelegd als medepleger van het opzettelijk niet althans niet tijdig indienen van suppletieaangiften.

14. Volgens eiser is de vergrijpboete ten onrechte opgelegd omdat geen sprake is van het opzettelijk niet tijdig indienen van suppletieaangiften. Eiser betoogt dat hij in opdracht van de vof de aangiften omzetbelasting heeft ingediend. Eiser stelt dat binnen een termijn van vijf jaar suppletieaangifte zou zijn gedaan.

15. Verweerder stelt dat de vergrijpboete terecht is opgelegd omdat eiser bewust en in nauwe samenwerking met de vof nihilaangiften heeft ingediend en niet, zodra de onjuistheid van de aangiften bleek dan wel de juiste gegevens voor handen waren, uit eigener beweging een suppletieaangifte heeft ingediend.

16. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

Wettelijk kader 17. Artikel 10a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR, tekst 2012) luidt als volgt:

1. In bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen gevallen kunnen belastingplichtigen of inhoudingsplichtigen worden gehouden de inspecteur eigener beweging mededeling te doen van onjuistheden of onvolledigheden in voor de belastingheffing van belang zijnde gegevens en inlichtingen die hun bekend zijn of zijn geworden.2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het uiterste tijdstip en de wijze waarop mededeling als bedoeld in het eerste lid gedaan moet worden.3. Bij algemene maatregel van bestuur kan het niet nakomen van de in het eerste en tweede lid bedoelde verplichting worden aangemerkt als een overtreding. Indien het niet nakomen van die verplichting is te wijten aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige of inhoudingsplichtige, vormt dit een vergrijp ter zake waarvan de inspecteur hem een bestuurlijke boete kan opleggen van ten hoogste 100 percent van het bedrag aan belasting dat als gevolg van het niet nakomen van de in het eerste en tweede lid bedoelde verplichting niet is of zou zijn geheven.

18. Artikel 15 Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 (tekst 2012) luidt als volgt:

1. Zodra de belastingplichtige constateert dat hij een aangifte over een tijdvak in de afgelopen vijf kalenderjaren onjuist of onvolledig heeft gedaan waardoor te veel of te weinig belasting is betaald, is hij gehouden alsnog bij wijze van suppletie de juiste en volledige inlichtingen, gegevens of aanwijzingen te verstrekken. 2. De suppletie moet gedaan worden voordat de belastingplichtige weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de inspecteur met de desbetreffende onjuistheid of onvolledigheid bekend is of zal worden. 3. De suppletie, bedoeld in het eerste lid, geschiedt zo spoedig mogelijk op de door de inspecteur aangegeven wijze. 4. Het niet of niet tijdig doen van de suppletie, bedoeld in het eerste lid, en het niet doen van de suppletie op de op grond van het derde lid aangegeven wijze worden aangemerkt als een overtreding. 5. De bevoegdheid tot het opleggen van een vergrijpboete op grond van het vierde lid vervalt door verloop van vijf jaren na afloop van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan of de teruggaaf is verleend.

19. Artikel 5:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb),luidt als volgt;

Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.

20. Artikel 5.4 van de (Awb) luidt als volgt:

1. De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke sanctie bestaat slechts voor zover zij bij of krachtens de wet is verleend.2. Een bestuurlijke sanctie wordt slechts opgelegd indien de overtreding en de sanctie bij of krachtens een aan de gedraging voorafgaand wettelijk voorschrift zijn omschreven.

Inhoudelijk

21. Voor de kwalificatie medeplegen in de zin van artikel 5:1, tweede lid, van de Awb moet sprake zijn van een nauwe en bewuste samenwerking tussen twee of meer (rechts)personen. Dat is het geval als een delict gezamenlijk wordt uitgevoerd door de overtreder en een andere betrokkene. Bestaat de samenwerking niet uit een gezamenlijke uitvoering, dan is voor de kwalificatie medeplegen vereist dat de intellectuele en/of materiële bijdrage van de betrokkene aan het delict van voldoende gewicht is (zie het arrest van de Hoge Raad van 14 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:928).

22. Op verweerder rust de last feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken, die leiden tot de conclusie dat in dit geval sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen eiser en de vof. Verweerder is in die bewijslast geslaagd. Hierbij heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Uit de handelwijze en de verklaringen van eiser en de heer [D] , zoals omschreven in de overwegingen 7 tot en met 9, is aannemelijk geworden dat eiser en de vof bewust, in verband met de financiële problemen van de vof, nihilaangiften hebben ingediend en er vervolgens voor hebben gekozen om niet, zodra de onjuistheid van de aangifte bleek of uiterlijk toen de juiste gegevens bekend waren, uit eigen beweging suppletieaangiften in te dienen. Aldus hebben eiser en de heer [D] gezamenlijk gehandeld in de uitvoering van de overtreding. Ter zitting heeft eiser verklaard dat de jaarrekening over 2011 in juni/juli 2012 is opgesteld, en dat het bedrag van de te suppleren omzetbelasting over 2011 medio 2012 bekend was; en dat een jaar later de jaarrekening over 2012 gereed was en het bedrag van de te suppleren omzetbelasting over 2012 derhalve medio 2013 bekend was. Er is naar aanleiding daarvan geen suppletie gedaan. Verweerder heeft mitsdien terecht aan eiser een boete opgelegd wegens het medeplegen van het opzettelijk niet tijdig indienen van suppletieaangiften voor de omzetbelasting betreffende de jaren 2011 en 2012.

23. De stelling van eiser, dat de suppletieaangifte omzetbelasting over 2012 juist op verzoek van de controleambtenaar niet is ingediend, kan hem niet baten. De suppletieaangifte omzetbelasting over 2012 die eiser had willen indienen aan de start van het boekenonderzoek kan, gezien het tweede lid van artikel 15 van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting niet worden beschouwd als voldoening aan de verplichtingen van artikel 10a van de AWR. Immers, op dat moment had verweerder immers reeds aangekondigd dat er een boekenonderzoek zou gaan plaatsvinden.

24. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

25. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Rechtsmiddel