Home

Rechtbank Noord-Holland, 07-11-2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:10033, HAA 18/1842

Rechtbank Noord-Holland, 07-11-2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:10033, HAA 18/1842

Inhoudsindicatie

Aan eiser is een naheffingsaanslag en boete motorrijtuigenbelasting opgelegd omdat hij op de Nederlandse weg in een auto met een Slowaaks kenteken rondreed terwijl hij in Nederland in de BRP stond ingeschreven. Eiser is er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat hij zijn hoofdverblijf niet in Nederland had.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 18/1842

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 12 februari 2018 over het tijdvak 1 juni 2012 tot en met 31 mei 2017 een naheffingsaanslag (aanslagnummer eindigend op Y.2.90001) motorrijtuigenbelasting (hierna: mrb) opgelegd, ten bedrage van € 8.367, alsmede bij beschikking een boete van € 5.278.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft een brief, met dagtekening 27 september 2018, verstuurd aan de rechtbank, ter zake het aankondigen van een getuige. Deze brief is in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2018 te Haarlem.

Eiser is tezamen met de door hem aangekondigde getuige [A] verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door M.A.E. Bonhof en J.E. van de Peppel.

Overwegingen

Feiten

1. Eiser staat sinds 31 juli 2007 onafgebroken ingeschreven op Nederlandse adressen in de Basisregistratie Personen (hierna: BRP). Sinds 3 juni 2015 staat eiser ingeschreven op het adres [B] te [Z] .

2. Op 1 juni 2017 omstreeks 21:02 uur is geconstateerd dat eiser met een motorrijtuig van het merk [C] met het Slowaakse kenteken [D] (hierna: het motorrijtuig) te [E] gebruik heeft gemaakt van de openbare weg.

3. Naar aanleiding van de onder 2 vermelde constatering heeft verweerder de onderhavige naheffingsaanslag en verzuimboete opgelegd.

Geschil

4. In geschil is of de naheffingsaanslag en de verzuimboete terecht aan eiser zijn opgelegd.

5. Eiser neemt het standpunt in dat de naheffingsaanslag en boete ten onrechte door verweerder zijn opgelegd. Ter onderbouwing heeft eiser – kort gezegd – aangevoerd dat hij zijn hoofdverblijf niet in Nederland heeft, hij het motorrijtuig verhuurde aan een ander en dat hij in Slowakije ook motorrijtuigenbelasting betaalt voor het motorrijtuig. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag en de boetebeschikking.

6. Verweerder betwist de standpunten van eiser en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

7. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

Ontvankelijkheid

8. De rechtbank stelt vast dat de naheffingsaanslag en de boetebeschikking als dagtekening 12 februari 2018 hebben en dat het bezwaarschrift op 29 december 2017 door de inspecteur is ontvangen. Formeel is het bezwaar ingediend voor het begin van de bezwaartermijn. Gelet op de vooraankondiging van de naheffingsaanslag en de boetebeschikking van 8 december 2017 kon eiser redelijkerwijs menen dat de naheffingsaanslag en de boetebeschikking tot stand waren gekomen. Niet-ontvankelijkverklaring blijft, onder toepassing van artikel 6:10, eerste lid aanhef en onder b, Algemene wet bestuursrecht dan ook achterwege. Het bezwaar is terecht door verweerder ontvankelijk verklaard.

Naheffingsaanslag

8. Ter zake van het houden van een motorrijtuig wordt motorrijtuigenbelasting geheven (artikel 1, eerste lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet MRB)). De belasting wordt geheven van degene die bij aanvang van een tijdvak het motorrijtuig houdt (artikel 6 van de Wet MRB). Indien een motorrijtuig in het buitenland is geregistreerd, wordt het gehouden door degene die het motorrijtuig in Nederland feitelijk ter beschikking heeft (artikel 7, eerste lid, onderdeel c, van de Wet MRB). De houder wordt in dat geval, behoudens tegenbewijs, geacht in Nederland zijn hoofdverblijf te hebben indien hij in Nederland als ingezetene is ingeschreven in de gemeentelijke basisregistratie personen (artikel 7, derde lid, onderdeel a, van de Wet MRB). Het tijdvak voor de heffing vangt aan met ingang van de dag waarop de houder als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen en, zolang het motorrijtuig in Nederland feitelijk ter beschikking staat, telkenmale drie maanden later (artikel 13, eerste en tweede lid, van de Wet MRB).

9. De belasting kan worden nageheven bij constatering van gebruik van de weg met een motorrijtuig waarvoor geen kenteken is opgegeven en waarvoor de belasting geheel of gedeeltelijk niet is betaald. Een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig wordt aangemerkt als een motorrijtuig waarvoor geen kenteken is opgegeven (artikel 34, eerste lid, van de Wet MRB).

Hoofdverblijf

10. Niet in geschil is dat eiser tijdens de controle op 1 juni 2017 omstreeks 21:02 uur de feitelijke beschikking had over een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig. Voorts staat vast dat eiser op de controledatum in Nederland als ingezetene in de BRP ingeschreven stond.

11. Eiser betwist dat hij ten tijde van de controle zijn hoofdverblijf in Nederland had. Als bewijs daarvan heeft hij een uit het Slowaaks vertaald document, gedateerd op 28 maart 2018, overgelegd. Hierin staat vermeld dat eiser, [F] en [H] “op de vaste woonplaats [G] aangemeld zijn”. Het document is namens de burgemeester van [G] opgesteld.

12. De inspecteur heeft betwist dat belanghebbende op het tijdstip van de controle zijn hoofdverblijf niet in Nederland had. Hij heeft daartoe gewezen op de omstandigheid dat niet alleen eiser maar ook zijn echtgenote en hun kind als ingezetenen in de BRP stonden ingeschreven. Daarnaast heeft eiser een aannemingsbedrijf in Nederland.

13. De rechtbank stelt het volgende voorop. Aangezien eiser op het moment van het belastbare feit, zijnde 1 juni 2017, stond ingeschreven in de BRP, moet eiser op grond van artikel 7, derde lid, aanhef en onder a, van de Wet MRB worden geacht zijn hoofdverblijf in Nederland te hebben, tenzij hij erin slaagt om tegenbewijs te leveren dat hij zijn hoofdverblijf niet in Nederland had.

14. Of eiser zijn hoofdverblijf al dan niet in Nederland had op 1 juni 2017 beoordeelt de rechtbank aan de hand van artikel 4, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) en aan de hand van de naar aanleiding van dit artikel ontwikkelde jurisprudentie. Doorslaggevend is of er een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen eiser en Nederland dan wel Slowakije.

15. De rechtbank overweegt ten aanzien van het door eiser overgelegde bewijs – het Slowaakse document – het volgende. Er wordt in dit document vermeld dat eiser, zijn echtgenote en hun kind “op de vaste woonplaats [G] aangemeld zijn”. Het document is gedagtekend op 28 maart 2018. Uit dit document blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat eiser (al dan niet met zijn gezin) al eerder in het gemeenteregister stond aangemeld, laat staan dat hij toen op de vaste woonplaats [G] woonde. Evenmin valt uit het document af te leiden welke andere persoonlijke bindingen eiser met Slowakije heeft. Eisers stelling dat zijn vrouw en kinderen thans op voornoemd adres wonen en dat zijn vrouw sinds twee en half jaar op dit adres woont, maakt dit niet anders. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat hij zijn hoofdverblijf ten tijde van belang niet in Nederland had.

Feitelijk ter beschikking staan

16. Eiser heeft voorts aangevoerd dat de naheffingsaanslag over een te lange periode is opgelegd. Eiser heeft als tegenbewijs (artikel 34, derde lid van de Wet MRB) van het door de inspecteur aangenomen feitelijk gebruik van het motorrijtuig een ‘autolease overeenkomst’ overgelegd waaruit zou moeten worden afgeleid dat het motorrijtuig door hem vanaf 1 januari 2016 tot en met 31 december 2018 is verhuurd aan een in Slowakije gevestigde persoon.

17. Naar het oordeel van de rechtbank kan met de enkele overlegging van de ‘autolease overeenkomst’ niet worden aangenomen dat het motorrijtuig gedurende de periode 1 januari 2016 tot en met 1 juni 2017 daadwerkelijk aan een derde buiten Nederland is uitgeleend. De betrouwbaarheid van de overeenkomst wordt betwist door de inspecteur met name omdat de authenticiteit van de overeenkomst niet kan worden geverifieerd. Daarbij komt nog dat eiser ter zitting heeft erkend gebruik te hebben gemaakt van het motorrijtuig. Eiser heeft volgens verweerder over het daadwerkelijk gebruik van het motorrijtuig met elkaar in strijd zijnde verklaringen afgelegd. Zo heeft hij aangegeven dat hij het motorrijtuig gebruikt om vanuit Slowakije naar Nederland te rijden en dat hij het motorrijtuig tegelijkertijd verhuurde aan de in Slowakije gevestigd persoon. Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terechte twijfels geuit over de geloofwaardigheid van de juistheid van de ‘lease overeenkomst’ en het gebruik van het motorrijtuig. Dat het motorrijtuig eiser gedurende een gedeelte van het naheffingstijdvak niet ter beschikking heeft gestaan, is gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, niet gebleken. Dat eiser gedurende zijn verblijf in Nederland voor het reizen vanaf de vestigingslocatie van zijn werkgever naar een bouwlocatie elders geen gebruik maakt van het motorrijtuig, maar van een bedrijfsbus, zoals de heer Langeberg ter zitting heeft bevestigd doet – wat daar ook van zij – aan het voorgaande niets af.

18. Ook de omstandigheid dat in Slowakije belasting wordt betaald in verband met het motorrijtuig doet aan het voorgaande niets af. Immers, de belastingheffing in Slowakije ziet op een ander belastbaar feit en in Slowakije wordt geen mrb geheven ter zake van het houden van een motorrijtuig in Nederland.

19. Dit alles leidt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder terecht de naheffingsaanslag aan eiser heeft opgelegd.

Ten aanzien van de boete

20. Verweerder heeft op grond van artikel 37 van de Wet MRB in verbinding met artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen een boete opgelegd omdat de belasting niet op aangifte is voldaan. Op grond van paragraaf 34 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst, onderdeel 2, bedraagt de verzuimboete maximaal 100 procent van het bedrag aan belasting dat niet of gedeeltelijk niet is betaald.

21. Het betreft hier een boete wegens een verzuim. Bij een dergelijke boete speelt de mate van schuld of verwijtbaarheid geen rol. Alleen bij afwezigheid van alle schuld (avas), waarop eiser een beroep moet doen, kan de boete achterwege blijven. In dit geval is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van avas. Eiser heeft geen omstandigheden of feiten aangedragen waaruit de conclusie zou kunnen worden getrokken dat hem geen enkele schuld treft. Gelet hierop is de verzuimboete terecht opgelegd. Bijzondere omstandigheden die matiging van de boete rechtvaardigen zijn gesteld noch gebleken. De rechtbank acht de opgelegde boete passend en geboden.

22. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

23. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Kleefmann, rechter, in aanwezigheid mr. B. Schaafsma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken 7 november 2018.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,

1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.