Rechtbank Noord-Holland, 07-11-2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:10036, HAA - 18/1637
Rechtbank Noord-Holland, 07-11-2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:10036, HAA - 18/1637
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 7 november 2018
- Datum publicatie
- 19 november 2018
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2018:10036
- Zaaknummer
- HAA - 18/1637
- Relevante informatie
- Wet op de motorrijtuigenbelasting 1966 [Tekst geldig vanaf 01-04-1995] [Regeling ingetrokken per 1995-04-01] art. 1, Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-01-2024] art. 34, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 67c
Inhoudsindicatie
Aan eiser is een naheffingsaanslag en boete motorrijtuigenbelasting opgelegd omdat hij op de Nederlandse weg in een auto met een kenteken uit het VK rondreed terwijl hij in Nederland in de BRP stond ingeschreven. Eiser woont deels in het VK en deels in NL. Eisers kinderen wonen in het VK en eiser heeft een onderneming in NL. Eiser is er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat hij zijn hoofdverblijf niet in Nederland had.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 18/1637
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser over het tijdvak 9 november 2015 tot en met 7 juni 2017 een naheffingsaanslag (aanslagnummer eindigend op Y.3.9001) motorrijtuigenbelasting opgelegd, ten bedrage van € 3.367, alsmede bij beschikking een boete van € 3.367.
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2018 te Haarlem.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door M.A.E. Bonhof en J.E. van de Peppel.
Overwegingen
Feiten
1. Eiser staat sinds 9 januari 1996 onafgebroken ingeschreven op opeenvolgende Nederlandse adressen in de Basisregistratie Personen (hierna: BRP).
2. Op 8 juni 2017 omstreeks 19:46 uur is geconstateerd dat eiser met een personenauto van het merk Jaguar met het Britse kenteken [A] (hierna: het motorrijtuig) op de [B] te [Z] gebruik heeft gemaakt van de openbare weg.
3. Naar aanleiding van de onder 2 vermelde constatering heeft verweerder de onderhavige naheffingsaanslag en verzuimboete opgelegd.
Geschil
4. In geschil is of de naheffingsaanslag en de verzuimboete terecht aan eiser zijn opgelegd.
5. Eiser heeft het standpunt ingenomen dat de naheffingsaanslag en boete ten onrechte door verweerder zijn opgelegd. Ter onderbouwing heeft hij daartoe aangevoerd dat hij zowel in het Verenigd Koninkrijk als in Nederland woont, dat hij op deze manier dubbel wordt belast, dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij voldeed aan zijn verplichtingen mede gelet op de omstandigheid dat hij eerder was gecontroleerd en dat hij zich de betaling van de naheffingsaanslag en de boete niet kan veroorloven. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de belastingaanslag en de boetebeschikking.
6. Verweerder betwist de standpunten van eiser en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
7. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Naheffingsaanslag
8. Ter zake van het houden van een personenauto wordt motorrijtuigenbelasting geheven (artikel 1, eerste lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994, (hierna: Wet MRB). De belasting wordt geheven van degene die bij aanvang van een tijdvak het motorrijtuig houdt (artikel 6 van de Wet MRB). Indien een motorrijtuig in het buitenland is geregistreerd, wordt het gehouden door degene die het motorrijtuig in Nederland feitelijk ter beschikking heeft (artikel 7, eerste lid, onderdeel c, van de Wet MRB). De houder wordt in dat geval, behoudens tegenbewijs, geacht in Nederland zijn hoofdverblijf te hebben indien hij in Nederland als ingezetene is ingeschreven in de BRP (artikel 7, derde lid, onderdeel a, van de Wet MRB). Het tijdvak voor de heffing vangt aan met ingang van de dag waarop de houder als ingezetene is ingeschreven in de BRP en, zolang het motorrijtuig in Nederland feitelijk ter beschikking staat, telkenmale drie maanden later (artikel 13, eerste en tweede lid, van de Wet MRB).
De belasting kan worden nageheven bij constatering van gebruik van de weg met een motorrijtuig waarvoor geen kenteken is opgegeven en waarvoor de belasting geheel of gedeeltelijk niet is betaald. Een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig wordt aangemerkt als een motorrijtuig waarvoor geen kenteken is opgegeven (artikel 34, eerste lid, van de Wet MRB).
Hoofdverblijf
9. Vast staat dat eiser op de controledatum in Nederland als ingezetene in de BRP ingeschreven stond. Ter terechtzitting heeft eiser verklaard dat hij gemiddeld per twee weken acht of negen dagen in Nederland verblijft en vijf of zes dagen in het Verenigd Koninkrijk. Eiser verblijft in het Verenigd Koninkrijk enkel om zorg te verlenen aan zijn kinderen waarover hij het co-ouderschap heeft. Eiser heeft in [Z] een woning en hij drijft in Nederland een onderneming gericht op Nederlandse klanten en doet in Nederland aangifte voor de inkomstenbelasting. Op grond van deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat eiser zijn hoofdverblijf in Nederland heeft.
Dubbele belasting
10. Kern van eisers beroep is dat hij het er niet mee eens is dat zijn motorrijtuig dubbel wordt belast. Hij betaalt immers in het Verenigd Koninkrijk ook al (de Britse variant van) motorijtuigenbelasting (hierna: mrb).
11. De rechtbank stelt voorop dat de belastingheffing in het Verenigd Koninkrijk ziet op een ander belastbaar feit dan de belastingheffing in Nederland. Zo wordt in het Verenigd Koninkrijk geen mrb geheven ter zake van het houden van een motorrijtuig in Nederland.
12. De rechtbank overweegt voorts dat de mogelijkheid dat zowel in Nederland als in het Verenigd Koninkrijk mrb wordt geheven het gevolg is van het ontbreken van Europese harmonisatie op het gebied van de mrb. Nu geen Europese regeling van kracht is, mogen lidstaten zelf, met inachtneming van de grondregels uit het EU-verdrag, de voorwaarden vaststellen voor het gebruik van motorrijtuigen die op hun grondgebied in het verkeer zijn. Gezien de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie is de rechtbank van oordeel dat het een lidstaat is toegestaan mrb te heffen over een motorrijtuig dat ter beschikking staat van een van zijn inwoners die dat motorrijtuig feitelijk in die lidstaat gebruikt. Het beroep faalt derhalve.
Vertrouwensbeginsel
13. De rechtbank vat het standpunt van eiser voorts zo op dat hij ook een beroep doet op het vertrouwensbeginsel. Eiser stelt namelijk dat hij eerder staande is gehouden voor een controle waarbij een belastingmedewerker aanwezig was. Nadat hij documenten ten aanzien van zijn motorrijtuig en woonplaats in het Verenigde Koninkrijk overlegde, kon hij zijn weg vervolgen zonder dat er een sanctie werd opgelegd.
14. De rechtbank overweegt dat in rechte te beschermen vertrouwen kan worden opgewekt indien een toezegging is gedaan en er geen onduidelijkheid bestaat over de inlichting dan wel de toezegging waaraan dat vertrouwen is ontleend. In deze zaak bestaat daarover wel onduidelijkheid. Immers, uit hetgeen eiser stelt, kan niet worden afgeleid dat een expliciete toezegging is gedaan. Laat staan wat de inhoud van die toezegging is geweest. Daarnaast is van belang dat er niet van kan worden uitgegaan dat de controlerend ambtenaar ook bevoegd was ter zake van de mrb. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank het niet aannemelijk dat door de controlerend ambtenaar een expliciete toezegging is gedaan betreffende de mrb. Het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel kan niet slagen.
Onbekendheid met de Wet MRB
15. Eisers standpunt dat hij niet op de hoogte was van de Wet MRB en dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij aan zijn verplichtingen voldeed, leidt niet tot een ander oordeel. Dat hij in Nederland, waar hij is ingeschreven in de BRP, ervoor heeft gekozen om met een motorrijtuig met een buitenlands kenteken te gaan rijden, terwijl hij niet op de hoogte was van de regelgeving blijft voor zijn rekening en risico.
Conclusie
16. Dit alles leidt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder terecht de naheffingsaanslag aan eiser heeft opgelegd.
Ten aanzien van de boete
17. Verweerder heeft op grond van artikel 37 van de Wet MRB in verbinding met artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen een boete opgelegd omdat de belasting niet op aangifte is voldaan. Op grond van paragraaf 34 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst, onderdeel 2, bedraagt de verzuimboete maximaal 100 procent van het bedrag aan belasting dat niet of gedeeltelijk niet is betaald.
18. Het betreft hier een boete wegens een verzuim. Bij een dergelijke boete speelt de mate van schuld of verwijtbaarheid geen rol. Alleen bij afwezigheid van alle schuld (avas), waarop eiser een beroep moet doen, kan de boete achterwege blijven. In dit geval is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van avas. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen komt de omstandigheid dat eiser niet op de hoogte was van de regelgeving voor risico van eiser. Eiser heeft voorts geen omstandigheden of feiten aangedragen waaruit de conclusie zou kunnen worden getrokken dat hem geen enkele schuld treft. Gelet hierop is de verzuimboete terecht opgelegd.
19. Weliswaar heeft eiser aangevoerd dat hij zich de boete niet kan veroorloven, maar hij heeft dit niet nader gepreciseerd noch nader onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij onvoldoende financiële draagkracht heeft om de boete te voldoen. De rechtbank zijn voorts geen bijzondere omstandigheden gebleken die matiging van de boete rechtvaardigen. De rechtbank acht de opgelegde boete passend en geboden.
20. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
21. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Kleefmann, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Schaafsma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 november 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: