Rechtbank Noord-Holland, 29-11-2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:10485, AWB_17/1547
Rechtbank Noord-Holland, 29-11-2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:10485, AWB_17/1547
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 29 november 2018
- Datum publicatie
- 11 december 2018
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2018:10485
- Zaaknummer
- AWB_17/1547
- Relevante informatie
- Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 01-04-2023 tot 01-01-2024] art. 220a
Inhoudsindicatie
In geschil zijn de aanslagen onroerendezaakbelastingen opgelegd aan een verzorgingstehuis. Eiseres is niet geslaagd in het van haar te verlangen bewijs dat het object valt onder het bepaalde in artikel 220a, tweede lid, van de Gemeentewet. Minder dan 70 percent van het object kan worden toegerekend aan delen die tot woning dienen dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Bij het bepalen van de gedeelten van het object die in hoofdzaak tot woning dienen sluit de rechtbank aan bij het door de taxateur van verweerder gemaakte overzicht.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 17/1547
(gemachtigde: G. Gieben),
en
Procesverloop
Verweerder heeft bij beschikking van 29 februari 2016 de aanslagen onroerendezaakbelastingen (hierna: OZB) wegens de eigendom en het gebruik van de onroerende zaak [object] (hierna: het object) voor het tijdvak 2015 bekendgemaakt. Daarbij is voor de aanslag OZB wegens het gebruik uitgegaan van een heffingsgrondslag van € 2.130.000. Voor de aanslag OZB wegens de eigendom van een grondslag van € 6.170.000.
Bij uitspraak op bezwaar van 9 februari 2017 heeft verweerder het bezwaar gericht tegen de beide aanslagen OZB ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2018 te Haarlem.
Namens eiseres is verschenen [A] , vergezeld van [B] , taxateur. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Bruijn, vergezeld van V.A. Smits, taxateur.
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres is eigenaar van het object. Het object is een verzorgingshuis met een oppervlakte van 39.950 m2. Ter zake is bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken de waarde vastgesteld op € 6.170.000. Delen van het object bestaan uit wooneenheden (kamers) voor bewoners.
2. Op 26 augustus 2015 heeft een inpandige opname van het object plaatsgevonden. Daarbij is geconstateerd dat volledige zelfstandige bewoning, zonder enige mate van controle, toezicht of zorg door het personeel, niet plaatsvindt. Geen wooneenheid heeft de beschikking over een eigen kookfaciliteit. De maaltijden worden vanuit de centrale keuken op de begane grond geserveerd in het restaurant of bij de individuele bewoner op diens kamer. De bewoners hebben geen toegang tot de keuken. Verder is in elke kamer een alarmeringssysteem aanwezig en kan het personeel altijd de kamers betreden. Bij de inpandige opname is feitelijk vastgesteld dat elke kamer meerdere malen per dag door het personeel wordt gebruikt voor het verlenen van zorg en ter controle. Het personeel is daarin leidend.
Geschil en standpunt van partijen 3. Partijen houdt verdeeld de vraag of delen van het object in hoofdzaak dienen tot woning dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden en de daaraan toe te kennen waarde. In directe samenhang is de vraag aan de orde of het niet-woningtarief van toepassing is. De totaalwaarde van het object van € 6.170.000 en daarmee ook de heffingsgrondslag voor de aanslag OZB-eigenaren is tussen partijen niet in geschil.
4. Eiseres heeft zich – zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat de eigenarenaanslag OZB op het verkeerde tarief is gebaseerd. De aanslag moet worden gebaseerd op het tarief voor een woning. Voorts is de gebruikersaanslag OZB ten onrechte opgelegd. Ten minste 70 percent van de waarde van het object kan worden toegerekend aan gedeelten welke tot woning dienen of volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Op grond van artikel 220a van de Gemeentewet dient het gehele object als woning te worden aangemerkt. Het verblijf van de bewoners is van duurzame aard nu sprake is van een verzorgingstehuis. De gedeelten die in hoofdzaak eenzelfde functie hebben als de vergelijkbare gedeelten van een woning, zoals dagbesteding, slaap-, was- of eetgelegenheden, zijn aan te merken als gedeelten die tot woning dienen. Verwezen wordt naar het daartoe in het geding gebrachte taxatierapport van de heer [B] van [C] . De waarde van de woningdelen in de zin van artikel 220a van de Gemeentewet bedraagt alsdan € 4.879.236, hetgeen overeenkomst met een percentage van 79,48. Dit heeft tot gevolg dat de gebruikersaanslag OZB geheel dient te worden vernietigd. Eiseres concludeert tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar. Voorts wordt verzocht om vergoeding van proceskosten in bezwaar en beroep en om een deskundigenvergoeding voor het taxatierapport.
5. Verweerder heeft de standpunten van eiseres gemotiveerd bestreden en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft verweerder verwezen naar het in zijn opdracht opgestelde ‘taxatieopbouw’.
Beoordeling van het geschil
6. Bij het beslechten van het geschil moet worden vooropgesteld en worden vastgesteld of het object onder de reikwijdte van artikel 220a, tweede lid, van de Gemeentewet valt:
“Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van de onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.”
dan wel dat artikel 220e van de Gemeentewet van toepassing is:
“In afwijking van artikel 220c wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de onroerendezaakbelasting bedoeld in artikel 220, onderdeel a, buiten aanmerking gelaten de waarde van gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden.”
Daarbij dient onder de term in beide artikelen ‘in hoofdzaak’ te worden verstaan 70 percent of meer.
7. Voor de vraag of het object valt onder de reikwijdte van artikel 220a, tweede lid, van de Gemeentewet, is van belang het arrest van de Hoge Raad van 6 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1326, in het bijzonder de navolgende overwegingen:
“3.2. Voor het Hof was, voor zover in cassatie van belang, in geschil of het woonzorgcentrum moet worden aangemerkt als een niet-woning en, bij bevestigende beantwoording van die vraag, naar welke heffingsmaatstaf de aanslag OZB-gebruik moet worden opgelegd.
Het Hof heeft geoordeeld dat de woonstraten meer dan incidenteel tevens gebruikt worden in verband met het verlenen van (verpleegkundige) hulp en dat van die ruimten niet kan worden gezegd dat zij dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan overigens als van feitelijke aard in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk.
Daaruit volgt dat minder van 70 percent van de onroerende zaak kan worden toegerekend aan delen die tot woning dienen dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden, zodat de onroerende zaak niet in hoofdzaak tot woning dient als bedoeld in artikel 220a, lid 2, van de Gemeentewet.
Hieraan doet niet af dat voor de bepaling van de heffingsmaatstaf als bedoeld in artikel 220e van de Gemeentewet meer dan 70 percent van de waarde is toe te rekenen aan gedeelten die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Niet juist is de opvatting in het middel dat ook sprake is van een woning in de zin van artikel 220a, lid 2, van de Gemeentewet in het geval dat bij de toepassing van artikel 220e meer dan 70 percent van de waarde buiten aanmerking blijft. Het arrest HR 15 november 2013, nr. 11/05565, ECLI:NL:HR:2013:1125, BNB 2014/52 (hierna: het arrest BNB 2014/52) zag, zoals in onderdeel 3.3.2 van dat arrest is vooropgesteld, op de toepassing van artikel 220e van de Gemeentewet. Dit middel faalt derhalve.
Zoals in onderdeel 3.3.5 van het arrest BNB 2014/52 is overwogen worden tot de gedeelten die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden, ook gerekend verkeersruimten zoals gangen, hallen, liften en trappenhuizen, die dienen voor de toegang tot (zit/slaap)kamers van de bewoners en alle door bewoners gezamenlijk gebruikte ruimten, zoals gemeenschappelijke woonkamers, eetzalen, recreatieruimten, (mede) door bewoners gebruikte keukens en sanitaire ruimten. Dat geldt bij de onderhavige zaak niet alleen voor de woonstraten, maar ook voor de hoofdentrees van de beide gebouwen. Deze hoofdentrees heeft het Hof voor de toepassing van artikel 220e van de Gemeentewet ten onrechte buiten aanmerking gelaten.”
8. De rechtbank is van oordeel dat eiseres met hetgeen zij in schriftelijke vorm in het geding heeft gebracht en mede gelet op de tijdens het onderzoek ter zitting daarop gegeven mondelinge toelichting niet is geslaagd in het van haar te verlangen bewijs dat het object valt onder het bepaalde in artikel 220a, tweede lid, van de Gemeentewet. Vaststaat dat de kantoren, personeelsvoorzieningen, ruimten voor revalidatie en de centrale keuken niet en de wooneenheden wel onder artikel 220a van de Gemeentewet kunnen worden gerangschikt.
De rechtbank is op basis van de feiten van oordeel dat sprake is van meer dan het incidenteel verlenen van zorgactiviteiten in het object. Daarmee heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat de woonstraten meer dan incidenteel worden gebruikt voor het verlenen van (zorgkundige) hulp. Daarom kan niet worden geoordeeld dat deze delen volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Datzelfde heeft ook te gelden voor recreatieruimtes, gemeenschappelijke woonkamers, eetzalen en dergelijke ruimtes. Dat de bewoners duurzaam in het object verblijven, leidt niet tot de conclusie dat sprake is van een woning. De rechtbank verwijst in dit verband naar het arrest van de Hoge Raad van 16 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ8976.
9. Eiseres heeft, indien de rechtbank tot voornoemd oordeel komt, niet betwist dat artikel 220a, tweede lid, van de Gemeentewet toepassing mist, om de reden dat alsdan minder dan 70 percent van het object kan worden toegerekend aan delen die tot woning dienen dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden, zodat het object niet in hoofdzaak tot woning dient als bedoeld in het hiervoor vermelde artikel.
10. In het vorenstaande oordeel ligt besloten dat verweerder bij het opleggen van de aanslagen OZB op goede gronden het tarief voor een niet-woning heeft toegepast. Deze grief van eiseres is derhalve ongegrond.
11. Alsdan dient te worden vastgesteld welke delen van het object met toepassing van artikel 220e van de Gemeentewet vrijgesteld dienen te worden.
12. Bij het bepalen van de omvang van de gedeelten van het object die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden alsmede de daaraan toe te kennen waarde, is de rechtbank van oordeel dat het resumé van de taxateur van verweerder dient te worden gevolgd. Daartoe merkt de rechtbank op dat dit overzicht een helder inzicht geeft en is gebaseerd op de gezamenlijke inpandige opname op 26 augustus 2015. De (kennelijk) andersluidende opstelling van eiseres dat een groter deel van de waarde van het object buiten de heffingsmaatstaf moet worden gelaten is de rechtbank niet inzichtelijk gemaakt respectievelijk geworden, ook niet nadat de rechtbank eiseres daartoe tijdens de mondelinge behandeling heeft bevraagd. De taxateur van eiseres heeft niet met voldoende bewijsmiddelen onderbouwd welke delen van het object in zijn berekening in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden en om welke reden dat het geval is. De bij het taxatierapport gevoegde plattegronden zijn daarvoor onvoldoende.
13. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
14. De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.