Rechtbank Noord-Holland, 18-12-2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:10816, AWB - 17 _ 1593
Rechtbank Noord-Holland, 18-12-2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:10816, AWB - 17 _ 1593
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 18 december 2018
- Datum publicatie
- 16 januari 2019
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2018:10816
- Zaaknummer
- AWB - 17 _ 1593
Inhoudsindicatie
Douane. Vergunning behandeling onder douanetoezicht.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 17/1593
(gemachtigde: mr. B.A. Kalshoven),
en
Procesverloop
Verweerder heeft met dagtekening 3 augustus 2016 aan eiseres een uitnodiging tot betaling (hierna: utb) uitgereikt ten bedrage van € 396.916,14 aan douanerechten op industriële producten.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar van eiseres afgewezen en de utb gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2018. Namens eiseres zijn verschenen [A] en [B] , bijgestaan door de gemachtigde en mr. [C] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K.M. Chung en mr. Ü. Gürsültür.
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres exploiteert een tankpark in de haven van Amsterdam waar zij minerale oliën opslaat ten behoeve van derden. Op verzoek verzorgt zij het blenden (mengen) van deze producten.
2. Op 27 januari 2010 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een vergunning domiciliëringsprocedure voor plaatsing onder diverse economische douaneregelingen (hierna: vergunning domproc). In het aan verweerder toegestuurde aanvraagformulier zijn onder meer de volgende rubrieken niet ingevuld:
4b “Vergunning(en) voor douaneregelingen waarvoor van vereenvoudigde procedures gebruik zal worden gemaakt”:
“Soort Referentienummer Geldig tot
AV in aanvraag
TI in aanvraag
BOD in aanvraag “
(…)
8 Soort goederen
8a GN-Code/GN-Hoofdstuk Omschrijving
Zie bijlage 1
8b Totale hoeveelheid (raming)
8c Aantal transacties (raming)
8d Totale douanewaarde (raming)
8e Gemiddeld bedrag aan rechten ”
3. Op 30 mei 2011 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een vergunning behandeling onder douanetoezicht (hierna: vergunning BOD). In het aan verweerder toegestuurde aanvraagformulier zijn onder meer de volgende rubrieken niet ingevuld:
“7 Onder de douaneregeling te plaatsen goederen
GN-code Zie bijlage 1
Omschrijving
Hoeveelheid
Waarde”
4. Een e-mailbericht van 13 juli 2011 van een medewerker van de Douane Rotterdam Haven (Team Klantbehandeling / Unit Toezicht Klant) aan eiseres houdt in:
“Tijdens het nalopen van de aanvraag vergunning “Domproc Plaatsing Douane-entrepot” constateerde ik dat deze niet volledig is.
Graag zou ik de gegevens voor de vakken 8b t/m 8e hebben. Dat dit slechts een “ruwe” schatting is geen probleem.
Ook bij de andere “domproc” vergunningen moeten deze gegevens in de aanvraag opgenomen zijn.
Een overzicht van wat en voor welke domproc is als bijlage bijgevoegd. De gevraagde hoeveelheden zijn schattingen per maand.”
5. Naar aanleiding van deze e-mail heeft eiseres vervolgens voor de vergunning domproc een geschatte maandelijkse hoeveelheid opgegeven van 10.000 metric ton (hierna: mt) (10.000.000 kg).
6. Met ingangsdatum 1 september 2011 is aan eiseres een vergunning domproc BOD afgegeven, waarin onder meer het volgende staat vermeld:
“De voorwaarden bij de vergunning
Bij deze vergunning gelden naast de wettelijke bepalingen de voorwaarden die hierna zijn opgenomen.
(…)
8. Soort goederen
8a. GN-codes/GN-hoofdstuk en omschrijving (…)
8b. Totale hoeveelheid (raming) 10.000 mt
8c. Aantal transacties (raming) 2
8d. Totale douanewaarde (raming) 4.000.000,00
8e Gemiddeld bedrag aan rechten 140.000,00
(…)”
7. Met ingangsdatum 1 september 2011 is aan eiseres een vergunning BOD afgegeven, waarin onder meer het volgende staat vermeld:
“De voorwaarden bij de vergunning
Bij deze vergunning gelden naast de wettelijke bepalingen de voorwaarden die hierna zijn opgenomen.
(…)
6. Geldigheidsduur van de vergunning
a. Ingangsdatum 1 september 2011
b. Vervaldatum 31 augustus 2014
7. Goederen die onder de douaneregeling mogen worden geplaatst
GN-code (…)
Omschrijving Zie GN-code
Hoeveelheid 10.000 mt
Waarde € 4.000.000,00
(…)”
8. Op 6 maart 2014 heeft eiseres bij de Belastingdienst/Douane een verzoek ingediend tot het met terugwerkende kracht uitbreiden van onder meer haar vergunningen BOD en domproc BOD. Tegen het uitblijven van een beslissing op dit verzoek heeft eiseres op 19 juni 2017 beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft dat beroep van eiseres op 27 oktober 2017 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het onredelijk laat was ingediend (HAA 17/1593).
9. Verweerder heeft een onderzoek ingesteld bij eiseres naar de aanvaardbaarheid van de aangiften en de naleving van de voorschriften in de vergunningen over de periode 1 september 2011 tot en met 3 maart 2014. In het naar aanleiding daarvan opgemaakte rapport van 1 augustus 2016 stelt de douane zich op het standpunt dat eiseres in totaal 16.513.697 kg meer onder de douaneregeling BOD heeft geplaatst dan de 10.000.000 kg die op grond van de aan haar verleende vergunning BOD was toegestaan
10. Naar aanleiding van dit rapport is op 3 augustus 2016 op grond van artikel 201, derde lid, van het Communautair Douanewetboek (hierna: CDW) de onderhavige utb uitgereikt.
Geschil en standpunten van partijen 11. In geschil is of de utb terecht en op goede gronden is uitgereikt. Verweerder stelt dat dit het geval is, hetgeen eiseres bestrijdt.
12. Primair stelt eiseres dat de hoeveelheid van de onder de douaneregeling BOD te plaatsen goederen niet aan een maximum is gebonden dan wel dat het maximum van 10.000.000 kg geldt voor een maand.
Subsidiair stelt eiseres dat verweerder de mogelijkheid had de hoeveelheden in de vergunning BOD met terugwerkende kracht te wijzigen, zodat de utb alsnog kan komen te vervallen.
Meer subsidiair stelt eiseres dat geen douaneschuld op grond van artikel 204 van het CDW is ontstaan, omdat de goederen een gebruikelijke behandeling hebben ondergaan die onder haar vergunning douane-entrepot waren toegestaan.
Nog meer subsidiair stelt eiseres dat de utb moet worden vernietigd op grond van artikel 220, tweede lid, aanhef en onder b, van het CDW dan wel artikel 119 van het Douanewetboek van de Unie (hierna: DWU).
Uiterst subsidiair meent eiseres dat de utb moet worden vernietigd, omdat deze is opgelegd in strijd met de beginselen van rechtszekerheid, proportionaliteit en evenredigheid.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de utb.
13. Verweerder stelt naar aanleiding van het primaire standpunt van eiseres dat in de vergunning BOD als hoeveelheid staat vermeld 10.000 mt (10.000.000 kg) en het is duidelijk dat alleen deze hoeveelheid gedurende de geldigheidsduur van de vergunning onder BOD kan worden geplaatst.
Wat betreft het subsidiaire standpunt van eiseres wijst verweerder erop dat eiseres op 3 maart 2014 per e-mail een verzoek gedateerd 6 maart 2014 tot wijziging met terugwerkende kracht van haar vergunning heeft ingediend, maar dit verzoek vervolgens weer heeft ingetrokken. Bovendien is aan de voorwaarden om op grond van artikel 508, derde lid, van de Toepassingsverordening CDW (hierna: TCDW) een vergunning met terugwerkende kracht te verlenen niet voldaan.
Naar aanleiding van het subsidiaire standpunt van eiseres heeft verweerder ter zitting de grondslag van de utb nader gepreciseerd tot artikel 204, eerste lid, van het CDW. De goederen zijn onder de vergunning BOD geplaatst, terwijl de voorwaarden van die vergunning niet zijn nageleefd. Voorts stelt verweerder dat de behandelingen die de goederen onder de vergunning BOD hebben ondergaan, uitstijgen boven de toegestane gebruikelijke behandelingen van de onderdelen 12 en 14 van bijlage 72 bij de TCDW, omdat de toevoegingen niet relatief beperkt waren en dus niet onder de regeling van douane-entrepots hadden mogen plaatsvinden.
Ten aanzien van het meer subsidiaire standpunt van eiseres stelt verweerder dat bij het afgeven van de vergunning BOD geen vergissing is gemaakt en in de vergunning de totale hoeveelheid is vermeld voor de geldigheidsduur van de vergunning. Als al sprake zou zijn van een vergissing, had eiseres als ervaren marktdeelnemer die redelijkerwijze kunnen ontdekken.
Naar aanleiding van het uiterst subsidiaire standpunt van eiseres heeft verweerder opgemerkt dat de vergunningsvoorwaarde met betrekking tot de onder de vergunning te brengen hoeveelheid - ruim - is overschreden, zodat de utb niet in strijd is met de beginselen van rechtszekerheid, proportionaliteit en evenredigheid.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
14. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de stukken van het geding.
Beoordeling van het geschil
15. Blijkens de hiervoor onder 7 opgenomen tekst van de vergunning BOD is aan eiseres een vergunning verleend om in de periode van 1 september 2011 tot en met 31 augustus 2014 een hoeveelheid van 10.000 mt van de aangewezen goederen onder de douaneregeling BOD te plaatsen. Naar het oordeel van de rechtbank kan de vergunning niet anders worden begrepen dan dat dit de totale hoeveelheid betreft die gedurende de looptijd van de vergunning BOD daaronder mag worden geplaatst. De uitleg van eiseres dat dit geen maximumhoeveelheid is dan wel dat dit een maximumhoeveelheid per maand is gelijk in de hiervoor onder 5 genoemde e-mail is opgegeven voor de vergunning domproc, verdraagt zich niet met de duidelijke tekst van de vergunning BOD. Dat eiseres de in de onderhavige vergunning vermelde hoeveelheid heeft opgevat als een hoeveelheid per maand moet naar het oordeel van de rechtbank voor haar risico blijven.
16. Dat verweerder de vergunning met terugwerkende kracht had kunnen wijzigen, leidt niet tot de gevolgtrekking dat de utb dient te worden vernietigd. Het beroep van eiseres tegen het niet nemen van een beslissing op haar verzoek van maart 2014 is bij de hiervoor onder 8 genoemde uitspraak van deze rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. Hiertegen is geen hoger beroep ingesteld. Het gaat het bestek van de onderhavige procedure te buiten om te beoordelen of verweerder dat verzoek had moeten toewijzen.
17. Nu vaststaat dat eiseres meer goederen onder haar vergunning BOD heeft geplaatst dan waarvoor die vergunning is afgegeven, is voor die goederen niet voldaan aan de voorwaarden voor het plaatsen onder de douaneregeling in de zin van artikel 204, eerste lid, aanhef en onder b, van het CDW. Gesteld noch gebleken is dat er sprake is van een verzuim zonder werkelijke gevolgen in de zin van artikel 859 van het TCDW.
18. Eiseres stelt dat geen boeking achteraf had mogen plaatsvinden omdat het wettelijk verschuldigde bedrag aan rechten niet was geboekt ten gevolge van een vergissing van de douaneautoriteiten zelf die eiseres redelijkerwijze niet kon ontdekken. Ten tijde van het ontstaan van de douaneschuld, in 2013 en 2014, was artikel 220, eerste lid, aanhef en onder b, van het CDW van toepassing. De vergissing van verweerder heeft volgens eiseres bestaan in het verzuim om in de vergunning BOD te vermelden dat de daarin genoemde hoeveelheid een maximumhoeveelheid voor een periode van drie jaren betreft. Het door eiseres gestelde nalaten van de douaneautoriteiten levert naar het oordeel van de rechtbank geen actieve gedraging zodat geen sprake is van een vergissing van de douaneautoriteiten in de zin van artikel 220, tweede lid, aanhef en onder b, van het CDW (vgl. Hoge Raad 20 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1468).
19. Naar aanleiding van de stelling van eiseres dat verweerder de beginselen van rechtszekerheid, proportionaliteit en evenredigheid heeft geschonden, wijst de rechtbank op de vaste jurisprudentie dat navordering van douanerechten uitsluitend wordt beheerst door de communautaire voorschriften dienaangaande. Het afzien van navordering op grond van schending van beginselen van beginselen van behoorlijk bestuur is Unierechtelijk geregeld in artikel 220, tweede lid, aanhef en onder b, van het CDW. Een situatie als in die bepaling bedoeld, doet zich blijkens het vorenoverwogene niet voor. Ook als sprake zou zijn van een schending van één of meer van de door eiseres genoemde nationale beginselen, kan dat derhalve niet tot vernietiging van de utb leiden. De rechtbank zal derhalve in het midden laten of een dergelijke schending heeft plaatsgevonden.
20. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
21. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H.L.C. Bijvoet, voorzitter, mr. M.C.A. Onderwater en mr. W.M.C. Schipper, leden, in aanwezigheid van mr. S. Plesman-Jalink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 december 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: