Rechtbank Noord-Holland, 20-12-2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:11086, AWB - 18 _ 1656
Rechtbank Noord-Holland, 20-12-2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:11086, AWB - 18 _ 1656
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 20 december 2018
- Datum publicatie
- 9 januari 2019
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2018:11086
- Zaaknummer
- AWB - 18 _ 1656
Inhoudsindicatie
Belastingplichtige is scheepsbeheerder alsmede opvarende van een schip. De rechtbank acht de dubbele hoedanigheid van belastingplichtige niet in de weg staan aan toepassing van het nihilpercentage voor de Zvw. Dat oordeel is gebaseerd op de richtlijn EU 2017/159.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 18/1656
(gemachtigde: H. Koning),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2015 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 41.484.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2018 te Haarlem. Namens eiser is zijn gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. B.J.E. Lodder en H.A. van Eck.
Overwegingen
Feiten
1. Eiser is eigenaar van het schip ‘ [A NAAM] (hierna: het schip). Het schip is een vissersvaartuig.
2. Eiser is verzekeringsplichtige voor de Zvw.
3. Eiser maakt samen met andere deelvissers deel uit van maatschap [B NAAM] .
4. Eiser heeft het schip ter beschikking gesteld aan de maatschap.
5. Eiser heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen voor het jaar 2015 winst uit twee ondernemingen aangegeven. De aangegeven winst onder de naam ‘ [X] deelvisser’ betreft het aandeel in de maatschap. De aangegeven winst onder de naam ‘ [B NAAM] ’ bedraagt -/- € 6.438; dit betreft de winst behaald met de eenmanszaak.
6. Met dagtekening 31 maart 2017 heeft verweerder de aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zvw voor het jaar 2015 vastgesteld. Het bijdrage-inkomen is daarbij vastgesteld op € 41.484.
7. Op 24 maart 2017 heeft verweerder het hiertegen gerichte bezwaar ontvangen.
8. Met dagtekening 9 januari 2017 heeft verweerder uitspraak op bezwaar gedaan.
9. De gemachtigde van eiser heeft bij e-mailbericht van 24 februari 2018 verzocht om een nieuwe uitspraak op bezwaar met een gecorrigeerde datum met het oog op het instellen van beroep.
10. Met dagtekening 27 februari 2018 heeft verweerder een gecorrigeerde versie van de uitspraak op bezwaar toegestuurd.
Geschil
11. In geschil is of eiser recht heeft op toepassing van het 0%-tarief in de zin van artikel 5.4, derde lid, onderdeel a, van de Regeling Zorgverzekering.
Beoordeling van het geschil
Ontvankelijkheid
12. Op grond van artikel 49 van de Zvw wordt de inkomensafhankelijke bijdrage bij wege van aanslag geheven met overeenkomstige toepassing van de voor de heffing van de inkomstenbelasting geldende regels, voor zover het bijdrage-inkomen bestaat uit andere bestanddelen dan loon dat van een inhoudingsplichtige wordt genoten.
13. Met dagtekening 31 maart 2017 heeft verweerder de aanslag inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet voor het jaar 2015 vastgesteld.
14. Op 24 maart 2017 is het bezwaar tegen deze aanslag door verweerder ontvangen. Verweerder heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat de aanslag al vóór 24 maart 2017 was vastgesteld. Op grond van artikel 6:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) blijft de niet-ontvankelijkverklaring van een prematuur bezwaar achterwege indien het besluit ten tijde van de indiening van het bezwaar reeds was genomen, of indien het besluit toen nog niet tot stand was gekomen maar de indiener redelijkerwijs kon menen dat dit wel reeds het geval was.
15. Met dagtekening 9 januari 2017 heeft verweerder uitspraak op bezwaar gedaan. Met dagtekening 27 februari 2018 heeft verweerder nogmaals uitspraak op bezwaar gedaan.
16. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan verweerder niet een tweede uitspraak op bezwaar doen. De rechtbank zal de tweede uitspraak op bezwaar met dagtekening 27 februari 2018 vernietigen (vgl. HR 17 februari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AT4931).
17. Dit betekent dat de uitspraak op bezwaar met dagtekening 9 januari 2017 heeft te gelden als de uitspraak op bezwaar.
18. Verweerder heeft een verkeerde dagtekening vermeld op de uitspraak op bezwaar, bedoeld was 9 januari 2018 in plaats van 9 januari 2017. De rechtbank is van oordeel dat dit een kenbare schrijffout is. De rechtbank vindt hiervoor steun in de e-mail van gemachtigde van 24 februari 2018 waarin is verzocht om een nieuwe uitspraak op bezwaar met een gecorrigeerde datum.
19. De door verweerder ontvangen e-mail van 24 februari 2018 dient te worden aangemerkt als beroepschrift nu hieruit blijkt dat eiser het niet eens was met de uitspraak op bezwaar en de bedoeling had hiertegen in beroep te komen. De rechtbank is van oordeel dat de e-mail van gemachtigde van 24 februari 2018 op grond van artikel 6:15 van de Awb door verweerder doorgezonden had moeten worden naar de rechtbank. Ingevolge artikel 6:15, derde lid, van de Awb is het tijdstip van indiening bij het onbevoegde orgaan bepalend voor de vraag of het beroepschrift tijdig is ingediend. De rechtbank zal daarom beoordelen of de tot beroepschrift gekwalificeerde e-mail van 24 februari 2018 tijdig is ingediend.
20. Artikel 6:7 van de Awb bepaalt dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken bedraagt.
21. De termijn voor het indienen van een beroepschrift vangt aan met ingang van de dag na die van de dagtekening van de uitspraak van de inspecteur, tenzij de dag van de dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking daarvan (artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen). De rechtbank stelt vast dat de dagtekening van de uitspraak op bezwaar (9 januari 2017), is gelegen vóór de dag van de bekendmaking van de uitspraak op bezwaar, zodat voor de aanvang van de beroepstermijn moet worden uitgegaan van de dag van bekendmaking van de uitspraak op bezwaar.
22. Artikel 6:8 van de Awb bepaalt dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Ingevolge 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van een besluit door toezending of uitreiking.
23. Vaststaat dat de uitspraak op bezwaar aan de gemachtigde van eiser is toegezonden. Volgens vaste jurisprudentie draagt verweerder de bewijslast van feiten die bepalend zijn voor de aanvang van de beroepstermijn (HR 12 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ5902). Verweerder heeft ter zitting verklaard niet te kunnen bewijzen dat de uitspraak op bezwaar vóór 13 januari 2018 is toegezonden. Om die reden dient te worden aangenomen dat bekendmaking van de uitspraak op bezwaar na 13 januari 2018 heeft plaatsgevonden. Hiervan uitgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroepschrift van 24 februari 2018 tijdig is ingediend.
Inhoudelijke beoordeling
24. Artikel 45, leden 1 tot en met 3 van de Zvw luiden als volgt:
1. De door de inhoudingsplichtige verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage bedraagt een percentage van het loon, bedoeld in artikel 42, eerste lid.
2. De door de verzekeringsplichtige verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage bedraagt een percentage van het bijdrage-inkomen.
3. De in het eerste en tweede lid bedoelde bijdragepercentages worden vastgesteld bij regeling van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Financiën, waarbij voor daarbij aan te geven bestanddelen van het loon of het bijdrage-inkomen een afwijkend percentage kan worden vastgesteld.
25. Artikel 5.4, leden 1 tot en met 3 van de Regeling zorgverzekering luiden als volgt:
1. Het percentage, bedoeld in artikel 45, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet, wordt vastgesteld op 6,95.
2. Het percentage, bedoeld in artikel 45, tweede lid, van de Zorgverzekeringswet, wordt vastgesteld op 4,85.
3. In afwijking van het eerste of tweede lid, wordt het percentage vastgesteld op nihil:
a. over bijdrage-inkomen voortvloeiende uit werkzaamheden van een verzekeringsplichtige aan boord van een zeeschip in de zin van het Burgerlijk Wetboek, mits de werkgever of de scheepsbeheerder, bedoeld in artikel 1, onderdeel I, van de Wet zeevarenden, het risico als bedoeld in hoofdstuk 3 van de Zorgverzekeringswet, op grond van een verdragsrechtelijke bepaling of een bepaling die daarop stoelt, in belangrijke mate voor zijn rekening neemt zolang deze verzekeringsplichtige niet is teruggekeerd of heeft kunnen terugkeren naar het land waar hij zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft;
b. over belastbare periodieke uitkeringen of verstrekkingen op grond van een rechtstreeks uit het familierecht voortvloeiende verplichting als bedoeld in artikel 3.101, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001, tenzij artikel 11, eerste lid, onderdeel g, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 toepassing vindt, indien deze periodieke uitkering of verstrekking ook in 2005 is genoten.
26. Artikel 1, onderdeel I van de Wet zeevarenden bepaalt wat onder scheepsbeheerder moet worden verstaan:
scheepsbeheerder: de eigenaar of de rompbevrachter van een schip, of een vennootschap als bedoeld in artikel 311, derde lid van het Wetboek van Koophandel aan wie de eigenaar de verantwoordelijkheid voor de exploitatie van het schip heeft overgedragen, of indien het een vissersvaartuig betreft, de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie de eigenaar de verantwoordelijkheid voor de exploitatie van het vissersvaartuig heeft overgedragen.
27. In de toelichting op de wijziging met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2008 van artikel 5.4, derde lid, onderdeel a, van de Regeling zorgverzekering is opgemerkt (Staatscourant nr. 37704, 30 december 2014):
“TOELICHTING
Met de onderhavige wijzigingsregeling wordt de Regeling zorgverzekering op de volgende punten gewijzigd:
- (…)
- reparatie van een omissie door het nihil-percentage van toepassing te laten zijn op alle verzekeringsplichtigen aan boord van een zeeschip, en niet enkel op degenen die op basis van een zee-arbeidsovereenkomst, de uitzendovereenkomst daaronder begrepen, werkzaam zijn;
(…)
Artikel I, onderdeel C, derde lid, en Artikel II
In artikel 5.4, derde lid, onderdeel a, van de Regeling zorgverzekering is geregeld dat over bijdrage-inkomen van verzekeringsplichtigen die op basis van een zee-arbeidsovereenkomst, de uitzendovereenkomst daaronder begrepen, werkzaam zijn aan boord van een zeeschip, geen inkomensafhankelijke bijdrage verschuldigd is (nihiltarief) indien de werkgever of scheepseigenaar op grond van een verdragsverplichting of een bepaling die daarop stoelt de kosten van geneeskundige zorg betaalt waaraan zijn medewerkers buitengaats (en in landen waar zij niet thuishoren) behoefte hebben. Dit artikel is eind 2013 nog gewijzigd in verband met de inwerkingtreding van het ILO Martiem Arbeids-verdrag, waarmee de uitzendovereenkomst met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2008 onder het begrip zee-arbeidsovereenkomst werd gebracht. Hiermee kwamen uitzendkrachten ook onder het nihilpercentage te vallen.
Inmiddels is er ook een ‘Work in fishing Convention, 2007 (C 188)’ (ILO Visserijverdrag) opgesteld, waarvan de ratificatie en de implementatie in voorbereiding is. De sociale partners hebben bij de consultatie over dit verdrag (brief van 8 oktober 2014) aangegeven dat voornoemde wijziging tot gevolg heeft gehad dat de zeevarenden (waaronder ook vissers) die op basis van een maatschapsovereenkomst werkzaam zijn op een Nederlands schip, niet meer onder het nihilpercentage vallen (een maatschapsovereenkomst is geen zee-arbeidsovereenkomst), terwijl de scheepsbeheerder wel financieel verantwoordelijk is voor de kosten van zorg gedurende de reis en in vreemde havens ingevolge artikel 734a van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dit is een onwenselijke situatie die dient te worden gerepareerd. Omdat aan de wijziging in 2013 van de Regeling zorgverzekering terugwerkende kracht was verleend tot en met 2008, werkt deze correctie eveneens terug tot en met 2008. Overigens heeft de wijziging in 2013 er niet toe geleid dat de Belastingdienst maatschapsvissers alsnog vanaf 2008 premies heeft opgelegd, zodat de terugwerkende kracht van deze wijziging geen praktische gevolgen heeft.
Wijziging van de Regeling zorgverzekering is eveneens wenselijk in het licht van de voorbereidingen op de implementatie van het ILO-Visserijverdrag. Dit verdrag schrijft voor dat de verdragsluitende partijen maatregelen nemen om te voorzien dat vissers (dat wil zeggen zeevarenden in de zeevisserij), overeenkomstig nationaal recht, aanspraak hebben op kosteloze medische zorg gedurende de reis en het verblijf in vreemde havens. Ingevolge dat verdrag is ook hier de scheepsbeheerder aansprakelijk voor de kosten van medische zorg die buitengaats en in vreemde havens worden gemaakt. Nu het verdrag van toepassing is op alle vissers, ongeacht de overeenkomst op basis waarvan ze arbeid verrichten op een vissersschip dat de Nederlandse vlag voert, dient het toepassingsbereik van artikel 5.4, derde lid, onderdeel a, te worden uitgebreid. Ten aanzien hiervan hebben de sociale partners in hun consultatie opgemerkt dat dit recht ook al gold voordat artikel 734a van Boek 7 BW in 2013 werd ingevoerd, namelijk op grond van het voormalige artikel 415, vijfde lid, van het Wetboek van Koophandel (WvK).
Het nieuwe artikel 5.4, derde lid, onderdeel a, van de Regeling zorgverzekering regelt derhalve dat het nihilpercentage van toepassing is op verzekeringsplichtigen aan boord van een zeeschip in de zin van boek 8, van het Burgerlijk wetboek, indien de werkgever of de scheepsbeheerder de kosten voor medische zorg in belangrijke mate voor zijn rekening neemt zolang deze verzekeringsplichtige niet is teruggekeerd of heeft kunnen terugkeren naar het land waar hij zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft.”
28. De rechtbank stelt vast dat de bepalingen uit het Work in fishing Convention, 2007 (C 188), ook wel aangeduid als het ILO Visserijverdrag (hierna: het Verdrag), aangemerkt kunnen worden als ‘een verdragsrechtelijke bepaling of een bepaling die daarop stoelt’ als bedoeld in artikel 5.4, derde lid, van de Regeling zorgverzekering.
29. Eiser heeft als verzekeringsplichtige werkzaamheden verricht aan boord van een zeeschip waarvan hij tevens scheepsbeheerder is. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of deze dubbele hoedanigheid toepassing van het nihil-percentage in de weg staat. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het nihil-percentage alleen van toepassing is als de kosten voor medische zorg van een opvarende voor rekening komen van een ander, de scheepsbeheerder, zodat de opvarende geen beroep hoeft te doen op zijn zorgverzekering. In het geval dat de hoedanigheid van opvarende en scheepsbeheerder verenigd is in één persoon, is er geen ander, en wordt dus niet voldaan aan de voorwaarde voor toepassing van het nihil-percentage, aldus verweerder. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij twee ondernemingen drijft: deelvisser in een maatschap en exploitant van een schip. De kosten van medische zorg in zijn hoedanigheid van deelvisser komen voor rekening van zijn eenmanszaak. De eenmanszaak is verplicht een aansprakelijkheidsverzekering af te sluiten ter dekking van de medische kosten van alle opvarenden, waaronder die van hemzelf als deelvisser. Zonder deze zogeheten Protection and Indemnity-verzekering (hierna: P&I-verzekering), krijgt men niet de benodigde certificaten om uit te varen. Omdat hij (als deelvisser) bij zichzelf (als scheepsbeheerder) geen vergoeding van kosten kan afdwingen, zal eiser (als scheepsbeheerder) op de P&I-verzekering een beroep doen en niet op de zorgverzekering, aldus eiser.
30. De rechtbank is van oordeel dat de tekst van artikel 5.4, derde lid, van de Regeling zorgverzekering niet uitsluit dat het nihil-percentage toepassing kan vinden, indien de hoedanigheden van verzekeringsplichtige en scheepsbeheerder in één persoon zijn verenigd. Tekst noch toelichting op de wijziging van dit artikel bieden steun aan de opvatting van verweerder dat dit niet mogelijk is. Het nihil-percentage is van toepassing op alle verzekeringsplichtigen aan boord van een zeeschip, zo begrijpt de rechtbank uit de toelichting. Daaraan doet niet af dat eiser in zijn hoedanigheid van deelvisser niet bij zichzelf als scheepsbeheerder vergoeding van kosten voor medische zorg juridisch kan afdwingen.
31. In de toelichting bij de wijziging van artikel 5.4, derde lid, van de Regeling zorgverzekering vermeldt de regelgever dat de wijziging wenselijk is in het licht van de voorbereidingen op de implementatie van het Verdrag. Gezien deze duidelijke verwijzing naar het Verdrag zoekt de rechtbank voor de vraag of het nihil-percentage van toepassing is in het geval de verzekeringsplichtige aan boord tevens scheepsbeheerder is, aansluiting bij bepalingen die stoelen op het Verdrag. De rechtbank is van oordeel dat de bepalingen opgenomen in de bijlage bij richtlijn EU 2017/159 aangemerkt kunnen worden als dergelijke bepalingen, ook al is deze richtlijn nog niet in werking getreden in 2015.
32. In de richtlijn EU 2017/159 van de Raad van de Europese Unie van 19 december 2016 tot uitvoering van de op 21 mei 2012 door het Algemeen Comité van de landbouwcoöperaties van de Europese Unie (COGECA), de Europese Federatie van vervoerswerknemers (ETF) en de Vereniging van de nationale organisaties van visserijondernemingen in de Europese Unie (Europêche) gesloten overeenkomst betreffende de uitvoering van het Verdrag is het volgende opgenomen:
Overwegende hetgeen volgt:
(…)
(13) De Overeenkomst geldt voor vissers die, in welke hoedanigheid ook, op basis van een arbeidsovereenkomst of in een arbeidsverhouding werkzaam zijn aan boord van vissersvaartuigen die bij zeevisserij betrokken zijn en de vlag van een lidstaat voeren of onder de volledige rechtsmacht van een lidstaat zijn geregistreerd.
(14) Met het oog op de bescherming van de veiligheid en de gezondheid op het werk van vissers die, in welke hoedanigheid ook, op basis van een arbeidsovereenkomst of in een arbeidsverhouding werkzaam zijn, mag de Overeenkomst ook worden toegepast op alle andere vissers aan boord van hetzelfde vissersvaartuig.
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Deze richtlijn geeft uitvoering aan de op 21 mei 2012 door werkgevers en werknemers („de sociale partners”) op het niveau van de Unie in de zeevisserijsector, namelijk het Algemeen Comité van de landbouwcoöperaties van de Europese Unie (COGECA), de Europese Federatie van vervoerswerknemers (ETF) en de Vereniging van de nationale organisaties van visserijondernemingen in de Europese Unie (Europêche), gesloten Overeenkomst betreffende de uitvoering van het Verdrag betreffende werk in de visserijsector van de Internationale Arbeidsorganisatie uit 2007.
De tekst van de Overeenkomst gaat als bijlage bij deze richtlijn. (…)
Artikel 6
Deze richtlijn treedt in werking op de datum van inwerkingtreding van het Verdrag betreffende werk in de visserijsector van de Internationale Arbeidsorganisatie uit 2007.
De Commissie maakt in het Publicatieblad van de Europese Unie de datum van inwerkingtreding bekend van dat verdrag. (…)
BIJLAGE
Overeenkomst betreffende de uitvoering van het Verdrag inzake arbeid in de visserij van de Internationale Arbeidsorganisatie uit 2007
WERKGEVERS EN WERKNEMERS („DE EUROPESE SOCIALE PARTNERS”) IN DE ZEEVISSERIJSECTOR,
(…)
Gezien:
1. het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie („VWEU”), en met name de artikelen 153 tot en met 155;
2. het Verdrag inzake arbeid in de visserij („C188” of „het Verdrag”) van de Internationale Arbeidsorganisatie („IAO”) uit 2007;
3. (…)
Overwegende hetgeen volgt:
(…)
2. C188 werd goedgekeurd met 437 stemmen voor, 2 stemmen tegen en 22 onthoudingen. Alle aanwezige regeringsvertegenwoordigers (53 stemmen), alle aanwezige werknemersvertegenwoordigers (25 stemmen) en alle aanwezige werkgeversvertegenwoordigers (22 stemmen) van de 27 lidstaten van de Europese Unie („de lidstaten”) stemden voor de goedkeuring van het Verdrag.
3. De globalisering heeft een diepgaand effect op de visserijsector en het is zaak de rechten van de vissers te bevorderen en te beschermen.
4. De IAO vindt de visserij een gevaarlijk beroep in vergelijking met andere beroepen.
5. Doel van C188 is degelijke arbeidsomstandigheden voor vissers aan boord van vissersvaartuigen te waarborgen met behulp van minimumeisen voor werkzaamheden aan boord, accommodatie en voedsel, veiligheid op het werk, bescherming van de gezondheid, medische zorg en sociale zekerheid. (…)
11. De bepalingen van C188 betreffende de kwaliteit van de medische zorg, de accommodatie, het voedsel, de leefomstandigheden, de compensaties bij gevaar of ziekte en de sociale bescherming moeten worden beschouwd als vallend onder de veiligheid en gezondheid op het werk van vissers, gezien de specifieke kenmerken van het werk aan boord van een vissersvaartuig (bijvoorbeeld het geografische isolement, de vermoeidheid en de — meestal fysieke — aard van de werkzaamheden).
12. C188 geldt voor alle vissers („vissers”), gedefinieerd in artikel 1, onder e), als „iedere persoon die in welke hoedanigheid dan ook is aangeworven of beroepswerkzaamheden aan boord van een vissersvaartuig verricht, ook aan boord werkzame personen die worden betaald op basis van een aandeel van de vangst, met uitzondering van piloten, marinepersoneel, andere personen in permanente dienst van een overheid, aan de kust gevestigde personen die werk aan boord van een vissersvaartuig verrichten en waarnemers”. Door de beperkingen in het VWEU zijn de Europese sociale partners niet bevoegd een door een besluit van de Raad uit te voeren tekst goed te keuren die betrekking heeft op vissers die noch een arbeidsovereenkomst hebben, noch in een arbeidsverhouding werkzaam zijn. De toepassing van andere of geen normen op dergelijke vissers op hetzelfde vaartuig als vissers die een arbeidsovereenkomst hebben of in een arbeidsverhouding werkzaam zijn, kan gevolgen hebben voor de algemene veiligheid en gezondheid op het werk (met inbegrip van de leef- en werkomstandigheden) van laatstgenoemden. Ter bescherming van de vissers die een arbeidsovereenkomst hebben of in een arbeidsverhouding werkzaam zijn, vinden de Europese sociale partners het bijgevolg gerechtvaardigd deze Overeenkomst niet alleen toe te passen op vissers die een arbeidsovereenkomst hebben of in een arbeidsverhouding werkzaam zijn, maar ook op alle andere vissers op hetzelfde vaartuig. (…)
DEEL 1
DEFINITIES EN TOEPASSINGSGEBIED
DEFINITIES
Artikel 1
Voor de toepassing van deze Overeenkomst wordt verstaan onder:
a) (…)
f) visser: elke persoon die tewerkgesteld of in dienst genomen is of in enige hoedanigheid werkzaamheden verricht aan boord van een vissersvaartuig onder de voorwaarden van artikel 2, met uitzondering van havenloodsen en walpersoneel dat werkzaamheden verricht aan boord van een vissersvaartuig aan de kade;
TOEPASSINGSGEBIED
Artikel 2
1.Tenzij anders bepaald, is deze Overeenkomst van toepassing op:
a) alle vissers die — in welke hoedanigheid ook — op basis van een arbeidsovereenkomst of in een arbeidsverhouding werkzaam zijn op alle vissersvaartuigen die bij commerciële visserij betrokken zijn;
b) alle andere vissers op hetzelfde vaartuig als de onder a) bedoelde vissers, om de bescherming van de algemene veiligheid en gezondheid te waarborgen.
(…)
DEEL 5