Home

Rechtbank Noord-Holland, 15-03-2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:1971, AWB - 16 _ 3835

Rechtbank Noord-Holland, 15-03-2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:1971, AWB - 16 _ 3835

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
15 maart 2018
Datum publicatie
21 maart 2018
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2018:1971
Zaaknummer
AWB - 16 _ 3835
Relevante informatie
Wet op de loonbelasting 1964 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 1

Inhoudsindicatie

De rechtsverhouding tussen eiseres en de ‘independent contractors’ is een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Aan alle elementen (de verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid, het gedurende zekere tijd verrichten van arbeid, de verplichting loon te betalen, en het aanwezig zijn van een gezagsverhouding is voldaan. Het beroep op schending van het gelijkheidsbeginsel faalt.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem

zaaknummer: HAA 16/3835

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 maart 2018 in de zaak tussen

[X] BV, gevestigd te [Z] , eiseres

(gemachtigden: mr. N.E Sajet en W.J.M. de Jong),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 december 2014 met dagtekening 8 september 2015 een naheffingsaanslag loonheffingen opgelegd tot een bedrag van € 3.202.649. In hetzelfde geschrift is bij beschikking heffingsrente tot een bedrag van € 41.844 en belastingrente tot een bedrag van € 192.366 in rekening gebracht. Bij afzonderlijke beschikking van dezelfde datum is een verzuimboete opgelegd tot een bedrag van € 19.680.

Verweerder heeft het bezwaar van 14 oktober 2015 bij uitspraak van 6 juni 2016 gegrond verklaard, de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 788.730, de heffingsrente en belastingrente tot een bedrag van in totaal € 234.210 en de verzuimboete vernietigd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna verweerder schriftelijk heeft gedupliceerd.

Beide partijen hebben voorafgaand aan de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2018 te Haarlem.

Namens eiseres is verschenen [A] , haar CFO, [B] , werknemer, en haar gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. B.J. Lodder, C.J. Mouter en E.I. van Dompselaar.

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres houdt zich bezig met het leveren van verkoop- en marketingdiensten voor goede doelfondsen en aanbieders van energie, telecommunicatie en beveiligingsdiensten. Zij maakt daarbij gebruik van de diensten van zogenaamde ‘independent contractors’ (hierna: IC’s) met wie zij daartoe een zogenoemde ‘overeenkomst van opdracht’ (hierna: Overeenkomst) aangaat. Deze luidt, voor zover van belang:

“ONDERGETEKENDEN:

1. eiseres] […] opdrachtgever hierna te noemen de “Vennootschap”

en:

2. [ IC] […] erna te noemen de “Opdrachtnemer”;

[…]

Artikel 1 Definities

[…]

“Afnemer” een (natuurlijk of rechts)persoon die goederen en/of

diensten van een Cliënt afneemt dan wel voornemens is om

tot afname over te gaan;

“Afnemer-formulier” elk door een Afnemer ingevuld en geldig ondertekend

contract/aanmeldingsformulier, pandverklaring, of

verkoopdocument dat door de Opdrachtnemer onder deze

Overeenkomst bij de Vennootschap is ingediend;

“Bijlage(n)” elke bijlage bij deze Overeenkomst, welke integraal

onderdeel van deze Overeenkomst uitmaakt;

“Campagnediensten” de verkoop van goederen en/of diensten via direct

marketing door de Opdrachtnemer met betrekking tot het

sluiten van een contract tussen Cliënt en de Afnemer;

[…]

“Campagnevoorwaarden” de specifieke voorwaarden die zijn overeengekomen tussen

de Vennootschap en de Opdrachtnemer aangaande de

Campagnediensten die aan een bepaalde Cliënt worden

geleverd (bij deze Overeenkomst gehecht als Bijlage I);

“Cliënt” een cliënt ten aanzien van wie de Opdrachtnemer

Campagnediensten verricht;

[…]

“Code” de gedragscodes van de Vennootschap of Cliënten - zoals

deze van tijd tot tijd gelden - van toepassing op activiteiten

en het gedrag van de Opdrachtnemer aangaande

Campagnediensten (aan deze Overeenkomst gehecht als

Bijlage II);

[…]

“Disciplinaire Procedures” Disciplinaire procedures die zijn ingevoerd door de Cliënt - zoals

deze van tijd tot tijd gelden - betreffende de Opdrachtnemer met als

doel de juiste voorziening van Campagnediensten te garanderen;

“Doorlichtingsprocedure” de door de Vennootschap voorgeschreven procedure voor

het onderzoeken van antecedenten en goedkeuring van de

potentiële Opdrachtnemer waaronder begrepen controles

aangaande de geschiktheid en achtergrond van de

Opdrachtnemer (en diens werknemers / partners);

[…]

“Opdrachtnemer” een zelfstandige die diensten verricht zoals omschreven in

deze Overeenkomst;

“Overeenkomst” deze overeenkomst inclusief alle Bijlagen en wijzigingen

daarin;

[…]

“Territorium” de binnen Nederland gelegen gebieden voor de verlening van

Campagnediensten zoals overeengekomen tussen de Opdrachtnemer en

de Vennootschap;

[…]

Artikel 2 Duur en beëindiging

2.1

Deze Overeenkomst vangt aan vanaf het moment van ondertekening van deze

Overeenkomst en wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.

[…]

Artikel 3 Gevolgen van opschorting of beëindiging

3.1

In geval van wijziging, opschorting of beëindiging van de Overeenkomst […] heeft

de Opdrachtnemer geen recht op enige schadevergoeding.

[…]

Artikel 4 Verplichtingen van de Partijen

4.1

De Opdrachtnemer is gehouden de Campagnediensten voor de Vennootschap en/of

Cliënt te verlenen volgens deze Overeenkomst, de Code en de relevante

Campagnevoorwaarden.

[…]

4.3

De Opdrachtnemer heeft volledige autonomie wat betreft de manier waarop hij/zij

de campagnediensten levert betreffende:

4.3.1

het bezoeken van Afnemers (onderhevig aan plaatselijke en nationale

richtlijnen);

4.3.2

de (eventuele) frequentie van bezoeken die hij/zij pleegt in de loop van een

campagnewerkdag en het aantal (eventuele) aanmeldingen die moeten

worden verkregen;

4.3.3

de route naar en binnen het aangemerkte Territorium;

4.3.4

hoe en wanneer rustpauzes in de loop van een campagnewerkdag worden

genomen;

4.3.5

de dagen waarop werkzaamheden worden verricht;

4.3.6

de (eventuele) uren waarop in de loop van een campagnewerkdag wordt

gewerkt.

4.4

De Vennootschap verplicht zich de Opdrachtnemer alle relevante en beschikbare

training(en), gegevens, documenten, knowhow, monsters, producten en/of

informatie te verstrekken teneinde de Opdrachtnemer in staat te stellen de

Campagnediensten te verrichten.

4.5

Met inachtneming van de Doorlichtingsprocedures en de training- en

registratievereisten van de relevante Campagnediensten en de Cliënt mag de

Opdrachtnemer de verplichtingen onder deze Overeenkomst alleen overdragen of

uitbesteden na voorafgaande schriftelijke goedkeuring van de Vennootschap.

Artikel 5 Vergoeding

5.1

De Opdrachtnemer ontvangt in ruil voor de uitvoering van Campagnediensten een

vergoeding van de Vennootschap per goedgekeurd Afnemer-formulier zoals

aangegeven in Bijlage I van deze overeenkomst.

[…]

Artikel 6 Pandbewijzen

6.1

De Vennootschap is gerechtigd de betaling door de Opdrachtgever van een bepaald bedrag te eisen (ineens of in termijnen) dat wordt aangehouden als Onderpand. Het Onderpand wordt door of namens de Vennootschap aangehouden als (i) zekerheid voor terugbetaling ingeval van geweigerde Afnemer-formulieren en de betaling van andere bedragen die door de Opdrachtnemer aan de Vennootschap zijn verschuldigd en/of (ii) als zekerheid tegen niet-betaling van bedragen die de Opdrachtnemer is verschuldigd aan de Vennootschap, geweigerde cheques van afnemers en creditcardbetalingen en restituties die zijn verschuldigd met betrekking tot overeenkomsten met Afnemers die zijn behaald door Opdrachtnemer.

[…]

Artikel 10 Belasting en Sociale Zekerheid

Belastingen of sociale lasten die worden geheven op basis van de wet of praktijk gebaseerd op of verbonden aan de vergoeding of andere compensatie worden door de Opdrachtnemer betaald en vallen onder de exclusieve verantwoordelijkheid van de Opdrachtnemer.

[…]

Artikel 11 Vrijwaring

11.1

De Opdrachtnemer vrijwaart de Vennootschap, de daaraan gelieerde bedrijven en

Cliënten nu en in de toekomst tegen alle schade, verlies, kosten, uitgaven en andere

aansprakelijkheden voortvloeiend uit een inbreuk op de Overeenkomst door, of

enig handelen of nalatigheid van de Opdrachtnemer en/of diens

werknemers/partners.

[…]

Artikel 12 Diversen

12.1

Partijen komen uitdrukkelijk overeen dat het niet hun bedoeling is een

arbeidsovereenkomst aan te gaan zoals beschreven in het Burgerlijk Wetboek (art.

7:610 - 687 Burgerlijk wetboek). Niets in deze Overeenkomst zal worden

geïnterpreteerd als of strekken tot het vormen van een arbeidsrelatie tussen

Vennootschap, de aanverwante bedrijven daarvan of de Cliënt en de

Opdrachtnemer.

[…]”

2. Bijlage II bij de Overeenkomst luidt, voor zover van belang:

STANDAARDREGELS EN - VOORWAARDEN VENNOOTSCHAP

De Opdrachtnemer zal bij de levering van Campagnediensten:

[…]

1.2

voldoen aan de Doorlichtingsprocedure die wordt vereist door de Vennootschap of een Cliënt;

[…]

1.4

zich onderwerpen en volledig meewerken aan de toepassing van Disciplinaire Procedures zoals die

worden uitgeoefend door de Vennootschap en/of de Cliënt;

1.5

voldoen aan alle instructies met betrekking tot de manier waarop de Cliënt zijn/haar

goederen/diensten op de markt gebracht wil zien;

[…]”

3. Op 24 mei 2012 is bij eiseres een boekenonderzoek gestart naar (onder andere) de aanvaardbaarheid van de aangiften loonheffingen over het tijdvak 1 januari tot en met

31 december 2009, later uitgebreid tot 31 december 2012.

4. Op 10 juni 2014 is een informatiebeschikking genomen. Daarbij is verzocht om overzichten van de dagen waarop door de IC’s is gewerkt in de jaren 2011 en 2012 en om een overzicht van de EarningsAfterBond per (werkelijk) gewerkte dag in plaats van per batchdate over de jaren 2011 en 2012. Bij uitspraak van 19 februari 2015 is het hiertegen gerichte bezwaar gegrond verklaard en is de informatiebeschikking ingetrokken. In de uitspraak op bezwaar is als reden opgegeven dat - samengevat - een naheffingsaanslag loonheffingen in voorkomend geval ook op een andere wijze kan worden berekend zodat het vasthouden aan het verstrekken van de gevraagde gegevens niet meer redelijk werd geacht.

5. Op 15 juli 2015 is het rapport van het boekenonderzoek verschenen. In het rapport wordt geconcludeerd dat de arbeidsrelatie tussen eiseres en de onderscheiden IC’s moet worden gekwalificeerd als privaatrechtelijke dienstbetrekking in de zin van artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) dan wel als fictieve dienstbetrekking in de zin van artikel 2c of 2a van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (hierna: Uitvoeringsbesluit).

Geschil 6. In geschil is of de rechtsverhouding tussen eiseres en de onderscheiden IC’s als privaatrechtelijke dienstbetrekking in de zin van artikel 7:610 van het BW dan wel als fictieve dienstbetrekking in de zin van artikel 2c of 2a van het Uitvoeringsbesluit moet worden aangemerkt en in verband daarmee of de naheffingsaanslag loonheffingen terecht en tot het juiste bedrag is vastgesteld.

7. Eiseres stelt zich op het standpunt dat er van privaatrechtelijke of fictieve dienstbetrekkingen geen sprake is omdat niet aan de wettelijke vereisten is voldaan. Eiseres stelt voorts dat de naheffingsaanslag leidt tot schending van Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EP EVRM) omdat verweerder volstrekt vergelijkbare situaties verschillend beoordeelt. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vernietiging van de naheffingsaanslag en veroordeling van verweerder in de integrale kosten in bezwaar en beroep.

8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er sprake is van, primair, privaatrechtelijke dienstbetrekkingen; subsidiair, fictieve dienstbetrekkingen in de zin van artikel 2c van het Uitvoeringsbesluit; of, meer subsidiair, fictieve dienstbetrekkingen in de zin van artikel 2a van het Uitvoeringsbesluit. Verweerder stelt dat er van schending van artikel 1 van het EP EVRM geen sprake is omdat er geen sprake is van gelijke gevallen. Verweerder stelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die vergoeding van integrale kosten rechtvaardigen. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

Beoordeling van het geschil

9. Artikel 1 van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB) luidt:

“Onder de naam 'loonbelasting' wordt van werknemers of hun inhoudingsplichtige, van artiesten, van beroepssporters, van buitenlandse gezelschappen en van bij of krachtens deze wet aan te wijzen andere personen een directe belasting geheven.”

10. Artikel 2, eerste lid, van de Wet LB luidt:

“1. Werknemer is de natuurlijke persoon die tot een inhoudingsplichtige in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat of van een inhoudingsplichtige loon geniet uit een vroegere privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking van hemzelf of van een ander, dan wel uit een bestaande privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking van een ander.”

11. Artikel 7:610, eerste lid, van het BW luidt:

“De arbeidsovereenkomst is de overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten.”

12. Het betoog van eiseres dat partijen uitdrukkelijk niet de bedoeling hebben gehad privaatrechtelijke dienstbetrekkingen aan te gaan en dat doorslaggevende betekenis toekomt aan de wil van partijen, ziet eraan voorbij dat de wil van partijen slechts gericht kan zijn op het aangaan van een overeenkomst als zodanig, niet op de juridische kwalificatie daarvan. De rechtbank is gehouden zelfstandig te beoordelen of de Overeenkomst - gelet op de door de rechtbank vast te stellen inhoud daarvan - voldoet aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst (HR 17 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT7633).

13. In zijn arrest van 17 februari 2012, nr. 11/00371, ECLI:NL:HR:2012:BU8926 heeft de Hoge Raad het toetsingskader voor de vraag of er sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking als volgt geformuleerd:

“3.3.3.Bij de toetsing of een rechtsverhouding beantwoordt aan de criteria voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst moet acht worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, in onderling verband gezien. Daarbij dienen niet alleen de rechten en verplichtingen in aanmerking te worden genomen die partijen bij het aangaan van de rechtsverhouding voor ogen stonden, maar dient ook acht te worden geslagen op de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan hun rechtsverhouding en aldus daaraan inhoud hebben gegeven (vgl. HR 25 maart 2011, nr. 10/02146, LJN BP3887, BNB 2011/205). Voorts is niet één enkel kenmerk beslissend, maar moeten de verschillende rechtsgevolgen die partijen aan hun verhouding hebben verbonden in hun onderling verband worden bezien (zie HR 14 november 1997, nr. 16453, NJ 1998/149, onderdeel 3.4, en HR 13 juli 2007, nr. C05/331HR, LJN BA6231, NJ 2007/449, onderdeel 3.5).

(…)

3.4.3. (…) Uit het hiervoor in 3.3.3 overwogene volgt dat geen doorslaggevende betekenis toekomt aan de wil van partijen ten aanzien van de juridische kwalificatie van hun overeenkomst, maar dat de werkelijk bestaande wederzijdse rechten en verplichtingen beslissend zijn, zo nodig ook die welke eerst blijken bij de uitvoering van de overeenkomst. ”

14. Volgens vaste rechtspraak zijn de criteria voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst (1) de verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid, (2) het gedurende zekere tijd verrichten van arbeid, (3) de verplichting loon te betalen, en (4) het aanwezig zijn van een gezagsverhouding.

Ad (1). Persoonlijk verrichten van arbeid.

15. Met betrekking tot het antwoord op de vraag of in casu is voldaan aan de verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid spitst de discussie van partijen zich toe op de vraag of de IC’s zich vrijelijk kunnen laten vervangen. Het betoog van eiseres dat sprake is van vrije vervangbaarheid omdat iedereen die dat wenst een overeenkomst met eiseres kan aangaan ziet eraan voorbij dat in dat geval geen sprake is van het uitvoeren van de verplichtingen van een gecontracteerde IC door een derde. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat iedereen die een producttraining heeft gevolgd werkzaamheden kan verrichten, dat dit wordt gecontroleerd bij de uitgiften van badges en dat de degene die werkzaamheden wil verrichten een contract dient te ondertekenen. De rechtbank leidt hieruit af dat eiseres alleen door haar getrainde en contractueel aan haar verbonden personen voor haar werkzaamheden inzet, zodat van vrije vervangbaarheid van de IC’s geen sprake is. Aan de verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid is dus voldaan.

Ad (2). Gedurende zekere tijd verrichten van arbeid

16. Het betoog van eiseres dat voor de IC’s geen plicht bestaat gedurende zekere tijd arbeid te verrichten als bedoeld in artikel 7:610, eerste lid, van het BW, omdat zij volledig vrij zijn te bepalen wanneer zij werken, faalt. Aan de aanwezigheid van een privaatrechtelijke dienstbetrekking staat de vrijheid van de keuze van de uren of de tijdsduur gedurende welke de werkzaamheden worden verricht immers niet in de weg (HR 28 oktober 1959, nr. 14 061, V‑N 1959, p. 792). Of een bepaalde tijdsduur met betrekking tot de te verrichten werkzaamheden ontbreekt is niet van belang, omdat ‘zekere tijd’ in de zin van voormelde wetsbepaling ‘enige tijd’ en niet ‘bepaalde tijd’ betekent (Gerechtshof Amsterdam 25 januari 1965, nr. 660/1964, ECLI:NL:GHAMS:LJN AX7597). Bij het ontbreken van aanwijzingen voor het tegendeel moet worden aangenomen dat aan de verplichting tot het verrichten van arbeid gedurende zekere tijd is voldaan.

Ad (3). De verplichting loon te betalen

17. Loon is een vergoeding door de werkgever aan de werknemer verschuldigd ter zake van de bedongen arbeid (vgl. HR 12 oktober 2001, ECLI:NL:HR:2001:ZC3681). De omstandigheid dat de vergoeding volledig afhankelijk is van het resultaat dat de IC met zijn activiteiten behaalt staat niet aan het aannemen van loon uit dienstbetrekking in de weg. Ook indien het behalen van een bepaald resultaat is vereist om voor een vergoeding in aanmerking te kunnen komen blijft immers sprake van een vergoeding voor de bedongen arbeid. De omstandigheden dat de IC geen recht heeft op een vergoeding indien geen overeenkomst tot stand komt, indien wel een overeenkomst tot stand komt maar de administratieve afhandeling gebrekkig is en dat de vergoeding dient te worden terugbetaald indien de klant de overeenkomst ongedaan maakt, doen hier niet aan af. De vergelijking met de uitspraak van Hof Amsterdam van 31 januari 2013, nr. 11/00727 tot en met 11/00729, ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ0443 die eiseres voorstaat gaat niet op, omdat daarin een andere vraag heeft voorgelegen, namelijk of een verplichting tot doorbetaling van omzet als verplichting tot betaling van loon kan worden aangemerkt. Ten slotte valt niet in te zien dat van loon alleen sprake kan zijn indien de vergoeding afhankelijk is van de aan de werkzaamheden bestede tijd. De rechtbank concludeert dat aan de verplichting om loon te betalen is voldaan.

Ad (4). Gezagsverhouding

18. Voor de aanwezigheid van een gezagsverhouding is reeds voldoende dat de werkgever bevoegd is de werknemer bindende aanwijzingen te geven omtrent het te verrichten werk. Niet noodzakelijk is dat de werkgever in feite van deze bevoegdheid gebruikmaakt (onder meer HR 7 februari 2001, nr. 35 760, BNB 2001/293). Uit artikel 4.1 van de Overeenkomst leidt de rechtbank af dat de IC bij de uitvoering van de werkzaamheden niet alleen de bepalingen van de Overeenkomst, maar ook die van geldende gedragscodes van eiseres of haar opdrachtgevers en specifieke campagnevoorwaarden in acht moet nemen. In artikel 1.4 en 1.5 van Bijlage II bij de Overeenkomst is vastgelegd dat de IC zich dient te onderwerpen aan Disciplinaire Procedures respectievelijk dient te voldoen aan alle instructies met betrekking tot de manier waarop de opdrachtgever van eiseres haar goederen op de markt gebracht wil zien. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat een opdrachtgever soms een verklaring omtrent het gedrag of de beheersing van de Nederlandse taal als campagnevoorwaarde stelt, dat de IC verplicht is voorafgaand aan de werkzaamheden een producttraining te volgen, dat eiseres corrigerend optreedt indien zij van haar opdrachtgever verneemt dat het gedrag van een IC niet in overeenstemming is met haar wensen, en dat dit ertoe kan leiden dat de IC opnieuw een producttraining moet volgen of dat zijn contract wordt beëindigd. De rechtbank leidt hieruit af dat eiseres niet alleen bevoegd is de IC bindende aanwijzingen omtrent het te verrichten werk te geven, maar dat zij hier ook feitelijk gebruik van maakt. Dat de IC volledig vrij is te bepalen wanneer de werkzaamheden worden verricht, wanneer pauze wordt gehouden of niet op te komen dagen is in overeenstemming met de aard van de werkzaamheden en doet aan het bestaan van een instructiebevoegdheid van eiseres niet af. Onder deze omstandigheden moet ook een gezagsverhouding worden aangenomen.

Tussenconclusie

19. Aan alle vereisten voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking is voldaan. Voor verdere bewijslevering door eiseres is geen aanleiding.

Ongelijke behandeling van gelijke gevallen en artikel 1 EP EVRM

20. Eiseres stelt dat verweerder artikel 1 EP EVRM schendt door in het geval van belastingplichtigen die vergelijkbare contracten hebben gesloten te concluderen tot afwezigheid van dienstbetrekkingen en in haar geval de tegenovergestelde conclusie te trekken. Eiseres verwijst in dit verband naar de uitspraak van het EHRM van 7 juli 2011 39766/05 (Serkov). De strekking van voormelde uitspraak is - kort gezegd - dat er sprake kan zijn van schending van artikel 1 EP EVRM, meer in het bijzonder op het punt van de voorzienbaarheid van de toepassing van het nationale recht, in het geval verschillende interpretaties aan een wetsbepaling worden gegeven.

21. De vraag die in casu ter beoordeling voorligt is of de feiten tot de conclusie nopen dat er sprake is van een arbeidsrelatie tussen eiseres en de onderscheiden IC’s die moet worden gekwalificeerd als privaatrechtelijke dienstbetrekking in de zin van artikel 7:610 van het BW. Daarbij is zowel de uitleg en de toepassing van het recht, als de kwalificatie van de feiten aan de orde.

22. Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat er in het onderhavige geval sprake is van een afwijkende toepassing van het recht door verweerder als vorenbedoeld zodat het beroep op artikel 1 EP EVRM faalt. Voor zover het betoog van eiseres tevens moet worden begrepen als een beroep op een schending van het gelijkheidsbeginsel, heeft eiseres onvoldoende onderbouwd dat [A BEDRIJF] B.V. en [B BEDRIJF] B.V. rechtens en feitelijk met haar vergelijkbaar zijn. Reeds daarom faalt het beroep op schending van het gelijkheidsbeginsel.

Conclusie

23. Gelet op het vorenoverwogene heeft verweerder de naheffingsaanslag loonheffingen terecht opgelegd. Nu het bedrag daarvan noch van de in rekening gebrachte heffings- en belastingrente in geschil zijn, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

24. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W. Koenis, voorzitter, en mr. B. van Walderveen en mr. G.H. de Soeten, leden, in aanwezigheid van mr. M.C. Anema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2018.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,

1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.