Rechtbank Noord-Holland, 19-07-2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:6061, AWB - 16 _ 1503
Rechtbank Noord-Holland, 19-07-2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:6061, AWB - 16 _ 1503
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 19 juli 2018
- Datum publicatie
- 16 augustus 2018
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2018:6061
- Zaaknummer
- AWB - 16 _ 1503
Inhoudsindicatie
Douane. Douanewaarde voor vruchtensappen. In geschil is of de douanewaarde moet worden bepaald aan de hand van de transactiewaardemethode of aan de hand van de terugrekenmethode. Daarnaast is in geschil of verweerder het verzoek om een integrale proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase terecht heeft afgewezen en of die afwijzing in de uitspraak op bezwaar voldoende is gemotiveerd.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 16/1503 en HAA 16/1504
(gemachtigde: mr. B.J. Kalshoven)
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, kantoor Rotterdam Rijnmond, verweerder.
Procesverloop
HAA 16/1503
Verweerder heeft met dagtekening 13 juni 2014 aan eiseres een uitnodiging tot betaling (hierna: utb) uitgereikt ten bedrage van € 2.546.028,83.
HAA 16/1504
Verweerder heeft met dagtekening 1 september 2014 aan eiseres een utb uitgereikt ten bedrage van € 210.223,50.
Beide zaken
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren gegrond verklaard en de utb van 13 juni 2014 verminderd tot € 1.022.837,97 en de utb van 1 september 2014 verminderd tot € 130.020,36.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan eiseres.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2018 te Haarlem.
Namens eiseres is, met bericht van verhindering, niemand verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden mr. J.J. Birkhoff, H.M.E. Koot en drs. N. Hermans RA.
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres maakte deel uit van het [A BEDRIJF] . Het Amerikaanse bedrijf [B BEDRIJF] was enig aandeelhouder van eiseres. [B BEDRIJF] kocht grondstoffen en materialen in en leverde deze aan [C BEDRIJF] voor de productie van [A VRUCHTENSAP] en [B VRUCHTENSAP] (hierna: de vruchtensappen). Voor de productie van [A VRUCHTENSAP] respectievelijk [B VRUCHTENSAP] bracht [C BEDRIJF]
$ 1,92 respectievelijk $ 2,60 per doos met vier flessen in rekening aan [B BEDRIJF] . De vruchtensappen die bestemd waren voor de Europese markt werden door [B BEDRIJF] verkocht aan eiseres voor $ 32,71 per doos met vier flessen [A VRUCHTENSAP] en voor $ 35,26 per doos met vier flessen [B VRUCHTENSAP] . Eiseres verkocht de vruchtensappen aan onafhankelijke distributeurs.
2. Eiseres heeft aangiften voor het brengen in het vrije verkeer gedaan van de vruchtensappen. De aangegeven douanewaarde was telkens gebaseerd op de transactie tussen [B BEDRIJF] en eiseres.
3. Verweerder heeft aan eiseres de utb met dagtekening 13 juni 2014 uitgereikt ter zake van de aangiften voor het brengen in het vrije verkeer van de vruchtensappen in de periode 16 juni 2011 tot en met 10 april 2014. De utb met dagtekening 1 september 2014 is uitgereikt ter zake van de aangiften voor het brengen in het vrije verkeer van de vruchtensappen in de periode 1 mei 2014 tot en met 16 juli 2014. De douanewaarde van de vruchtensappen is telkens op basis van de terugrekenmethode van artikel 30, tweede lid, aanhef en onder c, van het Communautair douanewetboek (hierna: CDW) door verweerder bepaald op $ 90,16 per doos met vier flessen.
4. In bezwaar heeft verweerder de douanewaarde voor de vruchtensappen per doos met vier flessen vastgesteld op $ 28,93 voor 2011, $ 34,10 voor 2012 en $ 51,27 voor 2013 en 2014.
Geschil 5. In geschil is of de douanewaarde moet worden bepaald aan de hand van de transactiewaardemethode of aan de hand van de terugrekenmethode. Daarnaast is in geschil of verweerder het verzoek om een integrale proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase terecht heeft afgewezen en of die afwijzing in de uitspraak op bezwaar voldoende is gemotiveerd.
6. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de douanewaarde moet worden gebaseerd op de transactiewaardemethode van artikel 29 van het CDW waarbij moet worden uitgegaan van de transactie tussen [C BEDRIJF] en [B BEDRIJF] (hierna: de maakloonovereenkomst). De bijtelelementen genoemd in artikel 32 van het CDW zijn bepaalbaar en controleerbaar. Op basis van een nieuwe berekening van de douanewaarde concludeert eiseres dat de vruchtensappen destijds zijn aangegeven tegen een te hoge douanewaarde, zodat de utb’s dienen te worden vernietigd. Voorts stelt eiseres zich op het standpunt dat verweerder in bezwaar ten onrechte en ongemotiveerd niet is overgegaan tot vergoeding van de volledige proceskosten.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de maakloonovereenkomst tussen [C BEDRIJF] en [B BEDRIJF] in dit geval niet kan kwalificeren als een transactie in de zin van artikel 29 van het CDW, omdat deze niet controleerbaar is. Voorts is het niet mogelijk gebleken om de bijtelelementen van artikel 32 van het CDW te kwantificeren omdat niet van alle elementen objectieve en meetbare gegevens voorhanden zijn. Aangezien het om unieke producten gaat, is het niet mogelijk om de douanewaarde vast te stellen met de in artikel 30, tweede lid, aanhef en onder a en b, van het CDW genoemde methoden. De douanewaarde is terecht en juist vastgesteld met toepassing van de terugrekenmethode van artikel 30, tweede lid, aanhef en onder c, van het CDW. Het verzoek om proceskostenvergoeding in bezwaar is terecht afgewezen, aangezien de stukken die hebben geleid tot de vermindering van de utb’s pas in bezwaar door eiseres zijn overgelegd. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.
8. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Relevante regelgeving
9. Artikel 29, eerste lid, van het CDW bepaalt:
“De douanewaarde van ingevoerde goederen is de transactiewaarde van die goederen, dat wil zeggen de voor de goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs indien zij voor uitvoer naar het douanegebied van de Gemeenschap worden verkocht, in voorkomend geval na aanpassing overeenkomstig de artikelen 32 en 33, mits:
(...)”
10. Artikel 30 van het CDW luidt, voor zover van belang, als volgt:
“1. Indien de douanewaarde van de goederen niet met toepassing van artikel 29 kan worden vastgesteld, dient achtereenvolgens te worden nagegaan welk van de punten a, b, c en d van lid 2 van toepassing is. De douanewaarde dient in elk geval te worden vastgesteld met toepassing van het eerste punt dat die vaststelling mogelijk maakt, behoudens wanneer op verzoek van de aangever de volgorde van de punten c en d dient te worden omgekeerd. Slechts indien de douanewaarde niet met toepassing van een bepaald punt kan worden vastgesteld, mag het onmiddellijk daarop volgende punt worden toegepast, in de krachtens dit lid vastgestelde volgorde.
2. De met toepassing van dit artikel vastgestelde douanewaarden zijn:
a) de transactiewaarde van identieke goederen die voor uitvoer naar de Gemeenschap zijn verkocht en op hetzelfde of nagenoeg hetzelfde tijdstip zijn uitgevoerd als de goederen waarvan de waarde dient te worden bepaald;
b) de transactiewaarde van soortgelijke goederen die voor uitvoer naar de Gemeenschap zijn verkocht en op hetzelfde of nagenoeg hetzelfde tijdstip zijn uitgevoerd als de goederen waarvan de waarde dient te worden bepaald;
c) de waarde die berust op de prijs per eenheid bij verkoop in de Gemeenschap van de ingevoerde goederen of van ingevoerde identieke of soortgelijke goederen in de grootste totale hoeveelheid, aan niet met de verkopers verbonden personen;
d) de berekende waarde, bestaande uit de som van:
-de kosten of de waarde van de materialen en de vervaardiging of van andere bij de voortbrenging van de ingevoerde goederen verrichte handelingen;
-een bedrag voor winst en bedrijfskosten dat gelijk is aan het bedrag dat gewoonlijk in aanmerking wordt genomen wanneer producenten in het land van uitvoer goederen van dezelfde aard of dezelfde soort als die waarvan de waarde dient te worden bepaald, voor uitvoer naar de Gemeenschap verkopen;
-de kosten of waarde van de in artikel 32, lid 1, sub e, genoemde elementen.
3. (...).”
11. Artikel 31, eerste lid, van het CDW bepaalt:
“Indien de douanewaarde van de ingevoerde goederen niet met toepassing van de artikelen 29 en 30 kan worden vastgesteld, wordt zij aan de hand van de in de Gemeenschap beschikbare gegevens vastgesteld met gebruikmaking van redelijke middelen die in overeenstemming zijn met de beginselen en de algemene bepalingen van:
-de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VII van de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel van 1994;
-artikel VII van de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel van 1994, en
-de bepalingen van het onderhavige hoofdstuk.”
12. Artikel 32 van het CDW luidt, voor zover van belang, als volgt:
“1. Voor het vaststellen van de douanewaarde met toepassing van artikel 29 wordt de voor de ingevoerde goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs verhoogd met:
a) de volgende elementen, voor zover deze ten laste komen van de koper en niet begrepen zijn in de werkelijk voor de goederen betaalde of te betalen prijs:
i) commissies en courtage, met uitzondering van inkoopcommissies,
ii) kosten van verpakkingsmiddelen die voor douanedoeleinden worden geacht met de goederen één geheel te vormen,
iii) de kosten van het verpakken, waaronder zowel arbeidsloon als materiaal is begrepen;
b) de op passende wijze toegerekende waarde van de onderstaande goederen en diensten indien deze gratis of tegen verminderde prijs direct of indirect door de koper worden geleverd om te worden gebruikt bij de voortbrenging en de verkoop voor uitvoer van de ingevoerde goederen, voor zover deze waarde niet in de werkelijk betaalde of te betalen prijs is begrepen:
i) materialen, samenstellende delen, onderdelen en dergelijke die in de ingevoerde goederen worden verwerkt;
ii) werktuigen, matrijzen, gietvormen en dergelijke voorwerpen die bij de voortbrenging van de ingevoerde goederen worden gebruikt;
iii) materialen die bij de voortbrenging van de ingevoerde goederen worden verbruikt;
iv) engineering, ontwikkeling, werken van kunst en ontwerpen, tekeningen en schetsen, die elders dan in de Gemeenschap worden verricht of gemaakt en voor de voortbrenging van de ingevoerde goederen noodzakelijk zijn;
c. royalties en licentierechten met betrekking tot de goederen waarvan de waarde dient te worden bepaald, die de koper, als voorwaarde voor de verkoop van deze goederen, hetzij direct, hetzij indirect moet betalen, voor zover deze royalties en licentierechten niet in de werkelijk betaalde of te betalen prijs zijn begrepen;
d. de waarde van elk deel van de opbrengst van elke latere wederverkoop, overdracht of gebruik van de ingevoerde goederen dat de verkoper direct of indirect ten goede komt;
e. i) de kosten van vervoer en verzekering van de ingevoerde goederen en
ii) de met het vervoer verband houdende kosten van het laden en van de behandeling van
de ingevoerde goederen,
tot de plaats van binnenkomst van de goederen in het douanegebied van de Gemeenschap.
2. Indien met toepassing van dit artikel elementen aan de werkelijk betaalde of te betalen prijs worden toegevoegd, dient zulks uitsluitend op grond van objectieve en meetbare gegevens te geschieden.
3. Voor de vaststelling van de douanewaarde worden aan de werkelijk betaalde of te betalen prijs geen elementen toegevoegd, met uitzondering van die welke in dit artikel zijn genoemd.
(…)”
Beoordeling van het geschil
Douanewaarde
13. De douanewaarde dient bij voorrang aan de hand van de transactiewaarde van artikel 29 van het CDW te worden vastgesteld. De aangegeven douanewaarde is telkens gebaseerd op de door eiseres aan [B BEDRIJF] voor de vruchtensappen betaalde prijs. Tussen partijen is niet in geschil, en de rechtbank ziet geen aanleiding daar anders over te oordelen, dat deze prijs niet als basis kan dienen voor de vaststelling van de douanewaarde overeenkomstig artikel 29 van het CDW.
14. Partijen houdt verdeeld of de douanewaarde van de vruchtensappen kan worden vastgesteld krachtens artikel 29 van het CDW op basis van de prijs die [B BEDRIJF] op grond van de maakloonovereenkomst aan [C BEDRIJF] heeft betaald, met aanpassing overeenkomstig artikel 32 van het CDW.
15. De rechtbank stelt voorop dat de transactiewaarde de werkelijke economische waarde van een ingevoerd goed moet weergeven en rekening moet houden met alle bestanddelen van dit goed die een economische waarde vormen. Voorkomen moet worden dat een arbitraire of fictieve douanewaarde wordt vastgesteld (vgl. Hof van Justitie van de Europese Unie 12 december 2013, C-116/12 (Ioannis Christodoulou e.a.), ECLI:EU:C:2013:825, punten 39 en 40).
16. Verweerder is sinds 2009 tot het opleggen van de onderhavige utb’s medio 2014 met eiseres in gesprek geweest over de bruikbaarheid van de prijs die op grond van de maakloonovereenkomst door [C BEDRIJF] aan [B BEDRIJF] in rekening is gebracht en over een aantal van de elementen die op grond van artikel 32, eerste lid, van het CDW aan de betaalde prijs dienen te worden toegevoegd. Eiseres heeft over een aantal zaken die van belang zijn voor de voornoemde elementen wisselende verklaringen afgelegd en bedragen genoemd die op grond van de overgelegde boekhouding niet te controleren zijn. Zo is bijvoorbeeld op grond van de overgelegde stukken niet duidelijk of [C BEDRIJF] dan wel [B BEDRIJF] het ‘tempering process’ verricht. De door eiseres bij brief van 31 januari 2014 gegeven verklaring is hiervoor in het licht van de passage hierover in de Transfer Pricing Planning Analysis van 1 februari 2010 zonder nadere onderbouwing onvoldoende. Daarnaast zijn de volgens eiseres door [C BEDRIJF] afzonderlijk aan [B BEDRIJF] in rekening gebrachte kosten voor ‘frozen storage’ en ‘handling charges’ niet terug te vinden in de boekhouding. Voorts noemt eiseres verschillende bedragen als aankoopkosten van het ingrediënt “Enlivenox”, welke bedragen niet zijn onderbouwd, terwijl de stelling dat dit ingrediënt per 1 november 2013 wordt toegevoegd aan de vruchtensappen evenmin is onderbouwd. De ontwikkelingskosten van de vruchtensappen zijn volgens eiseres opgenomen onder ‘indirecte overheadkosten’, maar onduidelijk is welke posten daaronder begrepen zijn. Tenslotte is er onduidelijkheid over de omvang van de royalty’s die zijn betaald aan [D BEDRIJF] in verband met patenten en merkrechten die zijn gerelateerd aan het gebruik van de açaibes.
17. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de werkelijke economische waarde van de vruchtensappen ten tijde van de invoer niet kan worden vastgesteld op basis van de transactie tussen [B BEDRIJF] en [C BEDRIJF] . Dat eiseres zich in beroep bereid heeft verklaard uit coulance bepaalde bedragen bij te tellen in verband met een aantal van de in artikel 32, eerste lid, van het CDW genoemde elementen, doet daar niet aan af. Op grond van artikel 32, tweede lid, van het CDW dient immers op grond van objectieve en meetbare gegevens te worden vastgesteld wat de waarde is van de elementen die aan de werkelijk betaalde prijs worden toegevoegd. Het op deze wijze bepalen van een bijtelelement zou leiden tot een arbitraire en fictieve douanewaarde.
18. Gelet op het voorgaande kan de douanewaarde niet met toepassing van artikel 29 van het CDW worden vastgesteld. Om die reden dient de douanewaarde te worden vastgesteld met de eerste van de in artikel 30, tweede lid, van het CDW genoemde methode die die vaststelling mogelijk maakt. Tussen partijen is niet in geschil, en de rechtbank ziet geen aanleiding daar anders over te oordelen, dat dit de terugrekenmethode van artikel 30, tweede lid, onder punt c, van het CDW is.
19. Verweerder heeft de douanewaarde aan de hand van de terugrekenmethode bepaald op basis van de door eiseres aan haar onafhankelijke distributeurs in rekening gebrachte prijs en daarop – voor zover van toepassing – de kosten van de in artikel 152 van de Toepassingsverordening Communautair douanewetboek genoemde elementen in mindering gebracht. Bij het opleggen van de utb’s heeft verweerder de douanewaarde vastgesteld op basis van geprognosticeerde cijfers. In bezwaar is de douanewaarde verlaagd en zijn de utb’s verminderd op basis van de in bezwaar door eiseres overgelegde boekhouding over de jaren 2011 tot en met 2013. Voor 2014 heeft verweerder zich met toepassing van artikel 31 van het CDW gebaseerd op de boekhouding over 2013. Op de door eiseres op basis van deze stukken gemaakte berekening van de douanewaarde heeft verweerder correcties aangebracht in verband met kosten die blijkens die boekhouding niet waren gemaakt (niet uitbetaalde commissies) dan wel geen betrekking hadden op de ingevoerde vruchtensappen. Aldus heeft verweerder voldoende inzicht gegeven in de door hem vastgestelde douanewaarde. Aangezien eiseres deze correcties in beroep onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken, is de rechtbank van oordeel dat verweerder met de door hem gemaakte berekening aannemelijk heeft gemaakt dat de douanewaarde en de daarop gebaseerde utb’s na de vermindering in bezwaar niet te hoog zijn vastgesteld.
Proceskostenvergoeding bezwaar
20. Eiseres klaagt er over dat verweerder in bezwaar ten onrechte en ongemotiveerd de verzoeken om vergoeding van de volledige proceskosten heeft afgewezen. De vermindering van de utb’s in bezwaar heeft plaatsgevonden naar aanleiding van in bezwaar door eiseres overgelegde informatie. De gegrondverklaring van de bezwaren is derhalve gebaseerd op informatie die, als ze voorafgaand aan het opleggen van de utb’s was overgelegd, al in een eerder stadium tot het vaststellen van een lagere douanewaarde en lagere utb’s had geleid. De rechtbank leidt uit de gedingstukken en het verloop van de procedure tot aan het opleggen van de utb’s niet af dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld. Integendeel, er hebben vele gesprekken plaatsgevonden en er is voldoende gelegenheid geweest om informatie in te brengen en te bespreken. Van enige onrechtmatigheid bij het opleggen van de utb’s aan de zijde van verweerder is niet gebleken. Het verzoek om (volledige) proceskostenvergoeding is dan ook terecht afgewezen. Met de overweging dat niet gebleken is van enige onrechtmatigheid van het bestuursorgaan, heeft verweerder de afwijzing van het verzoek voldoende gemotiveerd.
Slotsom
21. Gelet op het hiervoor overwogene dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
22. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.