Home

Rechtbank Noord-Holland, 17-10-2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:9189, AWB - 17 _ 859

Rechtbank Noord-Holland, 17-10-2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:9189, AWB - 17 _ 859

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
17 oktober 2018
Datum publicatie
29 oktober 2018
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2018:9189
Zaaknummer
AWB - 17 _ 859
Relevante informatie
Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 25

Inhoudsindicatie

Eiseres is begunstigde van twee in de VS gevestigde trusts. Eiseres heeft hieruit in het onderhavige jaar dividenden ontvangen. Hierover is in de VS geen (bron)belasting geheven. In geschil is of eiseres op grond van artikel 25, derde lid, van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen van 18 december 1992 (het Verdrag), recht heeft op een bedrag aan aftrek op de Nederlandse belasting. De rechtbank geeft toe dat de tekst van artikel 25 van het Verdrag niet eenduidig is maar volgt de interpretatie van eiseres niet. De vermindering van inkomstenbelasting zoals omgeschreven in artikel 25 van het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 wordt gesteld op de daadwerkelijk geheven bronbelasting. Nu de VS geen (bron)belasting heeft geheven, komt eiseres op grond van het Verdrag ook geen recht op aftrek toe.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 17/859

(gemachtigde: drs. J.H. Graham),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2012 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 7.098 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 12.950.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2018 te Haarlem.

Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde, bijgestaan door [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door C.E.A. Engels en R.J.A. Slaats.

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] . In de periode 1 januari 2012 tot 20 maart 2012 heeft eiseres in Italië gewoond. Daarna heeft zij tot 1 juli 2012 in de Verenigde Staten (VS) gewoond. Volgens de Basisregistratie personen woont eiseres met ingang van 9 juli 2012 (weer) in Nederland.

2. Eiseres is begunstigde van twee in de VS gevestigde ‘irrevocable,

non-discretionary trusts’. Het gaat om de – door partijen als zodanig aangeduide – ‘Grandchildren’s Trust’ en de ‘Minority Trust’ (hierna respectievelijk aangeduid als

G. Trust en M. Trust). Het vermogen van de trusts wordt geïnvesteerd. Uit deze investeringen vloeien onder andere dividenden voort.

3. De vermogenswaarde van G. Trust op 1 januari 2012 bedraagt (omgerekend) € 424.938. De vermogenswaarde van M. Trust op 1 januari 2012 bedraagt (omgerekend) € 194.896. Eiseres heeft in de periode dat zij in 2012 in Nederland woonachtig was een bedrag van € 7.461 aan dividenden uit de VS ontvangen. Ter zake van deze dividenden is in de VS geen (bron)belasting geheven.

4. Eiseres heeft aangifte gedaan naar een verzamelinkomen van € 9.718. Het verzamelinkomen is als volgt samengesteld:

Belastbare winst uit onderneming € 7.098

Voordeel uit sparen en beleggen € 2.620 +

Verzamelinkomen € 9.718

5. Verweerder is van de aangifte afgeweken en heeft ook de vermogenswaarde van de trusts (€ 424.938 + € 194.896) aangemerkt als voordeel uit sparen en beleggen. Verweerder heeft het voordeel uit sparen en beleggen vastgesteld op € 12.950. Het verzamelinkomen is vastgesteld op € 20.048.

6. Tussen Nederland en de VS is de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen van 18 december 1992 (hierna: Verdrag) van kracht.

Geschil 7. In geschil is de vraag of eiseres ingevolge artikel 25, derde lid, van het Verdrag recht heeft op een bedrag aan aftrek op de Nederlandse belasting. Eiseres beantwoordt deze vraag bevestigend en verweerder ontkennend.

8. Eiseres stelt dat zij recht heeft op een bedrag aan aftrek van € 1.120. Dit is 15% van het bedrag aan ontvangen dividenden. Volgens eiseres vloeit dit voort uit de tekst van artikel 25, derde lid, onderdeel b, van het Verdrag. Deze bepaling voorziet aldus eiseres in een aftrek van belasting voor de ontvangen Amerikaanse dividenden zonder dat er daadwerkelijk bronbelasting ingehouden moet zijn. In tegenstelling tot de voorkomingsbepaling (artikel 24) van het Nederlands Standaardverdrag uit 1987 (NSV) waarin voorkoming wordt gegeven voor ‘betaalde belasting’ staat in het Verdrag dat voorkoming wordt verleend voor dividenden die in de VS ‘mogen worden belast’. Eiseres heeft ter zitting desgevraagd verklaart haar subsidiaire standpunt dat het gelijkheidsbeginsel (de meerderheidsregel) is geschonden, ingetrokken. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag met € 1.120.

9. Verweerder stelt dat eiseres geen recht heeft op aftrek. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

Beoordeling van het geschil

10. De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat de vermogenswaarde van de trusts tot het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3) behoort. Voorts staat vast dat eiseres uit de trusts dividenden heeft ontvangen en dat daarover in de VS geen bronbelasting is geheven. De rechtbank overweegt dat voor de beantwoording van de voorliggende vraag de artikelen 10 en 25 van het Verdrag van belang zijn. In artikel 10 van het Verdrag is geregeld aan welk land het heffingsrecht met betrekking tot de dividenden is toegewezen. Artikel 25 van het Verdrag regelt de wijze waarop de landen voorkoming van dubbele belasting moeten geven.

11. Artikel 10 van het Verdrag luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

“1. Dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van een van de Staten aan een inwoner van de andere Staat, mogen in die andere Staat worden belast.

2. Deze dividenden mogen echter ook in de Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden inwoner van de andere Staat is, mag de aldus geheven belasting niet overschrijden:

a. 5 percent van het brutobedrag van de dividenden, indien de uiteindelijk gerechtigde een lichaam is dat onmiddellijk ten minste 10 percent van het totale aantal stemmen in het lichaam dat de dividenden betaalt bezit; en

b. 15 percent van het brutobedrag van de dividenden in alle andere gevallen.”

12. Artikel 25, derde lid, van het Verdrag luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

“Nederland verleent voorts een aftrek op de Nederlandse belasting voor de bestanddelen van het inkomen die volgens het tweede lid van artikel 10 (Dividenden), artikel 17 (Bestuurders- en Commissarissenbeloningen) en artikel 18 (Artiesten en Sportbeoefenaars) van de Overeenkomst in de Verenigde Staten mogen worden belast, voor zover deze bestanddelen in de grondslag van de belastingheffing zijn begrepen.

Het bedrag van deze aftrek is gelijk aan

a. in het geval van dividenden die mogen worden belast in de Verenigde Staten volgens het tweede lid, letter (a) van artikel 10 (Dividenden), 5 procent van die dividenden;

b. in het geval van dividenden die mogen worden belast in de Verenigde Staten volgens het tweede lid, letter (b) van artikel 10 (Dividenden), 15 procent van die dividenden;

c. in het geval van andere dividenden, die mogen worden belast in de Verenigde Staten volgens het vierde lid van artikel 10 (Dividenden), 15 procent van die dividenden; en,

d. in het geval van andere bestanddelen van het inkomen, genoemd in dit lid, de over die andere bestanddelen van het inkomen in de Verenigde Staten betaalde belasting,

maar bedraagt in geen geval meer dan het bedrag van de vermindering die zou zijn verleend indien de aldus in het inkomen begrepen bestanddelen van het inkomen de enige bestanddelen van het inkomen zouden zijn geweest die op grond van de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting van Nederlandse belasting zijn vrijgesteld.”

13. Uit artikel 10, tweede lid, aanhef en onderdeel b volgt dat in het onderhavige geval het heffingsrecht met betrekking tot de dividenden aan de woonstaat (Nederland) toekomt, doch dat aan de bronstaat (VS) een beperkt heffingsrecht (van maximaal 15%) toekomt. Volgens artikel 25, derde lid, van het Verdrag (de voorkomingsbepaling) dient Nederland ter zake van dividenden die in de VS mogen worden belast, een aftrek toe te kennen. De aftrek is de laagste van enerzijds een bedrag van 15% van de dividenden (zogenoemde eerste limiet) en anderzijds een bedrag gelijk aan de vermindering die volgens de Nederlandse wetgeving (het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 (het Bvdb)) voor de desbetreffende bestanddelen van het inkomen zou worden verleend (zogenoemde tweede limiet).

14. De rechtbank overweegt dat moet worden toegegeven dat de tekst van artikel 25 van het Verdrag niet eenduidig is. Ook wijkt het af van de voorkomingsbepaling in de NSV. Gelet op het volgende is de rechtbank echter van oordeel dat niet bij de door eiseres voorgestane interpretatie dient te worden aangesloten.

15. In artikel 25 van het Bvdb is de regeling opgenomen voor de vermindering van inkomstenbelasting over het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen in verband met geheven bronbelasting op ontvangen dividenden, interest en royalty's. Artikel 25 van het Bvdb luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

“1. Aan een binnenlandse belastingplichtige wordt, ter verrekening van vanwege een andere Mogendheid geheven belasting, een vermindering van inkomstenbelasting verleend in verband met ontvangen dividenden, interest en royalty's indien:

a. de rechten waaruit de opbrengst is genoten behoren tot de bezittingen als bedoeld in artikel 5.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001;

b. de vennootschap die de dividenden uitdeelt of de schuldenaar van de rente en royalty's in een ontwikkelingsland is gevestigd of woont, en

c. de dividenden, interest en royalty's zijn onderworpen aan een belasting naar het inkomen die vanwege dat ontwikkelingsland, al dan niet aan de bron, wordt geheven.

2. Het bedrag van de in het eerste lid bedoelde vermindering is gelijk aan het bedrag van de in het desbetreffende jaar vanwege andere Mogendheden geheven belasting. De belasting die vanwege andere Mogendheden is geheven over dividenden, interest en royalty's wordt tot geen hoger bedrag in aanmerking genomen dan tot 15% van de desbetreffende dividenden, interest en royalty's.”

16. Deze bepaling is in de onderhavige verdragssituatie ook van toepassing (zie het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 18 juli 2008, nr. CPP2007/664M, Stcrt. 2008, 151 (paragraaf 3.2 tegemoetkomingen)). De vermindering ingevolge het Bvdb wordt gesteld op de daadwerkelijk door de ‘andere Mogendheid’ – de bronstaat – over de opbrengst geheven bronbelasting, maar bedraagt maximaal 15% van de bruto-opbrengsten. Nu vaststaat dat de VS geen (bron)belasting heeft geheven, komt aan eiseres op grond van (de tweede limiet van) artikel 25, derde lid, van het Verdrag ook geen recht op aftrek toe.

17. De rechtbank overweegt voorts dat ook doel en strekking van voormelde verdragsbepalingen zich verzetten tegen het toekennen van een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting in een geval als het onderhavige waarin van dubbele belasting geen sprake is. Uit de toelichting van de verdragsluitende partijen blijkt voorts niet dat zij met de voorkomingsbepaling een van het OESO-modelverdrag (artikel 23 B) afwijkende interpretatie hebben beoogd. Al hetgeen eiseres voorts heeft ingebracht, leidt niet tot een ander oordeel.

18. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Jansen, voorzitter, mr. A.A. Fase en

mr. S.K.A. Efstratiades leden, in aanwezigheid van mr. R.A. Brits, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2018.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel