Rechtbank Noord-Holland, 13-12-2019, ECLI:NL:RBNHO:2019:10158, AWB - 17 _ 4803
Rechtbank Noord-Holland, 13-12-2019, ECLI:NL:RBNHO:2019:10158, AWB - 17 _ 4803
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 13 december 2019
- Datum publicatie
- 20 februari 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2019:10158
- Zaaknummer
- AWB - 17 _ 4803
Inhoudsindicatie
Eiser levert op basis van inwisseling van vouchers. De rechtbank oordeelt dat sprake is van een levering door eiser in Nederland aan particulieren in andere EU-landen, waarvoor eiser een vergoeding ontvangt. De levering door eiser is een belastbare prestatie waarvoor eiser in Nederland omzetbelasting is verschuldigd, tenzij dit anders is op grond van de afstandsverkopenregeling.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 17/4803 en 17/4804
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser over het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 49.400 en bij beschikking een boete van € 4.920.
Verweerder heeft aan eiser over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2013 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 51.614 en bij beschikking een boete van € 4.920.
Verweerder heeft op 27 mei 2016 bezwaarschriften tegen deze aanslagen ontvangen.
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 22 september 2017 de naheffingsaanslagen gehandhaafd en de boetebeschikkingen vernietigd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op 5 november 2019 een nader stuk van eiser ontvangen. De rechtbank heeft op 7 november 2019 een nader stuk van verweerder ontvangen. Beide stukken zijn in kopie doorgezonden naar de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2019 te Haarlem.
Eiser is verschenen, vergezeld van zijn vader en broer. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K.J.H. van der Meulen, W.M. Zanting en J.G. van Dijk.
Overwegingen
Feiten
1. Eiser is ondernemer voor de omzetbelasting met de handelsnaam [A] De ondernemingsactiviteit bestaat voornamelijk uit de verkoop van bijouterieën, sieraden en diamanten.
2. Eiser is in Nederland gevestigd. De levering van de goederen vindt plaats vanuit het magazijn in [b] en het transport wordt in de periode in geding verricht in opdracht van eiser door het koeriersbedrijf van [B] , een broer van eiser.
3. De producten worden geleverd aan afnemers in Nederland, in andere EU-landen en in landen buiten de EU.
4. De verkoop vindt voor een deel plaats via het internetplatform van [C] .
Eiser heeft hiervoor contracten met verschillende vestigingen van [C] in andere EU-landen afgesloten. Op de internet websites van [C] wordt een groot aantal producten en diensten aangeboden. De diensten van [C] bestaan uit het plaatsen van advertenties en het verrichten van publiciteit, innen van de aankoopbedragen, kortom het bieden van een platform waarop onder meer de door eiser aangeboden producten kunnen worden aangeboden aan klanten.
5. In voorkomende gevallen in de periode in geding koopt een klant die een product of een dienst van eiser wenst te verkrijgen daarvoor bij [C] een voucher. Dit betreffen Single Purpose Vouchers. De klant weet bij de aankoop dat deze voucher is om te ruilen voor een bij de aankoop van de voucher bepaald specifieke product. De klant betaalt voor de aankoop van de voucher aan [C] . Als de klant een product wil, wendt hij zich in de voorkomende gevallen tot [X] , wisselt de voucher bij hem in en verkrijgt het betreffende product. [X] draagt de voucher alsdan over aan [C] . [C] betaalt het van de klant ontvangen bedrag door aan eiser onder inhouding van een vergoeding voor de door [C] aan eiser verrichte diensten.
6. Vestigingen van [C] die in andere EU-landen zijn gevestigd hebben opgaaf gedaan (listings) van de door hen aan eiser verrichte diensten.
7. Verweerder heeft bij eiser op 30 januari 2014 een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften inkomstenbelasting en omzetbelasting over de jaren 2011 tot en met 2013. De bevindingen zijn neergelegd in een rapport gedagtekend 1 maart 2016. Naar aanleiding daarvan zijn de onderhavige naheffingsaanslagen opgelegd. Deze zijn gebaseerd op de van [C] ontvangen bedragen inclusief de aan [C] betaalde vergoeding voor door [C] aan eiser verrichte diensten.
Geschil 8. In geschil is of eiser omzetbelasting is verschuldigd over de leveringen van goederen waarbij de [C] -vestigingen in andere EU-landen en aldaar woonachtige particuliere afnemers zijn betrokken. In het bijzonder houdt partijen verdeeld de vraag of eiser levert aan die [C] -vestigingen, in welk geval geen omzetbelasting door eiser is verschuldigd, dan wel of eiser aan de particuliere afnemers levert.
9. Niet in geschil is dat, als eiser ter zake van de voornoemde leveringen aan particuliere afnemers blijkt te hebben geleverd, hij omzetbelasting verschuldigd is over de vergoedingen inclusief hetgeen [C] voor de dienstverlening in rekening heeft gebracht. Voorts is dan niet in geschil dat geen omzetbelasting verschuldigd is indien de ‘afstandsverkopenregeling’ van artikel 5a van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) van toepassing is, omdat dan in de EU-landen van aankomst van de verzending omzetbelasting verschuldigd is.
10. Eiser merkt allereerst op dat verweerder vier jaar lang de feiten op verschillende wijze heeft gekwalificeerd en daardoor bij herhaling een andere grondslag voor de naheffing heeft gegeven. Eiser betwist verder dat hij de goederen heeft geleverd in de zin van de Wet OB. Een rechtstreeks verband tussen de levering en de van [C] ontvangen vergoeding ontbreekt immers. [C] verkoopt en levert de Single Purpose vouchers onder eigen naam, niet namens eiser. [C] factureert hiervoor en de betaling voor de voucher gaat dus direct naar [C] . De klant kan de vouchers inwisselen bij eiser, maar een overeenkomst tussen de klant en eiser komt niet tot stand. Er vindt dan ook geen belastbare prestatie plaats. De vestigingen van [C] leveren aan de afnemers, eiser levert de goederen aan [C] . Verweerder schendt volgens eiser het neutraliteitsprincipe door te stellen dat hij omzetbelasting is verschuldigd bij de inwisseling. De omzetbelasting is door [C] verschuldigd bij verkoop en levering van de vouchers. Eiser merkt op dat de screenshots uit het jaar 2018 geen weerspiegeling vormen van de transacties die zeven jaar eerder plaats vonden en derhalve niet relevant zijn. Tot slot geeft eiser aan dat het langdurige onderzoek (bijna vier jaar) een sterke emotionele wissel heeft getrokken op zijn gezondheid. Daarnaast vraagt eiser vergoeding voor gederfde inkomsten die het directe gevolg zijn van het handelen van de Belastingdienst. Eiser vraagt voorts praktische hulp van de rechtbank inzake door de Belastingdienst onrechtmatig verstrekte informatie aan Duitsland, hetgeen heeft geleid tot in Duitsland betaalde boetes, kosten gemaakt voor procedures in Duitsland en inzake onrechtmatig aan de Britse belastingdienst verstrekte informatie.
11. Verweerder stelt dat terecht is gecorrigeerd omdat eiser levert aan de particulieren in andere lidstaten en niet aan de [C] vestigingen aldaar. Hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat recht bestaat op toepassing van het nultarief. Weliswaar is sprake van vooruitbetaling, maar die verricht de klant aan eiser en niet aan [C] . [C] biedt het platform aan waarop eiser zijn producten uitstalde, maar het moet de klant duidelijk zijn geweest dat de producten werden aangeboden en geleverd door eiser. Indien de drempel is overschreden geldt de afstandsverkopenregeling, in welk geval niet of in mindere mate omzetbelasting in Nederland verschuldigd is. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.
12. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
13. De kern van het geschil betreft de vraag aan wie eiser levert, of, in het verlengde daarvan, de vraag wie moet worden aangewezen als leverancier van de goederen aan de in andere EU-landen woonachtige particuliere afnemers: [C] of eiser. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat artikel 28zh van de Wet OB in de periode in geding niet in werking was.
14. In de in 5 omschreven gevallen geldt het volgende. Een klant die zijn Single Purpose Voucher wil inwisselen, wendt zich daarvoor tot eiser, niet tot [C] . Hij wisselt de voucher in bij eiser en eiser levert het daarbij behorende product aan die klant. Dat [C] op eigen naam het product levert aan de klant, zoals eiser stelt, kan niet uit de overgelegde stukken worden afgeleid en acht de rechtbank dan ook niet aannemelijk. Vaststaat verder dat in de periode in geding het product wordt vervoerd door het vervoersbedrijf van de broer van eiser vanuit [b] naar het adres van de klant. Het vervoer begint derhalve in Nederland zodat de levering ingevolge artikel 5, eerste lid, onder a, van de Wet OB plaatsvindt in Nederland. De levering vindt plaats op het moment dat de goederen feitelijk worden afgeleverd. Niet is verder in geschil dat eiser bekend is met de afnemers en dat de afnemers particulieren zijn. Eiser ontvangt voor de levering een tegenprestatie in de vorm van een voucher, ter waarde van de consumentenprijs van het te leveren goed. Eiser wisselt deze voucher vervolgens in bij [C] , waarmee hij de tegenwaarde in geld van het geleverde goed, na aftrek van de vergoeding voor de dienstverlening door [C] , ontvangt.
15. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat in de in 5 omschreven gevallen een verband tussen de verrichte prestatie en de van [C] ontvangen (netto-) vergoeding ontbreekt. Eiser heeft in dit verband gesteld dat hij in ruil voor inwisseling van de voucher een vergoeding ontvangt. Daarmee miskent hij echter dat de voucher op zich al een waarde vertegenwoordigt en hij die voucher ontvangt in ruil voor het te leveren product (zie ook Argos Distributors (HvJ 24 oktober 1996, C-288/94, ECLI:EU:C:1996:398). De omwisseling van de voucher bij [C] vormt niet een met omzetbelasting te belasten prestatie. Eiser heeft voorts gesteld dat niet hij maar [C] een voucher verkoopt. De rechtbank ziet geen reden dit standpunt af te wijzen. Het is ook in overeenstemming met de door eiser ingebrachte citaten uit de contracten genoemd in 4. Het doet echter niet af aan het feit dat een voucher een waarde vertegenwoordigt en het door een klant aan eiser wordt aangeboden in direct verband met het van eiser te ontvangen product. Eiser heeft ook gesteld dat sommige klanten hun vouchers niet inwisselen en hij ter zake niet belastingplichtig mag zijn. De rechtbank acht dit juist, doch merkt hierbij op dat uit het hiervoor omschreven systeem ook volgt dat er dan geen levering plaatsvindt. Niet aannemelijk is dat de correcties hier betrekking op hebben. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij levert aan de [C] -vestigingen in andere EU-landen een ‘vendor guide’. Uit de toelichting daarop blijkt echter dat de vendor guide niet ziet op de periode in geding. Ter onderbouwing van zijn standpunten heeft eiser ten slotte een aantal ‘screenshots’ ingebracht. Hieruit blijkt echter niet dat [C] levert aan de particuliere afnemers, doch slechts dat er problemen zijn met de inwisseling of het gebruik van de vouchers.
16. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat in de in 5 omschreven gevallen sprake is van een levering door eiser in Nederland aan particulieren in andere EU-landen, waarvoor eiser een vergoeding ontvangt. De levering door eiser is een belastbare prestatie waarvoor eiser in Nederland omzetbelasting is verschuldigd, tenzij dit anders is op grond van de afstandsverkopenregeling.
17. Verweerder heeft ter onderbouwing van de hoogte van de correcties een spreadsheet overgelegd waarop de bedragen van de leveringen naar de verschillende landen in de jaren 2011, 2012 en 2013 zijn opgenomen. Ter zitting heeft eiser gesteld dat de door verweerder voor het jaar 2013 gehanteerde bedragen aan omzet wegens leveringen naar Finland (€ 23.993) en naar Frankrijk (€ 36.741) ten onrechte in aanmerking zijn genomen. Eiser heeft toegelicht dat in 2013 het systeem van [C] is veranderd en dat hij in dat jaar niet kon leveren middels vouchers aan afnemers in Finland en Frankrijk omdat de [C] -websites van die landen geen vouchers uitgaven. Eiser heeft in dit kader erop gewezen dat in de kolom ICP 2013 bij Finland en Frankrijk slechts € 8 respectievelijk € 0 is opgenomen.
18. De kolom ICP geeft, zo heeft verweerder gesteld, de vergoeding voor de diensten door [C] weer zoals zou blijken uit de listings. Hieruit leidt de rechtbank af dat [C] in 2013 ten aanzien van leveringen door eiser naar Finland en Frankrijk geen of verwaarloosbaar bemiddelingskosten in rekening heeft gebracht. Kennelijk is voor wat betreft deze leveringen sprake van een andere wijze van handelen dan die omschreven in 5.
19. Het voorgaande betekent dat de naheffingsaanslag voor wat betreft de correcties inzake Finland en Frankrijk in 2013 geen betrekking heeft op leveringen zoals omschreven in 5. Het gaat hier om andere correcties. In het controlerapport is echter uitsluitend ingegaan op de in 5 genoemde gevallen. Andere stukken ter onderbouwing van de naheffing zijn er niet. Verweerder heeft de naheffingsaanslagen in zoverre dan ook niet onderbouwd. Daarom moet de omzet die in aanmerking is genomen betreffende leveringen in 2013 aan Finland en Frankrijk (te weten € 23.993 en € 36.741) uit de grondslag van de correctie worden gehaald. De omzetbelasting hierover bedraagt € 12.754 (21% van 60.734). De naheffingsaanslag over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2013 dient dan te worden verminderd tot € 38.860 (€ 51.614 -/- € 12.754).
20. Eiser klaagt over een motiveringsgebrek en voert daartoe aan dat verweerder meerdere malen de interpretatie van de feiten en daarmee de motivering voor de naheffing heeft gewijzigd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder reeds in het rapport van het boekenonderzoek heeft aangegeven dat terzake van de [C] -transacties ten onrechte het nultarief is toegepast, omdat sprake is van levering aan particuliere afnemers door eiser zelf en niet door [C] . Verweerder heeft dit standpunt ook in beroep ingenomen. De rechtbank ziet daarom geen motiveringsgebrek dan wel van onzorgvuldig handelen aan de kant van verweerder.
21. De rechtbank merkt op dat de omzetbelasting die uiteindelijk wordt nageheven en niet verhaalbaar is voor eiser, voor de winstbepaling in de inkomstenbelasting als aftrekpost heeft te gelden.
Immateriële schadevergoeding
Eiser heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade op grond van schending van de redelijke termijn.
Op grond van vaste jurisprudentie geldt het volgende. De rechtszekerheid als algemeen aanvaard rechtsbeginsel, dat aan artikel 6 van het EVRM mede ten grondslag ligt, brengt mee dat belastinggeschillen binnen een redelijke termijn behoren te worden berecht. In belastingzaken wordt, indien de redelijke termijn is overschreden, behoudens bijzondere omstandigheden verondersteld dat de belanghebbende immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. De in dit verband in aanmerking te nemen termijn begint als regel te lopen op het moment waarop het bestuursorgaan het bezwaarschrift ontvangt. De in aanmerking te nemen termijn eindigt op het moment waarop de rechter uitspraak doet in de procedure met betrekking tot het geschil (de hoofdzaak). Voor de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn is geschied indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Indien de redelijke termijn is overschreden, dient voor de schadevergoeding als uitgangspunt een tarief te worden gehanteerd van € 500 per half jaar waarmee die termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond.
De bezwaarschriften tegen de naheffingsaanslagen zijn beide ingediend op 27 mei 2016. Tot de uitspraak van de rechtbank op 2 januari 2020 is een periode verstreken van naar boven afgerond drie jaar en acht maanden (44 maanden). Dit betekent een overschrijding van de redelijke termijn van één jaar en acht maanden (twintig maanden). Er zijn geen bijzondere omstandigheden gesteld of aannemelijk die een langere termijn van behandeling dan twee jaar rechtvaardigen.
Gezien de samenhang tussen de twee naheffingsaanslagen, die gelijktijdig zijn opgelegd en betrekking hebben op hetzelfde feitencomplex, namelijk de naheffing van omzetbelasting op de [C] -transacties, gaat de rechtbank ervan uit dat de lange behandelingsduur éénmaal heeft geleid tot spanning en frustratie bij eiser waarvoor een vergoeding op zijn plaats is. De rechtbank ziet hierin aanleiding voor de twee onderhavige zaken tezamen eenmaal schadevergoeding toe te kennen wegens (redelijke) termijnoverschrijding en voor het overige te volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.
Dit betekent dat eiser een vergoeding toekomt van (4 * € 500 =) € 2.000. Van dit tijdsverloop dient een periode vanaf de datum van de uitspraak op bezwaar van 22 september 2017 tot de datum van de uitspraak van de rechtbank van 2 januari 2020, te weten een tijdsverloop van 28 maanden, te worden toegerekend aan de beroepsfase. Een tijdsverloop van (44 – 28 =) 16 maanden moet worden toegerekend aan de bezwaarfase. De termijnoverschrijding is daarom voor 16/44e deel toerekenbaar aan de bezwaarfase en voor 28/44e deel aan de beroepsfase. Verweerder dient € 727 aan eiser te vergoeden en de Staat (de Minister) € 1.273.
23. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep betreffende de naheffingsaanslag over het tijdvak 2011 ongegrond en het beroep betreffende de naheffingsaanslag over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2013 gegrond te worden verklaard.
Proceskosten
24. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Daarvoor komen op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht in aanmerking de door eiser gemaakte reiskosten per openbaar vervoer tweede klasse om de zitting te kunnen bijwonen. De rechtbank stelt deze kosten op € 11,50.