Home

Rechtbank Noord-Holland, 28-02-2019, ECLI:NL:RBNHO:2019:1530, AWB - 17 _ 1448

Rechtbank Noord-Holland, 28-02-2019, ECLI:NL:RBNHO:2019:1530, AWB - 17 _ 1448

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
28 februari 2019
Datum publicatie
22 mei 2019
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2019:1530
Zaaknummer
AWB - 17 _ 1448

Inhoudsindicatie

Douane. Geen vrijstelling antidumpingrecht. De aard en strekking van een vervaldatum brengen mee dat het verbinteniscertificaat na het verstrijken van de vervaldatum niet meer geldig is.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 17/1448

(gemachtigde: mr.ing B.J.B. Boersma RB),

en

Procesverloop

Verweerder heeft bij beschikking van 29 april 2016 een verzoek om terugbetaling van eiseres afgewezen.

Verweerder heeft het hiertegen ingediende bezwaar ongegrond verklaard.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2019 te Haarlem. De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaak met het nummer HAA 17/1447.

Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde, bijgestaan door zijn kantoorgenoot

[A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door

mrs. B.C. Brouwer en S.M.M. Hidders-Lee

Overwegingen

Feiten

1. [A BEDRIJF] B.V. (hierna: [A BEDRIJF] ) heeft op 12, 13 en 14 oktober 2015 in naam en voor rekening van eiseres in totaal negen aangiften voor het brengen in het vrije verkeer gedaan van – kort gezegd – zonnepanelen met land van oorsprong en land van verzending Volksrepubliek China onder TARIC-code 8541 40 90 21 B856. De zonnepanelen zijn afkomstig van producent [B BEDRIJF] ., Ltd. In verband hiermee zijn aan eiseres negen (verzamel) uitnodigingen tot betaling (hierna: utb’s) uitgereikt voor in totaal € 840,90 aan definitief antidumpingrecht en € 267,19 aan definitief compenserend recht.

2. Op 24 november 2015 heeft [A BEDRIJF] namens eiseres een verzoek om terugbetaling ingediend voor antidumpingrecht en compenserend recht, omdat in de aangiften die ten grondslag liggen aan voornoemde utb’s abusievelijk geen verwijzing naar bescheidcode D017 was opgenomen, waardoor ten onrechte geen vrijstelling van antidumpingrecht en compenserend recht is toegepast.

Geschil 3. In geschil is of verweerder alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd. Voorts is in geschil of het verzoek om terugbetaling terecht is afgewezen. In het bijzonder is in geschil of na het verstrijken van de vervaldatum van het verbinteniscertificaat nog aanspraak kan worden gemaakt op vrijstelling van antidumpingrecht en compenserend recht, of terugbetaling dient plaats te vinden bij bedragen onder € 10 en of de rechten bij invoer in strijd met artikel 220, tweede lid, aanhef en onder b, van het Communautair Douanewetboek (hierna: CDW) zijn geboekt.

4. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Relevante regelgeving

5. Op 6 december 2013 is in werking getreden Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 1238/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen), van oorsprong uit of verzonden uit de Volksrepubliek China (hierna: Uitvoeringsverordening 1238/2013). Het definitief antidumpingrecht is onder meer ingesteld op goederen die worden ingedeeld onder Taric-code 8541 40 90 21.

Artikel 3 van Uitvoeringsverordening 1238/2013 luidt:

1. Ingevoerde producten die voor het vrije verkeer zijn aangegeven, die momenteel zijn ingedeeld onder GN-code ex 8541 40 90 (Taric-codes 8541 40 90 21, 8541 40 90 29, 8541 40 90 31 en 8541 40 90 39), die zijn gefactureerd door ondernemingen waarvan de Commissie verbintenissen heeft aanvaard en wier namen zijn vermeld in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2013/707/EU, zijn vrijgesteld van het bij artikel 1 ingestelde antidumpingrecht op voorwaarde dat:

a) een in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2013/707/EU vermelde onderneming, direct of via haar verbonden onderneming die ook in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2013/707/EU is vermeld, de bovengenoemde producten heeft vervaardigd voor en verzonden en gefactureerd aan ofwel hun verbonden ondernemingen in de Unie die als importeur optreden en de goederen inklaren voor het vrije verkeer in de Unie, ofwel de eerste onafhankelijke afnemer die als importeur optreedt en de goederen inklaart voor het vrije verkeer in de Unie; en

b) de goederen vergezeld gaan van een verbintenisfactuur, zijnde een handelsfactuur die ten minste de gegevens en de verklaring bevat die in bijlage III bij deze verordening zijn vermeld;

c) de goederen vergezeld gaan van een verbinteniscertificaat voor uitvoer, overeenkomstig bijlage IV bij deze verordening; en

d) de goederen die bij de douane worden aangegeven en aangeboden, exact overeenstemmen met de beschrijving in de verbintenisfactuur.

2. Er ontstaat een douaneschuld op het ogenblik van de aanvaarding van de aangifte voor het vrije verkeer:

a) wanneer ten aanzien van de in lid 1 beschreven ingevoerde goederen wordt vastgesteld dat aan een of meer van de in dat lid genoemde voorwaarden niet is voldaan; of

b) wanneer de Commissie haar aanvaarding van de verbintenis overeenkomstig artikel 8, lid 9, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 intrekt bij een verordening of besluit waarin zij naar specifieke transacties verwijst en de desbetreffende verbintenisfacturen ongeldig verklaart.

Bijlage IV bij Uitvoeringsverordening 1238/2013 luidt:

“VERBINTENISCERTIFICAAT VOOR UITVOER

De volgende gegevens moeten worden vermeld op het verbinteniscertificaat voor uitvoer dat door de CCCME moet worden afgegeven voor elke door de onderneming opgestelde handelsfactuur die de naar de Europese Unie uitgevoerde goederen waarop een verbintenis van toepassing is, vergezelt:

1. de naam, het adres, het fax-en telefoonnummer van de Chinese Kamer van Koophandel voor de in-en uitvoer van machines en elektronische producten (CCCME);

2. de naam van de in de bijlage bij Besluit 2013/707/EU van de Commissie vermelde

onderneming die de handelsfactuur heeft opgesteld;

3. het factuurnummer;

4. de datum van afgifte van de factuur;

5. de aanvullende Taric-code waaronder de in de factuur vermelde goederen aan de grens van de Europese Unie moeten worden ingeklaard;

6. een nauwkeurige omschrijving van de goederen, met inbegrip van:

- het productcodenummer (PCN),

- de technische specificaties van de goederen en indien van toepassing het productcodenummer van de onderneming (company product code of CPC),

- de GN-code;

7. de exacte hoeveelheid uitgevoerde eenheden, uitgedrukt in watt;

8. het nummer en de vervaldatum (drie maanden na de afgifte) van het certificaat;

9. de naam van de werknemer van de CCCME die het certificaat heeft opgesteld alsmede de

hiernavolgende ondertekende verklaring:

“Ondergetekende bevestigt dat dit certificaat wordt afgegeven voor rechtstreekse uitvoer naar de Europese Unie van de goederen waarop de handelsfactuur betrekking heeft en waarop de verbintenis van toepassing is, en dat het certificaat wordt afgegeven in het kader en op de voorwaarden van de verbintenis die door [onderneming] werd aangeboden en door de Europese Commissie bij Uitvoeringsbesluit 2013/707/EU werd aanvaard. Hij/zij verklaart dat de in dit certificaat verstrekte informatie juist is en dat de hoeveelheden waarop dit certificaat betrekking heeft de in de verbintenis vermelde hoeveelheid niet overschrijden.”;

10. de datum;

11. handtekening en stempel van de CCCME.”

6. Op 6 december 2013 is in werking getreden Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 1239/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot instelling van een definitief compenserend recht op de invoer van fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen), van oorsprong uit of verzonden uit de Volksrepubliek China (hierna: Uitvoeringsverordening 1239/2013). Het definitief compenserend recht is onder meer ingesteld op goederen die worden ingedeeld onder Taric-code 8541 40 90 21. Artikel 2 en bijlage 3 van Uitvoeringsverordening 1239/2013 zijn gelijkluidend aan artikel 3 en bijlage IV van Uitvoeringsverordening 1238/2013, zij het dat de term compenserend recht wordt gebruikt in plaats van antidumpingrecht.

7. Bij Uitvoeringsbesluit van 2 augustus 2013 (2013/423/EU) heeft de Commissie de aanvaarding bevestigd van een verbintenis die is aangeboden in het kader van de antidumpingprocedure betreffende de invoer van fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen en wafers) van oorsprong uit of verzonden uit de Volksrepubliek China. In de bijlage met de producenten-exporteurs voor wie de verbintenis is aanvaard, wordt [B BEDRIJF] ., Ltd. genoemd (aanvullende TARIC-code B856). Overwegingen 12, 13 en 15 luiden als volgt:

“(12) Om de Commissie in staat te stellen een doeltreffend toezicht op de naleving van de verbintenis uit te oefenen, zal voorts, wanneer de aanvraag voor het vrije verkeer bij de desbetreffende douaneautoriteit wordt ingediend, de vrijstelling van het antidumpingrecht afhankelijk worden gesteld van:

a. a) de overlegging van een handelsfactuur door de in de bijlage bij dit besluit vermelde onderneming en van een door de CCCME afgegeven certificaat dat ten minste de gegevens bevat die in de respectieve bijlagen II en III bij Verordening (EU) nr. 513/2013 zijn vermeld;

b) het feit dat de ingevoerde goederen door de in de bijlage bij dit besluit vermelde ondernemingen zijn vervaardigd voor en verzonden en direct gefactureerd aan ofwel hun verbonden ondernemingen in de Unie die als importeur optreden en de goederen inklaren voor het vrije verkeer in de Unie, zoals vermeld in de bijlage bij dit besluit, ofwel de eerste onafhankelijke afnemer die als importeur optreedt en de goederen inklaart voor het vrije verkeer in de Unie;

c) het feit dat de bij de douane aangegeven en aangeboden goederen nauwkeurig overeenstemmen met de beschrijving in de handelsfactuur.

(13) Indien een dergelijke factuur en een dergelijk certificaat niet worden voorgelegd of indien de gegevens in deze documenten niet overeenstemmen met het bij de douane aangeboden product, of indien een handelsfactuur wordt voorgelegd die ten minste de gegevens bevat die in bijlage IV bij Verordening (EU) nr. 513/2013 zijn vermeld, moet het toepasselijke antidumpingrecht worden betaald.

(…)

(15) Importeurs moeten zich ervan bewust zijn dat op het ogenblik van de aanvaarding van de aangifte voor het vrije verkeer een douaneschuld kan ontstaan, zoals beschreven in de overwegingen 11 en 12, ook al heeft de Commissie een verbintenis aanvaard van de fabrikant bij wie zij direct of indirect kopen; zij dienen dit als een normaal handelsrisico aan te merken.”

8. Bij Uitvoeringsbesluit van 4 december 2013 (2013/707/EU) heeft de Commissie, na vaststelling van het definitieve antidumpingrecht en het definitieve compenserend recht, de aanvaarding bevestigd van een verbintenis die is aangeboden in het kader van de antidumping- en de antisubsidieprocedure betreffende de invoer van fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen) van oorsprong uit of verzonden uit de Volksrepubliek China voor de periode waarin de definitieve maatregelen worden toegepast. In de bijlage met de producenten-exporteurs voor wie de verbintenis is aanvaard, wordt [B BEDRIJF] ., Ltd. genoemd (aanvullende TARIC-code B856).

Beoordeling van het geschil

Op de zaak betrekking hebbende stukken

9. Eiseres heeft ter zitting verzocht dat de rechtbank verweerder zal gebieden om de communicatie van het Landelijk Kantoor Douane en departementen dan wel andere instanties inzake “zonnepanelen” over te leggen. Als zij naar die stukken vraagt en die stukken bestaan, dan zijn het daarmee op de zaak betrekking hebbende stukken, aldus eiseres. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij die stukken niet tot zijn beschikking heeft en dat het daarom geen op de zaak betrekking hebbende stukken zijn, zodat hij ze ook niet hoeft over te leggen.

10. De rechtbank stelt voorop dat op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad tot de door verweerder over te leggen stukken niet behoren stukken die zich onder derden bevinden en die niet aan hem zijn verstrekt, ook al is hij bekend met het bestaan daarvan (vgl. Hoge Raad 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:672, r.o. 3.4.2 onder (i)). Aangezien verweerder heeft verklaard dat hij de door eiseres bedoelde stukken niet tot zijn beschikking heeft, zijn het geen op de zaak betrekking hebbende stukken, zodat verweerder ze niet hoeft over te leggen. Het verzoek van eiseres wordt daarom afgewezen.

De betekenis van de vervaldatum op de verbinteniscertificaten

11. Tussen partijen is niet in geschil dat ten tijde van de op 12 en 13 oktober 2015 gedane aangiften voor het brengen in het vrije verkeer van de zonnepanelen de vervaldatum van de bijgevoegde verbinteniscertificaten was verstreken.

12. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de vervaldatum van het verbinteniscertificaat niet van belang is om te beoordelen of de vrijstelling van antidumpingrecht en compenserend recht kan worden toegepast. Aan de voorwaarden van artikel 3 van Uitvoeringsverordening 1238/2013 en artikel 2 van Uitvoeringsverordening 1239/2013 is voldaan. Het is enkel verplicht om de gegevens genoemd in bijlage IV van Uitvoeringsverordening 1238/2013 en bijlage 3 van Uitvoeringsverordening 1239/2013 te vermelden op het verbinteniscertificaat, waaronder de vervaldatum. Er zijn geen bepalingen opgenomen waaruit blijkt dat de vrijstelling vervalt na het verstrijken van de vervaldatum. De vervaldatum op het verbinteniscertificaat is louter van belang met betrekking tot de uitvoer van producten uit de Volksrepubliek China, maar niet voor de invoer van die producten in de Europese Unie.

13. Verweerder stelt zich op het standpunt dat als gevolg van de afspraken tussen de producenten-exporteurs, de Chinese Kamer van Koophandel voor de in- en uitvoer van machines en elektronische producten (CCCME) en de Europese Commissie een verbinteniscertificaat na de vervaldatum niet meer geldig is, zodat niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 3, eerste lid, van Uitvoeringsverordening 1238/2013 en artikel 2, eerste lid, van Uitvoeringsverordening 1239/2013 en op grond van het tweede lid van die bepalingen een douaneschuld is ontstaan.

14. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c, van Uitvoeringsverordening 1238/2013 en artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, van Uitvoeringsverordening 1239/2013 één van de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de vrijstelling van antidumpingrecht en compenserend recht is, dat de zonnepanelen die voor het vrije verkeer worden aangegeven vergezeld gaan van een verbinteniscertificaat. Ingevolge bijlage IV, aanhef en onder 8, van Uitvoeringsverordening 1238/2013 en bijlage 3, aanhef en onder 8, van Uitvoeringsverordening 1239/2013 dient het verbinteniscertificaat onder meer de vervaldatum van dat certificaat te vermelden. Weliswaar is nergens met zoveel woorden bepaald dat geen vrijstelling van antidumpingrecht en compenserend recht wordt verleend als de vervaldatum van het verbinteniscertificaat is verstreken ten tijde van de aangifte voor het brengen in het vrije verkeer van de zonnepanelen waarop het verbinteniscertificaat ziet, maar aard en strekking van een vervaldatum brengen mee dat het verbinteniscertificaat na het verstrijken van de vervaldatum niet meer geldig is. Met het overleggen van een verlopen certificaat is dus niet aan de hiervoor genoemde voorwaarde voldaan, zodat op grond van artikel 3, tweede lid, van Uitvoeringsverordening 1238/2013 en artikel 2, tweede lid, van Uitvoeringsverordening 1239/2013 een douaneschuld ontstaat. Het ligt ook niet in de rede dat de vervaldatum op het verbinteniscertificaat enkel van belang is voor de uitvoer van de zonnepanelen uit de Volksrepubliek China en niet voor de invoer daarvan in de Europese Unie, aangezien het verbinteniscertificaat blijkens overweging 12 van Uitvoeringsbesluit 2013/423/EU dient te worden overgelegd om de Europese Commissie in staat te stellen om een doeltreffend toezicht uit te oefenen op de naleving van de verbintenis. Dat toezicht door de Europese Commissie vindt plaats ten tijde van de inklaring van de zonnepanelen en ziet zowel op de minimuminvoerprijs als op de hoeveelheid van de ingevoerde zonnepanelen en heeft tot doel te waarborgen dat er geen dumping plaatsvindt van zonnepanelen op de Europese markt en dat de zonnepanelen niet zwaarder zijn gesubsidieerd dan de subsidiemarge op basis waarvan het compenserend recht is vastgesteld. Als zonnepanelen die na het verstrijken van de vervaldatum van het bijbehorende verbinteniscertificaat worden aangegeven voor het brengen in het vrije verkeer zouden zijn vrijgesteld van antidumpingrecht en compenserend recht dan zou een doeltreffend toezicht niet mogelijk zijn. Deze grief faalt derhalve.

Terugbetaling bij bedragen onder € 10?

15. Ten tijde van de twee op 14 oktober 2015 aanvaarde aangiften voor het brengen in het vrije verkeer van zonnepanelen was de vervaldatum van het bijgevoegde verbinteniscertificaat niet verstreken. Ter zake van beide aangiften is aan eiseres een utb uitgereikt van – voor zover van belang – telkens € 3,98 antidumpingrecht en € 1,27 compenserend recht.

16. Eiseres stelt zich op het standpunt dat ook een bedrag onder € 10 dient te worden terugbetaald als het niet wettelijk verschuldigd was. Verweerder bestrijdt dit.

17. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 240, eerste volzin, van het CDW – voor zover thans van belang – tot terugbetaling van rechten bij invoer slechts wordt overgegaan wanneer het terug te betalen bedrag een volgens de procedure van het Comité vastgesteld bedrag overschrijdt. In artikel 898 van de Toepassingsverordening CDW is het in artikel 240 van het CDW bedoelde bedrag vastgesteld op € 10. Aangezien het antidumpingrecht en het compenserend recht per hiervoor onder 15 bedoelde aangifte in totaal € 5,25 bedraagt, heeft verweerder het verzoek om terugbetaling terecht afgewezen.

Vertrouwensbeginsel

18. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het verzoek om terugbetaling dient te worden toegewezen, omdat het antidumpingrecht en het compenserend recht in strijd met artikel 220, tweede lid, aanhef en onder b, van het CDW zijn geboekt. [A BEDRIJF] doet vaker in naam en voor rekening van eiseres aangiften voor het brengen in het vrije verkeer die vergelijkbaar zijn met de hiervoor onder 1 vermelde aangiften. Zeven van dergelijke aangiften die op 28 en 30 oktober, 18, 19 en 30 november en 14 en 15 december 2015 zijn aanvaard en waarin de vrijstelling is toegepast terwijl de vervaldatum van het bijgevoegde verbinteniscertificaat was verstreken, zijn fysiek gecontroleerd. Bij minimaal vier van die fysieke controles is verzocht om te controleren op overeenstemming van de goederen met de omschrijving op de verbintenisfactuur en om de bescheiden te controleren. De verbinteniscertificaten zijn dus onderdeel geweest van die fysieke controles. Maar ook als de fysieke controles buiten beschouwing worden gelaten, mocht eiseres erop vertrouwen dat de relevante elementen zijn gecontroleerd om vast te stellen of antidumpingrecht en compenserend recht verschuldigd waren. Bij bescheidcode D017 moeten de bescheiden, waaronder het verbinteniscertificaat, altijd door de douaneautoriteiten worden gecontroleerd om te beoordelen of recht bestaat op vrijstelling van antidumpingrecht en compenserend recht. Eiseres kon deze vergissing van de douaneautoriteiten redelijkerwijze niet ontdekken, omdat zij zich nog steeds op het standpunt stelt dat de aangifte voor het brengen in het vrije verkeer niet voor de vervaldatum van het verbinteniscertificaat hoeft te zijn aanvaard. Verder heeft zij te goeder trouw gehandeld en is aan de vereisten van de voorschriften inzake de douaneaangifte voldaan.

19. Verweerder stelt zich op het standpunt dat in het kader van de fysieke controles niet is verzocht om te controleren op de geldigheid van het verbinteniscertificaat. Bovendien had eiseres, althans haar professionele logistiek dienstverlener [A BEDRIJF] , kunnen en moeten weten dat er op het moment van het doen van aangifte een geldig verbinteniscertificaat aanwezig dient te zijn. Aan de voorwaarden van artikel 220, tweede lid, aanhef en onder b, van het CDW is niet voldaan.

20. Volgens artikel 220, tweede lid, aanhef en onder b, van het CDW gaan de douaneautoriteiten niet tot boeking achteraf van douanerechten over indien aan de volgende drie cumulatieve voorwaarden is voldaan. Om te beginnen moet inning van de rechten achterwege zijn gebleven ten gevolge van een vergissing van de bevoegde autoriteiten zelf, vervolgens moet de belastingschuldige deze vergissing redelijkerwijze niet hebben kunnen ontdekken, en ten slotte moet laatstbedoelde te goeder trouw zijn en aan alle bepalingen inzake de douaneaangifte hebben voldaan. Wat de eerste voorwaarde betreft heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie diverse keren beslist dat artikel 220, tweede lid, aanhef en onder b, van het CDW de bescherming beoogt van het gewettigd vertrouwen van de belastingschuldige in de juistheid van alle factoren die een rol spelen bij het besluit om al dan niet tot navordering van douanerechten over te gaan. Het gewettigd vertrouwen van de belastingschuldige is slechts vatbaar voor bescherming uit hoofde van dat artikel, indien het de bevoegde autoriteiten ‘zelf’ zijn geweest die de grondslag hebben gecreëerd voor dat gewettigd vertrouwen. Enkel de vergissingen die aan een actieve gedraging van de bevoegde autoriteiten zijn toe te schrijven, geven recht op niet-navordering van douanerechten (vgl. Hoge Raad 20 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1468).

21. Op eiseres rust de bewijslast haar stelling aannemelijk te maken dat de voorwaarden voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel zijn vervuld. De stelling van eiseres dat er geen indicaties aanwezig zijn waaruit zij had moeten begrijpen dat er niet zou zijn gecontroleerd op de geldigheid van de verbinteniscertificaten, leidt niet tot een andere bewijslastverdeling.

22. De rechtbank overweegt als volgt. Door het invullen van bescheidcode D017 wordt aangegeven dat men zich op grond van een in het kader van een verbintenis afgegeven handelsfactuur en een door de CCCME afgegeven verbinteniscertificaat op een vrijstelling van antidumpingrecht en compenserend recht beroept. In de onderhavige aangiften is bescheidcode D017 niet opgegeven en is antidumpingrecht en compenserend recht geboekt. Aangezien voor de onderhavige aangiften geen beroep op de vrijstelling is gedaan, ziet de rechtbank niet in hoe de douaneautoriteiten de grondslag zouden hebben gecreëerd voor het door eiseres gestelde vertrouwen dat de vrijstelling van antidumpingrecht en compenserend recht niet vervalt na het verstrijken van de vervaldatum van het verbinteniscertificaat. Aangezien de fysieke controles waarop eiseres zich beroept hebben plaatsgevonden nadat de onderhavige aangiften voor het brengen in het vrije verkeer zijn aanvaard, kunnen die controles – wat daar verder ook van zij – reeds daarom niet als vergissing van de douaneautoriteiten worden aangemerkt met betrekking tot de onderhavige aangiften. Nu aan de eerste voorwaarde voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel niet is voldaan, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de overige voorwaarden.

23. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard. De rechtbank komt bij die stand van zaken niet toe aan de beoordeling van het verzoek om verweerder te veroordelen in de vergoeding van de invorderingsrente.

Proceskosten

24. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Rechtsmiddel