Rechtbank Noord-Holland, 30-04-2019, ECLI:NL:RBNHO:2019:3508, AWB - 17 _ 5346
Rechtbank Noord-Holland, 30-04-2019, ECLI:NL:RBNHO:2019:3508, AWB - 17 _ 5346
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 30 april 2019
- Datum publicatie
- 8 mei 2019
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2019:3508
- Zaaknummer
- AWB - 17 _ 5346
Inhoudsindicatie
Eiseres drijft een eenmanszaak. Zij heeft geld geleend aan een B.V. In geschil is of de vordering van eiseres op de B.V. tot het ondernemingsvermogen van eiseres behoort. De rechtbank acht niet aannemelijk dat het verstrekken van een geldlening binnen het kader past van de normale bedrijfsuitoefening van de eenmanszaak van eiseres. Daarnaast heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat de activiteiten van de B.V. verband houden met de ondernemingsactiviteiten van eiseres.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 17/5346
(gemachtigde: mr. H.W.J. Dik),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Midden- en kleinbedrijf, kantoor Amsterdam, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2012 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 4.012 negatief. Gelijktijdig is bij afzonderlijke beschikking het verlies van 2012 op € 4.012 vastgesteld.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn over en weer in afschrift aan partijen verstrekt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2019 te Haarlem.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en [A] .
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door C.N.J. Essen, mr. H.H. de Rijk,
mr. drs. B.J.E. Lodder en mr. A.M.T. van Wezel.
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres drijft een eenmanszaak onder de naam [A BEDRIJF] . De bedrijfsactiviteiten bestaan uit werkzaamheden op het gebied van educatie met betrekking tot (serious) games bij onderwijsinstellingen, voornamelijk bij de Hogeschool van Amsterdam.
2. In 2007 heeft eiseres de heer [B] , directeur en (middellijk) enig aandeelhouder van [B BEDRIJF] B.V. (hierna: [B BEDRIJF] ), ontmoet.
3. Op 10 juni 2008 hebben eiseres en [B BEDRIJF] een overeenkomst van geldlening gesloten. Eiseres heeft de geldlening aan [B BEDRIJF] verstrekt in het kader van de ontwikkeling van de idee om naast de afdeling van [B BEDRIJF] die zich bezighield met de ontwikkeling van entertainment games, ook een afdeling op te zetten die betrekking zou hebben op serious games/applied games, gericht op zowel zorg als onderwijs. Eiseres zou in de toekomst mogelijk werkzaamheden gaan verrichten voor [B BEDRIJF] . De heer [B] heeft de overeenkomst ondertekend namens [C BEDRIJF] B.V., de directeur van [B BEDRIJF] . In de overeenkomst is onder andere het volgende bepaald:
“(…)
Project Opbouwen van nieuwe zakelijke initiatieven en projecten met als doel het uitbreiden van marktaandeel en inkomsten (overbrugging).
Samenwerking [X] en [B BEDRIJF] gaan een leenovereenkomst aan voor de ontwikkeling van Project.
De samenwerking bestaat uit een lening door [X] in nader te bepalen delen van samen maximaal EUR 350.000,- op te bouwen over een periode van maximaal 3 jaar aan [B BEDRIJF] die ingezet wordt voor Project.
Voorwaarden [B BEDRIJF] krijgt uitsluitend beschikking over het via rentedragende lening verstrekte kapitaal ten doel van het Project. De lening mag nadrukkelijk niet voor andere doeleinden worden gebruikt.
De lening is rentedragend, effectieve rente 5% op jaarbasis.
De looptijd van de lening is maximaal 3 jaar, waarbij uiterlijk 6 maanden na beëindiging van de leenperiode moet de aflossing op het geleende bedrag zijn voltooid en alle verschuldigde rente zijn betaald.
De lening wordt ongeacht het resultaat van het Project terugbetaald volgens bovenstaande voorwaarden.
De lening wordt in door [X] te bepalen delen gestort op in samenspraak te bepalen rekening van [B BEDRIJF] . Per keer wordt in overleg gekeken naar de mogelijkheden en resultaten.
[X] heeft te allen tijde het recht het maximum leenbedrag te herbepalen en af te zien van verdere lening.
Rente wordt gerekend over de daadwerkelijke looptijd per beschikbaar gesteld deel.
Overige bepalingen [X] kan schriftelijk terugbetaling binnen 30 dagen van de lening incl. 10% boete en alle verschuldigde rente eisen indien zich een van de volgende situaties voordoet:
[•] het niet besteden van de lening voor het bedoelde gebruik.
• het blijken van kennelijk onbehoorlijk bestuur van de directie van [B BEDRIJF] .
• handelen van [B BEDRIJF] of haar directie op een wijze in strijd met de in deze overeenkomst opgenomen voorwaarden.
Terugbetaling van het tot dan toe geleende bedrag inclusief de verschuldigde rente zal in dit geval uiterlijk binnen 30 dagen na eerste schriftelijk verzoek van [X] plaatsvinden door [B BEDRIJF] op een door [X] aan te geven bankrekening.
Bij terugbetaling zoals hierboven bedoeld wordt deze overeenkomst automatisch beëindigd.
(…)”
4. De geldlening van eiseres aan [B BEDRIJF] is in gedeelten verstrekt, en is over de periode 2008 tot en met 2012 opgelopen tot een bedrag van € 327.000 in hoofdsom. Op het moment van stopzetten van de leningen was er een totale schuld opgebouwd (exclusief de rente) van € 425.500 euro. Hiervan is mede door het deels slagen van initiatieven € 98.500 afgelost en werd de totale leensom teruggebracht tot € 327.000. De verschuldigde rente over deze periode bedraagt € 54.207. [B BEDRIJF] is de rente schuldig gebleven. In de jaren 2008 tot en met 2012 heeft eiseres een bedrag van € 54.711 aan rente tot haar ondernemingswinst gerekend.
5. Eiseres heeft het geld van de lening overgemaakt vanaf haar zakelijke bankrekening. De aan de zakelijke rekening gekoppelde spaarrekening is een privérekening en is door eiseres de aangiften ib/pvv in box 3 opgenomen.
6. Op 31 maart 2008 heeft een andere partij een lening aan [B BEDRIJF] verstrekt van € 50.000. Als zekerheid voor deze geldlening is een borgstelling van de heer [B] en een rente van 7,9% op jaarbasis afgesproken.
7. Eiseres heeft op 29 april 2014 een aangifte ib/pvv 2012 ingediend. In de aangifte is een belastbare winst uit onderneming opgenomen van € 11.751. In navolging van de aangifte hebben partijen over een weer met elkaar gecorrespondeerd.
8. Eiseres heeft op 22 juli 2015 een nieuwe aangifte ib/pvv 2012 ingediend. In deze aangifte is een belastbare winst uit onderneming opgenomen van € 267.126 negatief. Tot dit bedrag behoort een afwaardering van € 381.207 die betrekking heeft op de waardevermindering van de aan [B BEDRIJF] verstrekte lening inclusief schuldig gebleven rente. In navolging van de nieuwe aangifte hebben partijen wederom over een weer met elkaar gecorrespondeerd.
9. Verweerder heeft met dagtekening 23 december 2016 de aanslag ib/pvv 2012 aan eiseres opgelegd. Verweerder heeft daarin onder meer de afwaardering door eiseres van de aan [B BEDRIJF] verstrekte lening en de in jaren 2008 tot en met 2012 door eiseres als winst verantwoorde rente gecorrigeerd:
Winst uit onderneming volgens tweede jaarrekening |
€ -304.641 |
Bij: correctie buitengewone lasten |
€ 381.207 |
Af: correctie ten onrechte aangegeven rente |
€ -54.711 |
Winst uit onderneming |
€ 21.855 |
Bij: niet aftrekbare bedragen |
€ 1.089 |
Winst uit onderneming vóór ondernemersaftrek |
€ 22.944 |
Af: zelfstandigenaftrek |
€ -7.280 |
Winst uit onderneming vóór MKB-winstvrijstelling |
€ 15.664 |
Af: MKB-winstvrijstelling |
€ -1.880 |
Gecorrigeerde belastbare winst uit onderneming |
€ 13.784 |
Geschil 10.In geschil is de hoogte van de aanslag ib/pvv 2012. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de vordering van eiseres op [B BEDRIJF] tot het ondernemingsvermogen van eiseres kan worden gerekend. Bij een bevestigende beantwoording van deze vraag is tussen partijen in geschil of ter zake van deze vordering een afwaardeerverlies ten laste van de winst kan worden gebracht.
11. Eiseres beantwoordt beide vragen bevestigend en concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag overeenkomstig de aangifte van 22 juli 2015.
12. Verweerder betwist de stellingen van eiseres en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
13. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
14. Voor het antwoord op de vraag of een door een ondernemer verstrekte lening al of niet tot diens ondernemingsvermogen gaat behoren, is beslissend of hij die lening al dan niet heeft verstrekt binnen het kader van de normale uitoefening van zijn onderneming (zie HR 1 maart 1978, nr. 18 534, BNB 1978/81). Binnen bedoeld kader valt niet de verstrekking van een lening uit liquide middelen van de onderneming voor doeleinden welke aan de onderneming vreemd zijn, tenzij sprake is van de belegging van tijdelijk overtollige liquide middelen op een zodanige wijze dat redelijkerwijze moet worden aangenomen dat de aldus belegde middelen tijdig weer in de onderneming beschikbaar zullen zijn. Hiervan is geen sprake in geval van risicovolle beleggingen. De aan dergelijke beleggingen verbonden risico's zijn een gevolg van een buiten de ondernemingssfeer gelegen keuze. Daarom mogen de resultaten uit dergelijke beleggingen niet aan de onderneming worden toegerekend (vergelijk HR 23 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY3899).
15. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat het verstrekken van een geldlening binnen het kader past van de normale bedrijfsuitoefening van de eenmanszaak van eiseres. Daarnaast heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat de activiteiten van [B BEDRIJF] verband houden met de ondernemingsactiviteiten van eiseres. [B BEDRIJF] verricht immers ontwikkelingsactiviteiten op het gebied van entertainment games, terwijl eiseres zich bezighoudt met de ontwikkeling van serious games, in het kader van educatie. Voorts heeft eiseres haar stelling dat er in de toekomst betaalde werkzaamheden voor haar uit de overeenkomst met [B BEDRIJF] zouden voortvloeien niet aannemelijk gemaakt. Voor zover eiseres zich in dit verband beroept op het karakter van de samenwerking met [B BEDRIJF] oordeelt de rechtbank dat de stukken aan haar standpunt onvoldoende steun bieden. De rechtbank merkt in dit verband nog op dat de overeenkomst van geldlening slechts vermeldt dat de samenwerking bestaat uit het ter beschikking stellen van een geldsom door [X] . Het voorgaande brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat de lening is verstrekt voor doeleinden die vreemd zijn aan de onderneming van eiseres.
Nu eiseres zich voorts uitdrukkelijk op het standpunt stelt dat geen sprake is van het beleggen van tijdelijk overtollige liquide middelen van de onderneming, doet ook deze uitzondering zich niet voor. Dit alles leidt de rechtbank tot de conclusie dat eiseres de vordering ten onrechte tot haar ondernemingsvermogen heeft gerekend. Dat de geleende gelden vanaf de zakelijke bankrekening van eiseres zijn overgeboekt aan [B BEDRIJF] maakt de conclusie van de rechtbank niet anders.
16. Eiseres stelt nog dat [B BEDRIJF] het van eiseres geleende geld onder dezelfde voorwaarden heeft doorgeleend aan dochtervennootschappen en dat deze leningen in de vennootschapsbelasting als zakelijke leningen zijn geaccepteerd. Voor zover de stelling van eiseres moet worden opgevat als een (subsidiair) beroep op het gelijkheidsbeginsel, slaagt haar beroep evenmin. Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel is vereist dat er sprake is van rechtens en feitelijk gelijke gevallen. De rechtbank overweegt dat rechtspersonen die belastingplichtig zijn voor de vennootschapsbelasting en natuurlijke personen die belastingplichtig zijn voor de inkomstenbelasting, geen gelijke gevallen vormen. Het verschil in fiscale behandeling tussen deze niet-gelijke gevallen levert als zodanig dus geen strijd met het gelijkheidsbeginsel op.
17. Aangezien de rechtbank van oordeel is dat de geldlening tot het (verplichte) privévermogen van eiseres behoort, kan een toets naar de zakelijkheid van de geldlening achterwege blijven.
18. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.