Home

Rechtbank Noord-Holland, 01-02-2019, ECLI:NL:RBNHO:2019:582, AWB - 16 _ 2613

Rechtbank Noord-Holland, 01-02-2019, ECLI:NL:RBNHO:2019:582, AWB - 16 _ 2613

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
1 februari 2019
Datum publicatie
10 april 2019
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2019:582
Zaaknummer
AWB - 16 _ 2613

Inhoudsindicatie

Douane. In geschil is of verweerder heeft verzuimd een beslissing te nemen op het bezwaar van eiseres van 15 juli 2015 en of verweerder op grond van artikel 220, tweede lid, aanhef en onder b, van het Communautair Douanewetboek (hierna: CDW) had moeten afzien van navordering.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 16/2613

(gemachtigde: mr.ing B.J.B. Boersma RB),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres een uitnodiging tot betaling (hierna: utb) uitgereikt ten bedrage van € 23.766,38 (€ 19.555,08 definitieve antidumpingrechten en € 4.211,30 definitief compenserend recht).

Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de utb. Verweerder heeft het bezwaarschrift in behandeling genomen als verzoek om terugbetaling en bij beschikking van 14 december 2015 dit verzoek afgewezen.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 6 april 2016 de beschikking gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2018 te Haarlem.

Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde, vergezeld door [A] , [B] en [C] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden

drs. H.G. van Empel en mr. I.M.P. Geppaard.

Overwegingen

Feiten

1. Op 10 juni 2014 heeft [A BEDRIJF] B.V. (hierna: [A BEDRIJF] ) als direct vertegenwoordiger van eiseres, destijds genaamd [B BEDRIJF] BV, aangifte gedaan voor het brengen in het vrije verkeer van goederen die in de aangifte zijn omschreven als ‘lichtgevoelige halfgeleiderelementen’ onder TARIC-code 8541 40 90 90 met land van oorsprong Volksrepubliek China. De verkoper is [C BEDRIJF] Co. Op 10 juni 2014 is toestemming tot wegvoering van de goederen gegeven.

2. Op 11 juni 2014 is in Sagitta aangiftestatus 20 (te verifiëren aangifte) vermeld.

3. Op 23 juni 2014 is in Sagitta aangiftestatus 30 (aangehouden verificatie) vermeld met daarbij de vermelding van een verschuldigd bedrag van € 0.

4. De fysieke controle heeft plaatsgevonden op 23 juni 2014. Bij de controle was namens eiseres aanwezig [D] . Bij de controle zijn foto’s gemaakt van de verpakking en van de bescheiden. In het van de fysieke controle opgemaakte formulier staat onder “Bevindingen en waarnemingen” onder meer het volgende:

“(…)

goederencode 8541 40 90 10

zie bijgevoegde foto’s factuur/invoice en gecontroleerde producten.

ANTIDUMP van toepassing???”

5. Bij e-mail van 27 juni 2014 heeft [D] het volgende aan [E] , werkzaam bij verweerder, voorgelegd:

“Afgelopen maandag heeft u bij ons te [B BEDRIJF] [Z] een FYCO uitgevoerd of een container. (…) Er is toen uitvoerig gesproken over de invoercode waar de producten ons inziens onder vielen. Dit betrof code 8541409010, vanwaar ik nog een printje heb uitgedraaid en deze mondeling heb toegelicht.

U gaf aan dat u het met deze code eens was na het zien van de producten en documentatie daaromtrent; wij gingen er dan logischer wijs ook vanuit dat u deze code zou hanteren. Toch vernamen wij op de sagitta een code eindigend op 90. Over deze code is ook gesproken maar u dacht dat dit een typefout betrof ? Nu is het zo dat beide codes een 0% tarief hebben, maar voor de goede orde zouden wij toch graag de juiste code zien, zoals toegelicht en besproken; dit ter completering van ons dossier. Wellicht kunt u ons verder helpen of aangeven waarom u bent afgestapt van hetgeen alhier besproken. (…)”

6. Bij e-mail van 1 juli 2014 heeft [E] het volgende aan [D] meegedeeld:

“Ik heb uw bericht ontvangen maar kan op dit moment mijn collega die uw aangifte heeft afgewerkt niet bereiken.

In de beantwoording van mijn controleopdracht heb ik de correcte goederencode opgenomen alsmede een goederenomschrijving die voldoet aan de omschrijving in het tarief onder 8541 40 90 10!

Zodra ik mijn collega heb gesproken krijgt u bericht van mij.”

7. Eiseres is op 24 juni 2014 ontbonden. Op 11 september 2014 is zij failliet verklaard. Mr. [F] is benoemd tot curator in het faillissement van eiseres.

8. Bij brief van 24 februari 2015 heeft verweerder aan [A BEDRIJF] een kennisgeving voorgenomen correctie gezonden. Verweerder kondigt aan dat antidumpingrechten en compenserende rechten verschuldigd zijn vanwege de onder 1. bedoelde aangifte. Uit de uitgevoerde fysieke controle, de verificatie van de bescheiden en de technische omschrijving van het product is gebleken dat de goederen zonnepanelen zijn van oorsprong China met als goederencode 8541 40 90 21 B999.

9. Bij e-mail van 3 maart 2015 heeft [A BEDRIJF] verweerder meegedeeld dat de onder 8. bedoelde brief is doorgestuurd naar eiseres. Eiseres heeft daarop aan [A BEDRIJF] medegedeeld dat met de betreffende douaneambtenaar [E] contact is opgenomen over de goederencode en dat die douaneambtenaar heeft bevestigd dat de goederen onder het 0% tarief vallen. De onder 5. en 6. genoemde e-mails zijn als bijlage bijgevoegd.

10. Op 7 mei 2015 is in Sagitta aangiftestatus 52 (beëindigde aangehouden verificatie met correcties) vermeld en is de goederencode gewijzigd in 8541 40 90 21 B999 met daarbij de vermelding van een verschuldigd bedrag van € 23.766,38.

11. Een aan eiseres gerichte verzamel utb met dagtekening 15 juni 2015 ten bedrage van € 23.766,38 (€ 19.555,08 definitieve antidumpingrechten en € 4.211,30 definitief compenserend recht) houdt, voor zover van belang, onder meer in:

“TEGEN DE HIERNA VOLGENDE UITNODIGING(EN) TOT BETALING (C.Q. IN TERUGGAAF) KUNT U BEZWAAR MAKEN

IN DAT GEVAL MOET U BINNEN ZES WEKEN NA DAGTEKENING VAN DE UITNODIGING(EN) TOT BETALING (C.Q. TERUGGAAF) EEN BEZWAARSCHRIFT INDIENEN BIJ DE INSPECTEUR VAN DE BELASTINGDIENST/”

12. Bij brief van 14 juli 2015, ontvangen door verweerder op 15 juli 2015, hebben de voormalige bestuurders van eiseres bezwaar gemaakt tegen de utb met dagtekening 15 juni 2015. Verweerder heeft deze brief in behandeling genomen als verzoek om terugbetaling.

Geschil 13. In geschil is of verweerder heeft verzuimd een beslissing te nemen op het bezwaar van eiseres van 15 juli 2015 en of verweerder op grond van artikel 220, tweede lid, aanhef en onder b, van het Communautair Douanewetboek (hierna: CDW) had moeten afzien van navordering.

14. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

Beroep tegen het niet tijdig nemen van een uitspraak op bezwaar

15. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder geen beslissing heeft genomen op het hiervoor onder 12. genoemde bezwaar van eiseres van 15 juli 2015. Tussen partijen is evenmin in geschil dat het op 4 mei 2016 door eiseres ingestelde beroep tevens moet worden opgevat als een beroep tegen het niet tijdig nemen van een uitspraak op dat bezwaar. Omdat termijnen voor het indienen van rechtsmiddelen van openbare orde zijn, dient de rechtbank ambtshalve te beoordelen of het beroep tegen het niet tijdig nemen van een uitspraak op bezwaar ontvankelijk is.

16. Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan het beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop eiseres verweerder schriftelijk heeft medegedeeld dat hij in gebreke is. Aangezien eiseres verweerder niet eerst in gebreke heeft gesteld, dient het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar niet-ontvankelijk te worden verklaard. Gesteld noch gebleken is dat van eiseres redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat zij verweerder in gebreke stelt.

Verzoek om terugbetaling

17. Eiseres stelt zich op het standpunt dat artikel 220, tweede lid, aanhef en onder b, van het CDW aan navordering in de weg staat, aangezien douaneambtenaar [E] de juistheid van TARIC-code 8541 40 90 10 aan eiseres heeft bevestigd.

18. Verweerder stelt zich onder verwijzing naar artikel 71, eerste lid, van het CDW op het standpunt dat, zolang er nog geen sprake is van de status ‘einde verificatie’ en de mededeling daarvan nog niet heeft plaatsgevonden, er geen sprake kan zijn van een vergissing van de douaneautoriteiten. Zo toch sprake is van een vergissing dan kon eiseres deze redelijkerwijze ontdekken. In week 23 van 2014 (de week van 2 tot en met 8 juni) is naar aanleiding van een administratieve controle bij eiseres met haar besproken dat voor het brengen in het vrije verkeer van de zonnepanelen ten onrechte andere codes dan 8541 40 90 21 werden gebruikt. De onderhavige aangifte is op 10 juni 2014 aanvaard en op dat tijdstip wist eiseres, althans had zij moeten weten dat de onderhavige zonnepanelen vielen onder code 8541 40 90 21, aldus verweerder.

19. Ingevolge het bepaalde in artikel 220, tweede lid, aanhef en onder b, van het CDW gaan de douaneautoriteiten niet over tot boeking achteraf van douanerechten indien aan drie cumulatieve voorwaarden is voldaan. Om te beginnen moet inning van de rechten achterwege zijn gebleven ten gevolge van een vergissing van de bevoegde autoriteiten zelf, vervolgens moet de belastingschuldige deze vergissing redelijkerwijze niet hebben kunnen ontdekken, en ten slotte moet laatstbedoelde te goeder trouw zijn en aan alle bepalingen inzake de douaneaangifte hebben voldaan.

20. De e-mail van [E] waarin de juistheid van TARIC-code 8541 40 90 10 aan eiseres wordt bevestigd dateert van 1 juli 2014, dus nadat de fysieke controle had plaatsgevonden en de voor de indeling relevante feitelijke gegevens bekend waren bij de douane. De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is van een vergissing die een actieve gedraging van de bevoegde douaneautoriteiten vormt (vgl. Hoge Raad 20 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1468). De rechtbank is evenwel van oordeel dat eiseres deze vergissing redelijkerwijze had kunnen ontdekken. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat op uiterlijk 8 juni 2014 door de douane aan eiseres is medegedeeld dat voor het brengen in het vrije verkeer van zonnepanelen TARIC-code 8541 40 90 21 moet worden gebruikt. Nu de onderhavige aangifte op 10 juni 2014 is aanvaard, had eiseres redelijkerwijze kunnen weten dat de in de e-mail van [E] van 1 juli 2014 genoemde TARIC-code op een vergissing berust. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt derhalve.

21. Bij deze stand van zaken komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling of aan de derde voorwaarde is voldaan.

22. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep tegen de uitspraak van 6 april 2016 op het bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek om terugbetaling ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

23. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar niet-ontvankelijk;

- verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 6 april 2016 ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.A. Onderwater, voorzitter, mr. M.H.L.C. Bijvoet en mr. F. Kleefmann, leden, in aanwezigheid van mr. S.A. Carter, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2019.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel