Home

Rechtbank Noord-Holland, 11-02-2019, ECLI:NL:RBNHO:2019:927, AWB - 17 _ 4320

Rechtbank Noord-Holland, 11-02-2019, ECLI:NL:RBNHO:2019:927, AWB - 17 _ 4320

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
11 februari 2019
Datum publicatie
21 februari 2019
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2019:927
Zaaknummer
AWB - 17 _ 4320
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 7.3

Inhoudsindicatie

Eiser is werkzaam als piloot bij een internationale luchtvaartmaatschappij. Hij is gestationeerd op een luchthaven in Parijs. In geschil is of eiser recht heeft op een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting ten aanzien van het loon ontvangen voor zijn werkzaamheden in Frankijk. De rechtbank is van oordeel dat artikel 15, derde lid, van het Verdrag van toepassing is. Voor de uitleg van het begrip ‘internationaal verkeer’ grijpt de rechtbank overeenkomstig het bepaalde in artikel 3, tweede lid, van het Verdrag aan bij de definitie in artikel 7.3 van de Wet IB 2001.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 17/4320

(gemachtigde: mr. M.W.F.G. Vervoort RB),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2014 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 135.514 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 969. Tevens is bij beschikking een bedrag van € 4.165 aan belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag verminderd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 108.263 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 969. De beschikking belastingrente is verminderd tot een bedrag van € 3.062.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft een conclusie van repliek ingediend. Verweerder heeft een conclusie van dupliek ingediend.

Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2018 te Haarlem.

Eiser is verschenen, bijgestaan door [A] en [B] . Namens verweerder zijn verschenen C.E.A. Engels, J.F.T.M. Bongers en mr. E. Bos.

Overwegingen

Feiten

1. Eiser woont in Nederland en heeft de Nederlandse nationaliteit.

2. Eiser heeft op 18 september 2010 een arbeidsovereenkomst gesloten met [A BEDRIJF] , gevestigd te Londen (hierna: [A BEDRIJF] ).

3. Eiser was in 2014 gestationeerd op de luchthaven Charles de Gaulle te Parijs in Frankrijk.

4. In 2014 heeft eiser 105 dagen gewerkt, waarvan 72 dagen buiten Frankrijk. De overige 33 dagen bestonden uit:

-

6 dagen waarop eiser slechts tussen luchthavens in Frankrijk vloog;

-

17 dagen waarop eiser stand-by was op de luchthaven Charles de Gaulle;

-

6 dagen waarop eiser een training had nabij de luchthaven Charles de Gaulle;

-

4 dagen waarop eiser in Frankrijk verbleef vanwege een focusgroep.

5. Eiser heeft op 5 april 2016 een aangifte ib/pvv voor het jaar 2014 ingediend. Hierin heeft hij verzocht om aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor het inkomen dat hij genoten heeft voor de werkzaamheden in Frankijk.

6. Verweerder heeft bij brief met dagtekening 17 februari 2017 een verzoek om informatie aan eiser gestuurd. De gemachtigde van eiser heeft hier bij brief van 24 maart 2017 schriftelijk op gereageerd.

7. Verweerder heeft eiser bij brief met dagtekening 29 maart 2017 een voornemen tot afwijken van de aangifte gestuurd. Vervolgens heeft verweerder met dagtekening 2 mei 2017 de definitieve aanslag ib/pvv 2014 aan eiser opgelegd. Het verzamelinkomen is overeenkomstig de aangifte vastgesteld op € 136.483. Verweerder heeft geen aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend.

8. Eiser heeft bij brief, door verweerder ontvangen op 12 juni 2017, bezwaar tegen de aanslag gemaakt.

9. Verweerder heeft bij brief met dagtekening 13 juli 2017 een voornemen tot afwijzing van het bezwaarschrift aan eiser gestuurd. Voorts heeft verweerder met dagtekening 13 september 2017 uitspraak op bezwaar gedaan waarin gedeeltelijk aan het bezwaar van eiser tegemoet wordt gekomen. Verweerder heeft geen aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend.

Geschil 10. In geschil is de hoogte van de aanslag ib/pvv 2014. Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiser recht heeft op een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting ten aanzien van het loon ontvangen voor de werkzaamheden in Frankijk.

11. Eiser neemt het standpunt in dat hij recht heeft op een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting, omdat de heffing over het loon voor de werkzaamheden in Frankijk aan Frankrijk is toegewezen. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot toekenning van een aftrek van € 13.125 ter voorkoming van dubbele belasting.

12. Verweerder betwist het standpunt van eiser en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

13. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

14. Artikel 3, tweede lid, van de Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Franse Republiek tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen (hierna: het Verdrag) luidt als volgt:

“Voor de toepassing van de Overeenkomst door elk van de Staten heeft, tenzij het zinsverband anders vereist, elke niet anders omschreven uitdrukking de betekenis welke die uitdrukking heeft volgens de wetgeving van die Staat met betrekking tot de belastingen die het onderwerp van de Overeenkomst uitmaken.”

15. Artikel 15 van het Verdrag luidt als volgt:

“1. Onder voorbehoud van de bepalingen van de artikelen 16, 19 en 20 zijn lonen, salarissen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een van de Staten ter zake van een dienstbetrekking slechts in die Staat belastbaar, tenzij de dienstbetrekking in de andere Staat wordt uitgeoefend. Indien de dienstbetrekking aldaar wordt uitgeoefend, mag de ter zake daarvan verkregen beloning in die andere Staat worden belast.

2. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid is de beloning verkregen door een inwoner van een van de Staten ter zake van een inde andere Staat uitgeoefende dienstbetrekking slechts in de eerstbedoelde Staat belastbaar, indien:

a. de genieter in de andere Staat verblijft gedurende een tijdvak of tijdvakken, die in het desbetreffende belastingjaar een totaal van 183 dagen niet te boven gaan; en

b. de beloning wordt betaald door of namens een werkgever die geen inwoner van de andere Staat is; en

c. de beloning niet ten laste komt van een vaste inrichting die, of van een vast middelpunt dat de werkgever in de andere Staat heeft.

3. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel is de beloning verkregen door een inwoner van een van de Staten ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip of luchtvaartuig in internationaal verkeer, of aan boord van een schip dat dient voor het vervoer in de binnenwateren, slechts in die Staat belastbaar.”

16. Artikel 7.3 van de Wet IB 2001 luidt als volgt:

“Tot het drijven van een Nederlandse onderneming behoort niet het vervoer te water of door de lucht van personen en zaken tussen plaatsen buiten Nederland en plaatsen in Nederland, en tussen plaatsen buiten Nederland onderling (vervoer in het internationaal verkeer), tenzij de leiding van de onderneming in Nederland is gevestigd.”

17. Het begrip ‘internationaal verkeer’ in artikel 15, derde lid, van het Verdrag is in het Verdrag niet gedefinieerd. De rechtbank grijpt overeenkomstig het bepaalde in artikel 3, tweede lid, van het Verdrag daarom aan bij de definitie in artikel 7.3 van de Wet IB 2001. Vast staat dat eiser zijn dienstbetrekking uitoefent aan boord van een luchtvaartuig dat wordt ingezet in het vervoer door de lucht tussen plaatsen buiten Nederland en dat de leiding van [A BEDRIJF] niet in Nederland is gevestigd. Dat betekent dat de beloning van eiser overeenkomstig het bepaalde in artikel 15, derde lid, van het Verdrag slechts in Nederland belastbaar is (vergelijk HR 22 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:701). De omstandigheid dat eiser zijn werkzaamheden gedurende 33 dagen feitelijk uitsluitend binnen Frankrijk heeft verricht doet hier niet aan af, aangezien deze werkzaamheden worden verricht in het kader van voormelde dienstbetrekking.

18. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Rechtsmiddel