Rechtbank Noord-Holland, 27-11-2019, ECLI:NL:RBNHO:2019:9783, AWB - 18 _ 3736
Rechtbank Noord-Holland, 27-11-2019, ECLI:NL:RBNHO:2019:9783, AWB - 18 _ 3736
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 27 november 2019
- Datum publicatie
- 31 januari 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2019:9783
- Zaaknummer
- AWB - 18 _ 3736
Inhoudsindicatie
Eiser heeft zijn ontslagvergoeding aangewend voor de aankoop van een stamrecht dat is ondergebracht in een door hem opgerichte BV. In geschil is op welk bedrag het loon uit vroegere dienstbetrekking ter zake van de afkoop van het stamrecht moet worden vastgesteld. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat het loon moet worden vastgesteld uitgaande van het daadwerkelijk aanwezige vermogen in de BV. Verweerder heeft het loon dan ook terecht vastgesteld op 80% van de – niet in geschil zijnde – commerciële waarde. De rechtbank volgt eiser voorts niet in zijn standpunten dat sprake is van de afwaardering van een schuldvordering of een informele kapitaalstorting. Het beroep is ongegrond.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 18/3736
(gemachtigde: drs. S.L. Vreeswijk RB),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2014 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 518.764, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van negatief € 18.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 440. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is tevens belastingrente in rekening gebracht ten bedrage van € 87.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag en de beschikking gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2019 te Haarlem. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.M.E.H. Crienen, J.P.W. Egelmeers en mr. F.W.M. Meex.
Overwegingen
Feiten
1. Eiser is in dienst geweest van [A] N.V. te [B] . Ter zake van de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst heeft hij in 2004 een ontslagvergoeding ontvangen ten bedrage van € 636.800.
2. De ontslagvergoeding is door eiser met goedkeuring van verweerder aangewend voor de aankoop van een stamrecht dat is ondergebracht in de door eiser opgerichte [C] B.V. (hierna: de B.V.). Eiser was directeur en enig aandeelhouder van de B.V.
3. Voor het onderbrengen van het stamrecht hebben eiser en de B.V. een stamrechtovereenkomst gesloten. De B.V. is opgetreden als verzekeraar van de aanspraken op periodieke uitkeringen ter vervanging van gederfd of te derven loon, als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel g, van de Wet op de loonbelasting 1964 (tekstversie 2013/2014; hierna: Wet LB (oud)). Eiser was de gerechtigde op deze aanspraken. Op grond van de stamrechtovereenkomst heeft de B.V. de verplichting op zich genomen om in verband met het bereiken van de 65-jarige leeftijd van eiser met ingang van 1 januari 2013 voor een periode van vijf jaar periodieke uitkeringen te doen.
4. In januari 2014 heeft de B.V. op verzoek van eiser haar verplichting uit hoofde van de stamrechtovereenkomst afgekocht. Op het verzoek van eiser akkoord te gaan met een commerciële afkoopwaarde per 1 januari 2014 van € 453.310 heeft verweerder eiser bij brief van 31 maart 2014 bericht deze afkoopwaarde te hebben berekend op € 453.379.
5. De B.V. heeft, conform artikel 39f, derde lid, van de Wet LB (oud), een bedrag van (80% van € 453.379 =) € 362.703 als belast loon aangegeven. Ter zake van de afkoop is door de B.V. voor een bedrag van € 188.606 aan loonheffing ingehouden en afgedragen.
6. Ten tijde van de afkoop bedroeg het vermogen van de B.V. € 392.112. De B.V. is na de afkoop op 15 mei 2014 geliquideerd.
7. Met dagtekening 15 januari 2014 is aan eiser een voorlopige aanslag IB/PVV voor het jaar 2014 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (tevens verzamelinkomen) van € 101.698. Op de voorlopige aanslag is een te ontvangen bedrag vermeld van € 4.330.
8. Naar aanleiding van de afkoop is met dagtekening 19 september 2014 een tweede voorlopige aanslag IB/PVV voor het jaar 2014 opgelegd aan eiser. De voorlopige aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (tevens verzamelinkomen) van € 111.720. Het bedrag van de tweede voorlopige aanslag is € 18.980. Het aanslagbiljet vermeldt een per saldo te betalen bedrag van € 23.310.
9. Op 2 oktober 2014 heeft eiser een verzoek tot wijziging van de voorlopige aanslag IB/PVV voor het jaar 2014 gedaan. Daarbij is verzocht het belastbaar inkomen uit werk en woning vast te stellen op € 154.357, het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang op negatief € 564 en het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen op nihil.
10. Overeenkomstig het verzoek van eiser is met dagtekening 24 oktober 2014 een derde voorlopige aanslag IB/PVV 2014 aan eiser opgelegd. Het bedrag van de voorlopige aanslag is € 24.448. Het aanslagbiljet vermeldt een per saldo te betalen bedrag van € 5.468.
11. Verweerder heeft eiser bij brief van 28 februari 2015 uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV 2014.
12. Eiser heeft op 8 april 2015 zijn aangifte ingediend. Hierin is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
12 Loon of uitkering Ziektewet |
|||
Naam werkgever(s) |
Ingehouden loonheffing |
Loon |
|
Loon, uitkering ZW en andere inkomsten uit tegenwoordige db |
[B.V.] |
188.606 |
362.703 |
13. Eiser heeft op 24 mei 2015 een aanvullende aangifte ingediend. Hierin is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
12 Loon of uitkering Ziektewet |
|||
Naam werkgever(s) |
Ingehouden loonheffing |
Loon |
|
Loon, uitkering ZW en andere inkomsten uit tegenwoordige db |
[B.V.] |
188.606 |
362.703 |
[B.V.] |
0 |
-126.573 |
14. Met dagtekening 17 juli 2015 is een vierde voorlopige aanslag IB/PVV 2014 aan eiser opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 518.764, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van negatief € 18.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 440. Het bedrag van de aanslag is € 28.376. Het aanslagbiljet vermeldt een per saldo te betalen bedrag van € 3.928.
15. Bij brief met dagtekening 22 februari 2017 heeft verweerder eiser vragen gesteld over zijn ingediende aangifte en medegedeeld van plan te zijn op een aantal punten af te wijken van de aangifte. In de brief is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Inkomen uit werk en woning (box 1)
Verkeerde rubricering inkomsten uit loondienst
U vermeldt in uw aangifte € 362.703 aan inkomsten uit loondienst met een loonheffing van € 188.606. Uit de gegevens die ik tot mijn beschikking heb is er hier geen sprake van loon maar van een pensioen of lijfrente. Ik ben dus van plan om deze inkomsten naar de juiste categorie te verplaatsen.
Afkoop stamrecht
Bovendien heeft u in dezelfde categorie een bedrag vermeld aan negatieve inkomsten van
€ -126.573. Uit eerdere correspondentie kan ik achterhalen dat dit gaat om de afkoop van een stamrecht BV. Om te bepalen of u van de juiste waardes bent uitgegaan zou ik graag uw berekening van de afkoopwaarde ontvangen en de stamrechtovereenkomst.”
Eiser is verzocht een reactie te geven vóór 31 maart 2016 (de rechtbank leest: 2017).
16. Bij brief met dagtekening 16 maart 2017 heeft verweerder nogmaals zijn voornemen tot afwijken van de aangifte kenbaar gemaakt aan eiser. In de brief is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen: