Rechtbank Noord-Holland, 25-11-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:11276, AWB - 19 _ 3818
Rechtbank Noord-Holland, 25-11-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:11276, AWB - 19 _ 3818
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 25 november 2020
- Datum publicatie
- 19 februari 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2020:11276
- Zaaknummer
- AWB - 19 _ 3818
Inhoudsindicatie
IB. De verlengde navorderingstermijn van artikel 16, vierde lid, Awr is van toepassing. Aan het ontbreken van het geven van de cautie aan eiser voorafgaand aan een gesprek wordt geen gevolg verbonden. Ook wordt aan de omstandigheid dat verweerder door eiser verstrekt wilsafhankelijk materiaal heeft gebruikt voor de fiscale beboeting geen gevolgen verbonden. De inkeerregeling van
artikel 67n Awr is niet van toepassing. De rechtbank acht de boeten passend en geboden. Deze worden nog wel verminderd in verband met overschrijding van de redelijke termijn. Het verzoek om immateriële schadevergoeding wordt afgewezen.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 19/3818 tot en met HAA 19/3830
(gemachtigde: mr. J. Berns),
en
Procesverloop
HAA 19/3818
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2003 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.316, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 45.262 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 5.811. Gelijktijdig heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 6.647 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.316, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 45.262 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.075 en de beschikking heffingsrente verminderd tot € 6.354.
HAA 19/3819
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2004 een navorderingsaanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.832, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 10.960 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.798. Gelijktijdig heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 1.713 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.832, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 10.960 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.089 en de beschikking heffingsrente verminderd tot € 1.442.
HAA 19/3820
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2005 een navorderingsaanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 89.207, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 19.810 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.722. Gelijktijdig heeft verweerder bij beschikkingen een bedrag van € 2.611 aan heffingsrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd van € 5.441.
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 89.207, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 19.810 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 91. Verweerder heeft voorts de beschikking heffingsrente verminderd tot € 2.378 en de vergrijpboete verminderd tot € 4.209.
HAA 19/3821
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2006 een navorderingsaanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 69.634, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van -/- € 1.113 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.163. Gelijktijdig heeft verweerder bij beschikkingen een bedrag van € 187 aan heffingsrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd van € 409.
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslag en de heffingsrente- boetebeschikkingen verminderd tot nihil.
HAA 19/3822
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2007 een navorderingsaanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 68.376, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 5.900 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.221. Gelijktijdig heeft verweerder bij beschikkingen een bedrag van € 328 aan heffingsrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd van € 796.
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 68.376, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 5.900 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.035. Verweerder heeft voorts de beschikking heffingsrente verminderd tot € 181 en de vergrijpboete verminderd tot € 374.
HAA 19/3823
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2008 een navorderingsaanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 82.945, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 8.150 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.914. Gelijktijdig heeft verweerder bij beschikkingen een bedrag van € 119 aan heffingsrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd van € 990.
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslag en de heffingsrente- en boetebeschikkingen verminderd tot nihil.
HAA 19/3824
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2009 een navorderingsaanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 81.159, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 182.740 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.859. Gelijktijdig heeft verweerder bij beschikkingen een bedrag van € 7.152 aan heffingsrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd van € 23.787.
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 81.159, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 182.740 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.175. Verweerder heeft voorts de beschikking heffingsrente verminderd tot € 6.994 en de vergrijpboete verminderd tot € 18.931.
HAA 19/3825
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2010 een navorderingsaanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 76.202, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 92.881 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.455. Gelijktijdig heeft verweerder bij beschikkingen een bedrag van € 4.581 aan heffingsrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd van € 17.991.
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 76.202, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 92.881 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.798. Verweerder heeft voorts de beschikking heffingsrente verminderd tot € 4.304 en de vergrijpboete verminderd tot € 13.260.
HAA 19/3826
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2011 een navorderingsaanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 75.101, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 353.154 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.768. Gelijktijdig heeft verweerder bij beschikkingen een bedrag van € 22.275 aan heffingsrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd van € 90.940.
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 75.101, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 352.041 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 822. Verweerder heeft voorts de beschikking heffingsrente verminderd tot € 21.985 en de vergrijpboete verminderd tot € 75.044.
HAA 19/3827
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2012 een navorderingsaanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 80.952, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 486.742 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 10.762. Gelijktijdig heeft verweerder bij beschikkingen een bedrag van € 23.085 aan belastingrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd van € 113.761.
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 80.952, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 486.742 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.250. Verweerder heeft voorts de beschikking belastingrente verminderd tot € 22.477 en de vergrijpboete verminderd tot € 89.495.
HAA 19/3828
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2013 een navorderingsaanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 84.929, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 108.084 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 19.462. Gelijktijdig heeft verweerder bij beschikkingen een bedrag van € 2.845 aan belastingrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd van € 25.805.
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 84.929, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 108.084 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.596. Verweerder heeft voorts de beschikking belastingrente verminderd tot € 1.930 en de vergrijpboete verminderd tot € 9.031.
HAA 19/3829
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2014 een navorderingsaanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 92.354, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 82.366 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 13.589. Gelijktijdig heeft verweerder bij beschikkingen een bedrag van € 567 aan belastingrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd van € 12.150.
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslag en de belastingrente- en boetebeschikkingen verminderd tot nihil.
HAA 19/3830
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2015 een aanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 69.760, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van nihil en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 6.345. Gelijktijdig heeft verweerder bij beschikkingen een bedrag van € 214 aan belastingrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd van € 5.709.
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 69.760, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van nihil en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil. Verweerder heeft voorts de beschikking belastingrente en de vergrijpboete beide verminderd tot nihil.
Gezamenlijk
Eiser heeft tegen al de hiervoor vermelde uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank heeft dit beroep na ontvangst gesplitst en aan de beroepen de hiervoor vermelde zaaknummers toegekend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend dat betrekking heeft op alle zaken.
Voorafgaand aan de zitting heeft verweerder tweemaal nadere stukken ingediend die in afschrift zijn verstrekt aan eiser.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2020 te Haarlem.
Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A] en [B] . De zaken zijn gelijktijdig behandeld met de zaken van [C] B.V. met zaaknummers HAA 19/4930 en HAA 19/4931.
Overwegingen
Feiten
1. Eiser is gehuwd met mevrouw [D] . Eiser en zijn echtgenote zijn fiscaal partners.
2. Eiser is 100% aandeelhouder van [E] B.V., opgericht per 27 februari 2001. [E] B.V. is 100% aandeelhouder van [C] B.V. (hierna: [C] ). Tot 10 december 2014 was het belang van [E] B.V. in [C] 50%. De andere 50% van de aandelen werd gehouden door [F] B.V., een vennootschap waarvan de heer [G] (hierna: [G] ) 100% aandeelhouder was.
3. [C] is op 6 februari 1998 opgericht en drijft een onderneming in de luchtvracht. In 2002 is door eiser en [G] een constructie opgezet waarbij gefingeerde facturen op naam van [H] (hierna: [H] ), een bestaande Zwitserse vennootschap, werden opgemaakt en waarbij kosten in rekening werden gebracht aan [C] . Deze kosten werden ten laste van de winst van [C] gebracht en de bedragen werden direct overgemaakt naar de UBS bank te Zwitserland, naar de coderekening met nummer [# 1] . Vanaf de coderekening zijn bedragen overgeboekt naar de persoonlijke UBS-bankrekeningen van eiser en [G] . De bankrekening van eiser heeft nummer [# 2] .
4. Eiser heeft voor de jaren 2003 tot en met 2014 aangiften ib/pvv ingediend. Verweerder heeft vervolgens voor deze jaren definitieve aanslagen ib/pvv opgelegd overeenkomstig de aangiften.
5. Op 27 september 2015 heeft in diverse media berichtgeving plaatsgevonden dat de Nederlandse Belastingdienst op 23 juli 2015 een groepsverzoek had gedaan aan Zwitserland met betrekking tot Nederlandse rekeninghouders bij UBS. Directe aanleiding voor de berichtgeving in Nederland was de aankondiging van de Zwitserse autoriteiten in het Bundesblatt van 22 september 2015. Het groepsverzoek betreft een verzoek aan de Zwitserse Federale Belastingdienst om een overzicht van de UBS-rekeninghouders te overleggen die een woonadres in Nederland hebben en die ondanks een schriftelijk verzoek van UBS onvoldoende hebben aangetoond dat zij aan de belastingwetgeving gehoor geven. Hierbij gaat het om de volgende gegevens: voorna(a)m(en), achternaam, woonadres, geboortedatum, bankrekeningnummer(s) en de saldi op deze rekeningnummers van rekeninghouders, met een saldo van ten minste € 1.500, op 1 februari 2013, 1 januari 2014 en 31 december 2014.
6. Eiser heeft met dagtekening 9 oktober 2015 een inkeermelding gedaan bij de Belastingdienst met betrekking tot het door hem aangehouden vermogen in het buitenland. Dit betreft zijn rekening bij UBS in Zwitserland. De rekening is in het jaar 2000 geopend en in 2014 gesloten.
7. Tot de stukken van het dossier behoort een brief van verweerder van 23 oktober 2018, waarin hij aan eiser aankondigt voornemens te zijn om (navorderings)aanslagen met boeten op te leggen. In deze brief staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“(…)
Tijdens de behandeling van het inkeerverzoek is gebleken dat er geen volledige openheid van zaken is gegeven. Niet alle relevante gegevens, welke noodzakelijk zijn om de juiste belastingaanslag(en) op te leggen, zijn verstrekt. In deze situatie is geen sprake van inkeer.
Naar aanleiding van een verzoek om informatie wordt verklaard dat een vennootschap, waarin cliënt een aanmerkelijk belang heeft, omzet heeft verzwegen en dat er onttrekkingen box 2 niet zijn aangegeven. Deze meldingen komen nadat er door de fiscus vragen zijn gesteld en zijn daarom niet vrijwillig. Om deze reden is er geen sprake van inkeer.
Herkomst vermogen
In de begeleidende brief d.d. 22 augustus 2016 bij het inkeerverzoek wordt vermeld dat cliënt heeft beschikt over vermogen bij de UBS Bank onder nr. [# 2] welke niet in de aangiften inkomstenbelasting is aangegeven. In het inkeerverzoek wordt geen verklaring gedaan omtrent de herkomst van het vermogen.
Tijdens de analyse van de bankafschriften is geconstateerd dat over de jaren 2003 tot en met 2013 de Zwitserse UBS rekening wordt gecrediteerd voor een totaalbedrag van € 1.051.101. Gebleken is dat deze bedragen met omschrijving ‘gutschriff’ niet afkomstig kunnen zijn uit het depot van rekening [# 2] .
Desgevraagd wordt verklaard dat deze crediteringen voordelen uit onderneming zijn, welke wordt gedreven in de vennootschap [C] , fiscaal nr. [# 3] (hierna [C] ). Dit betreft de vennootschap waar cliënt en zijn zakenpartner een aanmerkelijk belang in hebben. Deze omzet is volgens verklaring niet aangegeven. Daarnaast wordt verklaard dat cliënt deze voordelen heeft onttrokken aan de vennootschap waarin hij een aanmerkelijk belang heeft. Er wordt verzocht deze vennootschap in de inkeer te betrekken en de dividenduitkeringen in box 2 te belasten. De gevraagde bewijsstukken van de herkomst van de crediteringen worden in eerste instantie niet verstrekt.
Naar aanleiding van een verzoek om nadere informatie wordt vermeld dat er voldoende informatie is om de aanslagen op te leggen.
Uiteindelijk wordt nadere informatie verstrekt. Op 17 oktober 2017 wordt een brief van gemachtigde met bankstukken over de jaren 2002 tot en met 2014 ontvangen. Het betreft een rekening (hierna coderekening) bij de UBS Bank te Zwitserland onder nr. [# 1] . Volgens het openingsformulier is deze rekening op 29 december 1999 geopend door de voormalige zakenpartner van cliënt. De rekening is gesloten op 4 juli 2014. In de begeleidende brief van gemachtigde wordt verklaard dat er vanuit en ten laste van de vennootschap in Nederland betalingen zijn gedaan aan de coderekening welke ten laste van de fiscale winst van [C] zijn gebracht.
Uit analyse van de bankstukken van de coderekening blijkt dat er bedragen worden overgeboekt naar de persoonlijke UBS rekening van cliënt onder nr. [# 2] . Deze bedragen sluiten aan met de ‘onbekende’ creditboekingen ad € 1.051.101.
Op 15 februari 2018 wordt administratie van [C] B.V. ontvangen. Hieruit blijkt dat de bedragen welke opkomen op de coderekening afkomstig zijn van de Raborekening van [C] . Uit deze informatie blijkt ook dat de overboekingen ten laste zijn gebracht van de winst van de vennootschap.
Zie voor de gevolgen voor vennootschapsbelasting verder de kennisgeving navordering [C] BV.