Rechtbank Noord-Holland, 28-12-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:11765, AWB - 19 _ 3311
Rechtbank Noord-Holland, 28-12-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:11765, AWB - 19 _ 3311
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 28 december 2020
- Datum publicatie
- 7 april 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2020:11765
- Zaaknummer
- AWB - 19 _ 3311
- Relevante informatie
- Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024]
Inhoudsindicatie
IB. Specifieke zorgkosten. Ongegrond. Overschrijding redelijke termijn.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 19/3311, 19/3312 en 19/3352
(gemachtigde: J.A. Klaver),
en
Procesverloop
HAA 19/3311
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2013 met dagtekening 21 oktober 2017 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (ib/pvv) opgelegd, berekend naar een verzamelinkomen van € 25.538.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 5 juni 2019 de navorderingsaanslag ib/pvv 2013 verminderd tot een berekend naar een verzamelinkomen van € 25.124. Er is geen kostenvergoeding toegekend.
HAA 19/3312
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2014 met dagtekening 21 oktober 2017 een navorderingsaanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een verzamelinkomen van € 20.222.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 5 juni 2019 de navorderingsaanslag ib/pvv 2014 verminderd tot een berekend naar een verzamelinkomen van € 18.963. Er is geen kostenvergoeding toegekend.
HAA 19/3352
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2016 met dagtekening 10 november 2017 een definitieve aanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een verzamelinkomen van € 19.069.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 5 juni 2019 de navorderingsaanslag ib/pvv 2016 verminderd tot een berekend naar een verzamelinkomen van € 17.099. Er is geen kostenvergoeding toegekend.
Eiseres heeft daartegen beroepen ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend. Verweerder heeft daarbij ten aanzien van delen van één van de overgelegde gedingstukken een beroep gedaan op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Verweerder heeft bij brief van 15 mei 2020 een beroep gedaan op geheimhouding als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht. Onder verwijzing naar haar uitspraken van 22 januari 2020 (ECLI:NL:RBNHO:2020:880) en 19 december 2019 ( ) zijn partijen door de rechtbank geïnformeerd dat
de 8:29-procedure achterwege is gebleven. Partijen hebben ingestemd met deze werkwijze (proces-verbaal van 2 juni 2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:4983). De rechter heeft in deze zaak geen kennis genomen van de geanonimiseerde stukken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2020 te Haarlem.
Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [a] en [b] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en heeft geen fiscaal partner.
Zaak 19/3311 (IB/PVV 2013)
2. Eiseres heeft met dagtekening 20 maart 2014 voor het jaar 2013 een aangifte ib/pvv ingediend. In de aangifte is een verzamelinkomen aangegeven van € 20.791. Er is een bedrag van € 4.038 wegens aftrek eigen woning, een bedrag van € 4.326 wegens uitgaven voor specifieke zorgkosten en een bedrag van € 10 wegens giften in aanmerking genomen.
3. Met dagtekening 16 december 2015 heeft verweerder een definitieve aanslag ib/pvv voor het jaar 2013 aan eiseres opgelegd conform de aangifte.
4. Met dagtekening 21 oktober 2017 heeft verweerder een navorderingsaanslag opgelegd, berekend naar een verzamelinkomen van € 25.538. Er is een bedrag van € 3.617 wegens aftrek eigen woning, een bedrag van nihil wegens uitgaven voor specifieke zorgkosten en een bedrag van € 10 wegens giften in aanmerking genomen.
5. Met dagtekening 5 juni 2019 heeft verweerder uitspraak op bezwaar gedaan, berekend naar een verzamelinkomen van € 25.124. Er is een bedrag van € 3.617 wegens aftrek eigen woning, een bedrag van € 414 wegens uitgaven voor specifieke zorgkosten en een bedrag van € 10 wegens giften in aanmerking genomen.
Zaak 19/3312 (IB/PVV 2014)
6. Eiseres heeft met dagtekening 29 maart 2015 voor het jaar 2014 een aangifte ib/pvv ingediend. In de aangifte is een verzamelinkomen aangegeven van € 14.670. Er is een bedrag van € 3.891 wegens aftrek eigen woning, een bedrag van € 4.608 wegens uitgaven voor specifieke zorgkosten en een bedrag van € 140 wegens giften in aanmerking genomen.
7. Met dagtekening 9 april 2016 heeft verweerder een definitieve aanslag ib/pvv voor het jaar 2014 aan eiseres opgelegd conform de aangifte.
8. Met dagtekening 21 oktober 2017 heeft verweerder een navorderingsaanslag opgelegd, berekend naar een verzamelinkomen van € 20.222. Er is een bedrag van € 3.087 wegens aftrek eigen woning, een bedrag van nihil wegens uitgaven voor specifieke zorgkosten en een bedrag van nihil wegens giften in aanmerking genomen.
9. Naar aanleiding van het door eiseres ingediende pro forma bezwaarschrift en de aanvullingen daarop die zien op een formele bezwaargrond (ambtelijk verzuim) heeft verweerder eiseres verzocht om aanvullende informatie betreffende specifieke zorgkosten en aftrekbare giften.
10. Eiseres heeft bij brief van 11 december 2018 de zorgkosten over 2013 en 2014 nader gespecificeerd en bijlagen betreffende de zorgkosten overgelegd.
11. Op 2 april 2019 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden.
12. Met dagtekening 5 juni 2019 heeft verweerder uitspraak op bezwaar gedaan, berekend naar een verzamelinkomen van € 18.963. Er is een bedrag van € 3.087 wegens aftrek eigen woning, een bedrag van € 1.259 wegens uitgaven voor specifieke zorgkosten in aanmerking genomen en een bedrag van € nihil wegens giften.
Zaak 19/3352 (IB/PVV 2016)
13. Eiseres heeft met dagtekening 29 april 2017 voor het jaar 2016 een aangifte ib/pvv ingediend. In de aangifte is een verzamelinkomen aangegeven van € 15.872. Er is een bedrag van € 2.525 wegens aftrek eigen woning, een bedrag van € 3.270 wegens uitgaven voor specifieke zorgkosten en een bedrag van € 82 wegens giften in aanmerking genomen.
14. Met dagtekening 23 juni 2017 heeft verweerder een voorlopige aanslag ib/pvv voor het jaar 2016 aan eiseres opgelegd conform de aangifte.
15. Met dagtekening 24 juni 2017 heeft verweerder per brief aan eiseres verzocht om een nadere onderbouwing van de specifieke zorgkosten en de giften.
16. Eiseres heeft stukken overgelegd.
17. Met dagtekening 10 november 2017 heeft de definitieve aanslag opgelegd, berekend naar een verzamelinkomen van 19.069. Er is een bedrag van € 2.615 wegens aftrek eigen woning, een bedrag van € 65 wegens uitgaven voor specifieke zorgkosten en een bedrag van nihil wegens giften in aanmerking genomen. De aanslag resulteert in een te betalen bedrag van € 607 (inclusief € 11 belastingrente). Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
18. Op 17 december 2018 heeft verweerder op zijn verzoek aanvullende stukken van eiseres ontvangen.
19. Op 2 april 2019 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden.
20. Op 30 april 2019 heeft verweerder aanvullende informatie naar aanleiding van het hoorgesprek ontvangen van eiseres.
21. Met dagtekening 5 juni 2019 heeft verweerder uitspraak op bezwaar gedaan, berekend naar een verzamelinkomen van 17.099. Er is een bedrag van € 2.615 wegens aftrek eigen woning, een bedrag van € 2.035 wegens uitgaven voor specifieke zorgkosten en een bedrag van nihil wegens giften in aanmerking genomen. De uitspraak op bezwaar resulteert in een te ontvangen bedrag van € 374 (inclusief € 4 belastingrente).
Geschil
22. In geschil is of verweerder het verzamelinkomen over de jaren 2013, 2014 en 2016 tot een juist bedrag heeft vastgesteld. Meer in het bijzonder is in geschil of verweerder de specifieke zorgkosten over voormelde jaren voor de juiste bedragen in aanmerking heeft genomen. Ter zitting heeft eiseres de grief dat sprake zou zijn van een ambtelijk verzuim laten vallen.
23. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder de verzamelinkomens te hoog heeft vastgesteld omdat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met aannemelijk gemaakte specifieke zorgkosten. Voor wat betreft het jaar 2013 stelt eiseres zich op het standpunt dat zij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de aftrek voor extra uitgaven voor kleding en beddengoed geaccepteerd zou worden nu verweerder deze aftrek in 2014 wel accepteert. Ten aanzien van het jaar 2014 stelt eiseres zich primair op het standpunt dat zij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat verweerder eiseres’ giftenaftrek zou accepteren. Subsidiair stelt zij zich op het standpunt dat de uitspraak op bezwaar onvoldoende is gemotiveerd voor wat betreft de giftenaftrek. Ten aanzien van het jaar 2016 stelt eiseres dat zij een medisch noodzakelijke ooglidcorrectie heeft ondergaan en dat zij de kosten daarvan in 2016 heeft betaald. Daarnaast heeft eiseres zich ter zitting op het standpunt gesteld dat verweerder in strijd met het correctiebeleid heeft gecorrigeerd. Immers, de correctie was na uitspraak op bezwaar, aldus eiseres, minder dan € 225. Ten slotte stelt eiseres dat ten onrechte geen kostenvergoeding voor de bezwaarfase is toegekend.
24. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de verzamelinkomens en de specifieke zorgkosten op een juiste wijze zijn berekend. Zo heeft eiseres voor wat betreft het jaar 2013 niet aannemelijk gemaakt dat er extra uitgaven voor kleding en beddengoed waren als gevolg van ziekte of invaliditeit. In dat kader heeft verweerder erop gewezen dat eiseres ongedateerde stukken heeft overgelegd. Ook heeft eiseres, anders dan ten aanzien van 2014, geen stukken overgelegd waaruit valt af te leiden dat eiseres een dermatoloog heeft bezocht in 2013 noch dat zij in dat jaar lanette creme heeft aangeschaft.
Ten aanzien van 2014 stelt verweerder zich op het standpunt dat eiseres nadrukkelijk is gevraagd om haar geclaimde giftenaftrek te onderbouwen en dat zij daar niet op heeft gereageerd. Het ontbreken van de motivering in de uitspraak op bezwaar kan in het licht van het voorgaande niet het vertrouwen hebben opgewekt dat deze kosten zouden worden geaccepteerd. Ook is er geen sprake van een motiveringsgebrek.
Ten aanzien van het jaar 2016 stelt verweerder zich op het standpunt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de ooglidcorrectie heeft plaatsgevonden wegens ziekte of invaliditeit. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat de gestelde kosten op eiseres hebben gedrukt. Volgens verweerder is in overeenstemming met het beleid gecorrigeerd omdat het bedrag van correctie € 226 (exclusief belastingrente) bedroeg. Ten aanzien van de gevorderde kosten voor de bezwaarfase stelt verweerder zich op het standpunt dat het bezwaar gedeeltelijk gegrond is verklaard op basis van gegevens die zijn overgelegd nadat de definitieve aanslag is opgelegd.
25. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Strijd met het correctiebeleid?
26. De rechtbank stelt voorop vast dat tussen partijen niet in geschil is dat verweerder op basis van haar correctiebeleid afziet van het opleggen van een belastingaanslag naar aanleiding van correcties die slechts een ‘gering bedrag’ aan te betalen belasting inhoudt. Met een ‘gering bedrag’ wordt bedoeld minder dan € 225.
27. Eiseres heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat verweerder in strijd met haar eigen correctiebeleid ten aanzien van belastingjaar 2016 een aanslag heeft opgelegd met een correctie van € 222 exclusief belastingrente. Verweerder betwist deze stelling en stelt zich op het standpunt dat er € 226 (exclusief belastingrente) is gecorrigeerd.
28. De rechtbank overweegt dat eiseres op grond van de definitieve aanslag € 607 (inclusief € 11 belastingrente) moest betalen. Op grond van de uitspraak op bezwaar van 5 juni 2019 kreeg eiseres € 374 (inclusief € 4 belastingrente) terug. Aldus is er sprake van een correctie van € 596 (€ 607 -/- € 11) minus € 370 (€ 374 -/- € 4) = € 226. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet in strijd met haar eigen correctiebeleid gehandeld. De beroepsgrond faalt.
Aftrek specifieke zorgkosten
29. Op grond van artikel 6.1, eerste lid, aanhef en onder a, juncto het tweede lid, aanhef en onder d, van de Wet inkomstenbelasting 2001(, wetteksten 2012 tot en met 2016), (hierna: Wet IB 2001) komen voor aftrek in aanmerking de op eiseres drukkende uitgaven voor specifieke zorgkosten (afdeling 6.5 van de Wet IB 2001). De specifieke zorgkosten zijn limitatief opgesomd in artikel 6.17 van de Wet IB 2001.
30. De bewijslast inzake het bestaan van uitgaven voor specifieke zorgkosten rust op eiseres. Daarbij dient eiseres aannemelijk te maken dat de kosten op haar hebben gedrukt conform het bepaalde in artikel 6.1, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB 2001 en dat aan de eventuele overige voorwaarden voor aftrek is voldaan. De rechtbank zal aan de hand van de opgevoerde kostenposten beoordelen of eiseres aan haar bewijslast heeft voldaan.
Extra uitgaven kleding en beddengoed 2013
31. Artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel g, van de Wet IB 2001 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“1. Uitgaven voor specifieke zorgkosten zijn de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit worden gedaan voor:
(…)
g. extra kleding en beddengoed alsmede daarmee samenhangende extra uitgaven, volgens bij ministeriële regeling te stellen regels;”
Artikel 38, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Wet IB 2001 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“1. Uitgaven voor extra kleding en beddengoed alsmede daarmee samenhangende extra uitgaven als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel g, van de wet worden in aanmerking genomen tot een bedrag van € 310 dan wel, […] indien:
a. de genoemde uitgaven voortvloeien uit ziekte of invaliditeit van een persoon als bedoeld in artikel 6.16 van de wet die tot het huishouden van de belastingplichtige behoort;
b. de ziekte of invaliditeit ten minste een jaar heeft geduurd of vermoedelijk zal duren.”
32. De rechtbank overweegt dat de onderhavige aftrek is bedoeld voor ziektes die structureel extra kosten voor kleding en beddengoed met zich meebrengen. In deze zaak heeft de gemachtigde van eiseres een ongedateerde, een door hem opgestelde, voorbedrukte verklaring overgelegd met daarop een stempel van een huisartsenpraktijk en een handtekening. Op dit formulier is ter hoogte van de zin “Lijdt (lijden) aan huidproblemen/huideczeem.” geschreven: “sinds 2010”. Nog daargelaten dat de rechtbank, net als verweerder, eraan twijfelt of het bijschrift “sinds 2010” al op de verklaring stond vermeld ten tijde van de ondertekening, blijkt uit de ongedateerde verklaring niet dat in onderhavig jaar (2013) bijvoorbeeld zalf of crèmes zijn aangeschaft in verband met deze huidproblemen die hebben geleid tot extra kosten voor kleding en beddengoed. Anders dan de gemachtigde van eiseres ter zitting heeft aangevoerd zien de in 2013 aangeschafte middelen op spierpijn en een koortslip en niet op huidproblemen. Dit is dus een andere situatie dan in 2014 waarbij verweerder heeft meegewogen dat eiseres zalf en of creme heeft aangeschaft. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres in 2013 extra kosten voor kleding en beddengoed heeft gemaakt als gevolg van een ziekte of invaliditeit welke ten minste een jaar heeft geduurd of vermoedelijk zal duren.
Ooglidcorrectie 2016
31. Artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB 2001 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
Uitgaven voor specifieke zorgkosten zijn de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor:
a. Genees- en heelkundige hulp, met uitzondering van ooglaserbehandelingen ter vervanging van bril of contactlenzen;
32. Artikel 6.17, negende lid, aanhef en onderdelen a en b, van de Wet IB 2001 luidden, voor zover hier van belang, als volgt:
9. voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, wordt onder genees- en heelkundige hulp verstaan:
a. een behandeling door een arts;
b. een behandeling op voorschrift en onder begeleiding van een arts door een paramedicus.
33. De rechtbank concludeert dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat in 2016 op haar uitgaven voor extra zorgkosten hebben gedrukt vanwege geneeskundige hulp wegens ziekte op voorschrift van een arts. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Eiseres heeft een factuur overgelegd uit 2015 met daarop vermeld een behandeldatum 14 oktober 2015. Op deze factuur staat vermeld dat het te betalen bedrag uiterlijk twee werkdagen voor de ingreep op de bankrekening van de plastisch chirurg moet zijn bijgeschreven. Op de factuur is geschreven: “= bet, via internet 21-2 2016” waarbij de 6 door een 5 is geschreven. Gelet op het voorgaande en de betwisting door verweerder van de betaling in 2016, mocht van eiseres verwacht worden dat zij een betaalbewijs zou overleggen. Nu zij dat heeft nagelaten, is de rechtbank van oordeel, in het licht van het voorgaande, dat eiseres de betaling in 2016 niet aannemelijk heeft gemaakt. Daarnaast overweegt de rechtbank dat eiseres geen voorschrift van een arts heeft overgelegd waaruit volgt dat de ooglidcorrectie op medische gronden (“wegens ziekte”) heeft plaatsgevonden. Anders dan de gemachtigde van eiseres heeft gesteld, acht de rechtbank de leeftijd van eiseres niet op voorhand doorslaggevend om aan te nemen dat de ooglidcorrectie op medische gronden heeft plaatsgevonden.
Aftrekbare giften
34. Op grond van artikel 6.1, tweede lid, aanhef en letter h, van de Wet IB 2001 behoren aftrekbare giften tot de persoonsgebonden aftrekposten. Afdeling 6.9 van de Wet IB 2001 bevat nadere voorschriften voor de giftenaftrek.
35. De rechtbank overweegt dat eiseres in haar aangifte ib/pvv 2014 aftrekbare giften tot een bedrag van € 140 heeft opgenomen. Met dagtekening 14 maart 2017 heeft verweerder verzocht om, onder andere, een nadere onderbouwing van deze aftrekbare giften. Omdat een reactie uitbleef, heeft verweerder aan eiseres met dagtekening 5 september 2017 een kennisgeving navordering gestuurd waarin stond vermeld dat de aftrekbare giften geschrapt zouden worden. In de reactie van eiseres van 19 september 2017 wordt in het geheel niet ingegaan op het onderwerp aftrekbare giften. Met dagtekening 21 oktober 2017 is de navorderingsaanslag opgelegd waarbij de aftrekbare giften zijn geschrapt. In het pro forma bezwaar en de motivering daarvan wordt in het geheel geen aandacht besteed aan het onderwerp aftrekbare giften. Bij brief van 18 november 2018 heeft verweerder eiseres in de gelegenheid gesteld om nadere informatie aan te leveren ten aanzien van de posten die in de navorderingaanslag zijn verminderd, dan wel niet zijn toegestaan. Uitdrukkelijk is daarbij de post aftrekbare giften genoemd door verweerder. Eiseres heeft vervolgens op geen enkele wijze in geschrift, dan wel tijdens de hoorzitting aandacht besteed aan het onderwerp aftrekbare giften.
36. De rechtbank is van oordeel dat uit het voorgaande volgt dat eiseres geen concrete bezwaargrond tegen de schrapping van de aftrekbare giften heeft geformuleerd. Indien eiseres het niet eens was met het schrappen van de aftrekbare giften, dan had het op haar weg gelegen om dat op enig moment kenbaar te maken. Eiseres is daar vele malen uitdrukkelijk door verweerder toe in de gelegenheid gesteld, maar zij heeft daarvan geen gebruik gemaakt. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat eiseres’ beroep op het vertrouwensbeginsel en de grief van het motiveringsgebrek niet kunnen slagen. Ook anderszins is niet aannemelijk geworden dat eiseres recht had op een aftrek van giften in 2014.
Conclusie
37. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
Immateriële schadevergoeding
38. Eiseres heeft de rechtbank ter zitting verzocht om een schadevergoeding in verband met een overschrijding van de redelijke termijn.
Het bezwaarschrift is door verweerder ontvangen op 21 oktober 2017, de uitspraken op bezwaar zijn gedaan op 5 juni 2019 en de rechtbank doet uitspraak op 28 december 2020, zodat in deze zaken de redelijke termijn, met inachtneming van de uitgangspunten zoals geformuleerd door de Hoge Raad in zijn arrest van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, is overschreden met afgerond vijftien maanden welke periode geheel is toe te rekenen aan de bezwaarfase. In de omstandigheid die verweerder heeft gesteld (eiseres heeft niet gereageerd op het voorstel van verweerder om de beslistermijn te verlengen met twee maanden) ziet de rechtbank geen aanleiding om de redelijke termijn te verlengen.
39. Nu sprake is van samenhangende zaken stelt de rechtbank de totale vergoeding voor eiseres voor de jaren 2013, 2014 en 2016 vast op € 1.500. De rechtbank zal verweerder veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.500 voor de overschrijding van de redelijke termijn.
40. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten en het door eiseres betaalde griffierecht wegens toekenning van een vergoeding voor immateriële schade. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 0,5 wegens toekenning van een vergoeding voor immateriële schade).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- veroordeelt verweerder tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.500 voor overschrijding van de redelijke termijn;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 525;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H. de Soeten, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. Schaafsma, griffier, op 28 december 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De rechter is verhinderd om de uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: