Rechtbank Noord-Holland, 28-02-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:2232, AWB - 18 _ 4966
Rechtbank Noord-Holland, 28-02-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:2232, AWB - 18 _ 4966
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 28 februari 2020
- Datum publicatie
- 27 maart 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2020:2232
- Zaaknummer
- AWB - 18 _ 4966
Inhoudsindicatie
Op grond van artikel 8, vijfde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en artikel 3.15, vijfde lid, van de Wet IB 2001 komen kosten die verband houden met representatie, voedsel, drank en genotmiddelen, congressen, seminars, symposia, excursies, studiereizen en dergelijke niet in aftrek van de winst tot een bedrag van 0,4 procent van het gezamenlijke bedrag van het door de desbetreffende werknemers van de van een aan de vennootschapsbelasting onderworpen belastingplichtige in het jaar genoten belastbare loon in de zin van artikel 9 van de Wet op de loonbelasting 1964. Een belastingplichtige kan er echter voor kiezen – indien dat gunstiger is – slechts 26,5 procent van de werkelijk gemaakte kosten voor deze kostensoorten in aftrek te beperken. Niet in geschil is dat de door eiseres verstrekte daggeldvergoedingen volgens de tekst van deze wettelijke bepaling hieronder vallen en derhalve volgens de tekst van de bepaling tot de beperkt aftrekbare kosten behoren.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 18/4966
[X] B.V. (als rechtsopvolger onder algemene titel van [Xa] B.V.), gevestigd te [Z] , eiseres
(gemachtigde: P.W. Bos RB),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2015 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd, naar een belastbare winst van € 1.738.446 en een belastbaar bedrag van nihil na verrekening van € 1.738.446 aan compensabele verliezen (de verliesverrekeningsbeschikking).
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag en de verliesverrekeningsbeschikking gehandhaafd.
Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft een conclusie van repliek ingediend. Deze is in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2020 te Haarlem. Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen, bijgestaan door [A] en [B] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. O.G.A.M. Zilvertand en
mr. J.B. Wieken.
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres drijft een transportonderneming. Over het jaar 2015 bedraagt de loonsom van eiseres € 24.440.483.
2. Op grond van artikel 8, vijfde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 heeft eiseres in haar aangifte 0,4 procent van haar loonsom, zijnde € 97.762 aangemerkt als niet-aftrekbare kosten.
3. In bezwaar heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat de niet-aftrekbare kosten, met toepassing van artikel 3.15, vijfde lid, van de Wet IB 2001, op 26,5 procent van € 75.425 is € 19.987 gesteld moeten worden, waarbij de op grond van de cao voor de transportbranche aan chauffeurs toegekende daggeldvergoedingen ten bedrage van € 1.135.430 buiten de berekening worden gelaten.
4. De daggeldvergoedingen zijn verstrekt op grond van de toepasselijke cao voor de transportbranche en strekken ter vergoeding van kosten van maaltijden, overige consumpties en sanitaire voorzieningen.
5. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Geschil
6. In geschil is of de berekening van eiseres van het niet-aftrekbare bedrag aanvaard kan worden.
7. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de verliesverrekeningsbeschikking tot een bedrag van € 1.660.771.
8. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
9. Op grond van artikel 8, vijfde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en artikel 3.15, vijfde lid, van de Wet IB 2001 komen kosten die verband houden met representatie, voedsel, drank en genotmiddelen, congressen, seminars, symposia, excursies, studiereizen en dergelijke niet in aftrek van de winst tot een bedrag van 0,4 procent van het gezamenlijke bedrag van het door de desbetreffende werknemers van de van een aan de vennootschapsbelasting onderworpen belastingplichtige in het jaar genoten belastbare loon in de zin van artikel 9 van de Wet op de loonbelasting 1964. Een belastingplichtige kan er echter voor kiezen – indien dat gunstiger is – slechts 26,5 procent van de werkelijk gemaakte kosten voor deze kostensoorten in aftrek te beperken. Niet in geschil is dat de door eiseres verstrekte daggeldvergoedingen volgens de tekst van deze wettelijke bepaling hieronder vallen en derhalve volgens de tekst van de bepaling tot de beperkt aftrekbare kosten behoren.
10. Blijkens de parlementaire toelichting zijn de aftrekbeperkingen ingevoerd ten behoeve van grondslagverbreding en verlaging van de tarieven in de inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting. Aangegeven is dat bepaalde kostenposten vaak een privé-element bevatten en dat met de aftrekbeperking een rem wordt ingebouwd tegen het omzetten van belastbaar loon van de werknemer in onbelaste vergoedingen (Memorie van Toelichting Tweede Kamer, Kamerstukken 1988/1989, 20.874, nr. 3, pag. 2-3). In de Nota naar Aanleiding van het Eindverslag Tweede Kamer, Kamerstukken 1988/1989, 20.873, nr. 9, pag. 27 is voorts het volgende vermeld:
“De werkgever is degene die in eerste instantie het best kan bepalen of een uitgaaf zakelijk is. Vergoedt hij, dan mag van het zakelijk karakter worden uitgegaan. Om nu rekening te houden met privé-aspecten van de kostenpost en tegelijk een rem te zetten op het lichtvaardig aanmerken als zakelijke post, wordt de aftrek beperkt tot 75%.”
11. Blijkens de parlementaire toelichting bij de invoering van deze aftrekbeperkingen zijn loonkosten niet in aftrek beperkt. In de Nadere Memorie van Antwoord Eerste Kamer, Kamerstukken 1988/1989, nr. 20.874, nr. 190a, pag. 12 is vermeld:
“Voor zover echter loon geen deel uitmaakt van een in aftrekbaarheid beperkte post, is van een aftrekbeperking geen sprake. Dit geldt zowel voor loon in geld, loon in natura als voor een uitgaaf die zich in eerste instantie aandient als een niet-loonpost maar op grond van een bepaling of de systematiek van de belastingwet wordt getransformeerd in loon in fiscale zin. In laatstbedoeld geval is als gevolg van de transformatie voor de belastingheffing sprake van loon waarvoor geen aftrekbeperking is gesteld. Dit betekent dat aan werknemers verstrekt voedsel voor zover dat bij hen als loon in aanmerking wordt genomen en derhalve voor de werkgever in fiscale zin loon vormt, bij deze werkgever niet aan een aftrekbeperking onderhevig is. In de praktijk zal dit erop neerkomen dat een ondernemer periodiek beziet wat zijn kosten van voedsel, drank en genotmiddelen zijn geweest en wat deswege bij zijn werknemers als loon in aanmerking is gekomen. Het saldo is onderhevig aan de onderwerpelijke aftrekbeperking. Voor 75% aftrekbaar zijn derhalve de kosten van voedsel, drank en genotmiddelen verminderd met het bedrag dat als loon is aangemerkt.”
En op pagina 3 van de Memorie van Toelichting Tweede Kamer, Kamerstukken 1988/1989, nr. 20.874, nr. 3, pag. 3 is vermeld:
“Bezien in de relatie werkgever – werknemer geldt aldus voor de voorstellen zoals zij thans voorliggen en zoals zij in wetsvoorstel Oort-II zijn opgenomen in onderlinge samenhang het uitgangspunt dat indien een vergoeding voor een niet langer aftrekbare uitgave belastingvrij is, de aftrekbaarheid van de vergoeding in de winstsfeer op een enkele uitzondering na beperkt is; andersom geldt steeds dat indien de vergoeding voor de werknemer belastbaar loon is, de aftrekbaarheid van dit loonbestanddeel in de winstsfeer niet wordt beperkt.”
12. Eiseres verstrekt daggeldvergoedingen aan haar werknemers op grond van de toepasselijke cao voor de transportbranche. Tot 1 januari 2010 behoorden deze vergoedingen op grond van artikel 11 van de Wet op de loonbelasting 1964 niet tot het loon. Met ingang van 1 januari 2010 is op grond van artikel 10 van de Wet op de loonbelasting 1964 echter loon al hetgeen uit een dienstbetrekking wordt genoten, daaronder mede begrepen hetgeen wordt vergoed of verstrekt in het kader van de dienstbetrekking. Op grond van artikel 31, eerste lid, onder f, van de Wet op de loonbelasting 1964 kan een inhoudingsplichtige ervoor kiezen om aangewezen vergoedingen en verstrekkingen aan te wijzen als eindheffingsloon. De werkgever is dan 80 procent loonheffing verschuldigd over alle vergoedingen en verstrekkingen aan een werknemer, waarop 1,2 procent van de fiscale loonsom alsmede de gerichte vrijstellingen eerst in aftrek mogen worden gebracht. Op grond van artikel 31a, tweede lid, onder b, geldt een gerichte vrijstelling voor:
“tijdelijk verblijf in het kader van de dienstbetrekking, niet zijnde een tijdelijk verblijf als bedoeld onder e, alsmede maaltijden met een meer dan bijkomstig zakelijk karakter;”
13. Door eiseres is niet betwist dat de onderhavige daggeldvergoedingen gericht zijn vrijgesteld van loonheffing op grond van deze laatstgenoemde bepaling. Eiseres betoogt dat de aftrekbeperking van artikel 8, vijfde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 jo. artikel 3.15, vijfde lid, van de Wet IB 2001 niet geldt voor deze daggeldvergoedingen omdat deze sinds 2010 in beginsel tot het belastbare loon behoren, en gelet op de parlementaire geschiedenis, zoals hiervoor onder 11. weergegeven, belastbaar loon niet valt onder de aftrekbeperking.
14. Dit betoog kan niet worden aanvaard. Niet in geschil is dat de daggeldvergoedingen strekken tot vergoeding van kosten van werknemers onderweg gemaakt in het kader van maaltijden, overige consumpties en sanitaire voorzieningen, en dat deze kosten vallen onder de bewoordingen van de tekst van artikel 3.15 van de Wet IB 2001 als kostensoorten waarvoor een aftrekbeperking geldt. Voor zover de Memorie van Toelichting bij deze bepaling toelicht dat kosten die als loon worden aangemerkt niet onder de aftrekbeperking vallen, kan dit niet anders worden begrepen dan dat dit kosten betreft die hetzij bij de werkgever (in de vorm van een eindheffing) hetzij bij de werknemer feitelijk in de loonheffing worden betrokken. Immers, de parlementaire geschiedenis zoals hiervoor onder 11. weergegeven vermeldt uitdrukkelijk dat indien een voor de werknemer niet langer aftrekbare uitgave belastingvrij kan worden vergoed, de aftrekbaarheid van de vergoeding in de winstsfeer op een enkele uitzondering na beperkt is. Voor zover een gerichte vrijstelling van toepassing is, zoals in casu, dienen de kosten naar de bedoeling van de wetgever zoals de rechtbank deze verstaat dan ook onder de aftrekbeperking te vallen.
15. Op grond van het vorenoverwogene wordt het beroep ongegrond verklaard.
Proceskosten
16. Voor een proceskostenvergoeding is geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H. de Soeten, voorzitter, en mr. S.K.A. Efstratiades en mr. M.W. Koenis, leden, in aanwezigheid van mr. M.C. Anema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2020.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: