Rechtbank Noord-Holland, 14-04-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:2660, AWB - 19 _ 443
Rechtbank Noord-Holland, 14-04-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:2660, AWB - 19 _ 443
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 14 april 2020
- Datum publicatie
- 28 april 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2020:2660
- Zaaknummer
- AWB - 19 _ 443
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Aanslag. De gestelde specifieke zorgkosten (fysiotherapie) zijn door eiser niet aannemelijk gemaakt. Beroep ongegrond verklaard.Het verzoek om een immateriele schadevergoeding is in verband met samenhang met een ander beroep afgewezen.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/443
(gemachtigde: J.A. Klaver),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2015 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 74.572.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft - tezamen met een beroep van eiser, geregistreerd onder nummer HAA 19/442 en gericht tegen de hem voor het belastingjaar 2014 opgelegde navorderingsaanslag IB/PVV - plaatsgevonden op 6 december 2019. Namens eiser is zijn gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Gomes en mr. R.G.A. de Jong.
Overwegingen
Feiten
1. Op of omstreeks 20 april 2016 heeft eiser een papieren aangifte IB/PVV 2015 ingediend naar een verzamelinkomen van € 73.826. Daarbij heeft eiser onder meer een bedrag ter grootte van € 746 als aftrekbare specifieke zorgkosten aangegeven.
2. Desgevraagd heeft eiser bij brief van 23 september 2016 de door hem gestelde specifieke zorgkosten als volgt gespecificeerd:
Reiskosten fysiotherapie te Amsterdam € 4.830
3x per week 46 x 3 x 100km à € 0,35
Tandarts € 80
Diverse reiskosten € 25
€ 4.935
Drempel € 4.084
€ 851
3. In reactie op verweerders aankondiging dat de aangifte niet zal worden gevolgd heeft eiser bij brief van 11 juni 2017 aanvullend gereageerd.
4. Met dagtekening 10 januari 2018 heeft verweerder de in geding zijnde aanslag aan eiser opgelegd.
5. Met dagtekening 4 december 2018 heeft verweerder uitspraak gedaan op het bezwaar van eiser tegen de aanslag IB/PVV 2015.
Geschil 6.In geschil is de toelaatbaarheid van de door eiser in zijn aangifte opgenomen aftrekposten voor specifieke zorgkosten. Gegeven het beroepschrift worden partijen met name verdeeld gehouden door de door eiser beoogde aftrek van de gestelde vervoerskosten voor bezoeken van eiser aan een fysiotherapeut te Amsterdam.
7. Eiser stelt dat de door hem gegeven toelichting op de specifieke zorgkosten voor verweerder voldoende reden dient te vormen de reiskosten in aftrek toe te staan. Eiser concludeert daarom tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag.
8. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
9. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
10. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn grieven gewezen op vervoerskosten die hij heeft gemaakt in verband met zijn veelvuldige bezoeken aan een fysiotherapeut te Amsterdam. Ter staving hiervan heeft hij een ongedateerde verklaring overgelegd van [A] , verbonden aan [B] BV te Amsterdam. Volgens deze verklaring is eiser ‘gemiddeld 3x per week in behandeling geweest op de locatie Van [c] . Ter zitting heeft eiser aanvullend betoogd dat verweerder ten onrechte is uitgegaan van het feit dat hij geen auto bezit. Hij was – naar zijn zeggen – gedurende het gehele belastingjaar 2015 in het bezit van een hem door zijn werkgever ter beschikking gestelde auto, hetgeen ook uit zijn aangifte IB/PVV 2015 kan worden afgeleid.
11. Met deze verklaring heeft eiser onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij voor wat betreft het belastingjaar 2015 aan de voorwaarden van artikel 6.17 van de Wet IB 2001 voldoet. De overgelegde verklaring is niet alleen ongedateerd maar ook onvoldoende specifiek voor wat betreft het aantal bezoeken en de aandoening waarvoor behandeling door een fysiotherapeut was geïndiceerd. Nu eiser in zijn toelichting in zijn brief van 14 september 2018 aan verweerder ook heeft aangegeven dat de behandelend fysiotherapeut een goede bekende van eiser is die – na een behandeling in 2013 waarvoor de kosten door eisers zorgverzekeraar zijn betaald - voor de verdere behandeling geen geld in rekening bracht, heeft verweerder ook in redelijkheid kunnen twijfelen aan de medische noodzaak van de gevolgde therapie. Indien deze behandelingen door een arts zouden zijn voorgeschreven zouden de rekeningen daarvoor immers door de zorgverzekeraar worden voldaan zonder dat de vriendschapsband tussen eiser en de fysiotherapeut daarmee werd belast. Dit leidt tot de slotsom dat eiser niet heeft voldaan aan de op hem ter zake van de beoogde aftrek rustende bewijslast. Aan de vraag of eiser een auto ter beschikking had komt de rechtbank, gelet op het vorenstaande, niet meer toe.
17. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Immateriële schadevergoeding en proceskosten
18. Bij uitspraak van heden inzake het met deze zaak samenhangende beroep van eiser met eerdergenoemd kenmerk HAA 19/442 is aan eiser een vergoeding toegekend voor door hem geleden immateriële schade en is hem een proceskostenvergoeding toegekend. Gegeven de wettelijke regelingen en jurisprudentie met betrekking tot dit leerstuk bestaat er geen aanleiding voor een aanvullende vergoeding ter zake van deze procedure.