Home

Rechtbank Noord-Holland, 15-04-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:2810, AWB - 19 _ 2576

Rechtbank Noord-Holland, 15-04-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:2810, AWB - 19 _ 2576

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
15 april 2020
Datum publicatie
29 april 2020
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2020:2810
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2576

Inhoudsindicatie

Het beroep is niet-ontvankelijk verklaard, omdat naar het oordeel van de rechtbank een vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen en de belastingplichtige zonder enig voorbehoud afstand doet van het recht op beroep. Als verweerder zich niet had kunnen vinden in de door de gemachtigde aangebrachte wijzigingen in de vaststellingsovereenkomst, had hij direct actie moeten ondernemen.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 19/2576

(gemachtigde: mr. O.W. Borgeld),

en

Procesverloop

Van eiser is over het tijdvak 1 maart 2012 tot en met 31 maart 2012 en over het tijdvak 1 november 2015 tot en met 30 november 2015 een bedrag aan loonheffingen ingehouden.

Verweerder heeft bij – in een geschrift vervatte – uitspraken op bezwaar de bezwaren gegrond verklaard.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Verweerder heeft voor drie bijlagen bij het verweerschrift een beroep gedaan op beperkte kennisneming als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De (geheimhoudingskamer van de) rechtbank heeft op dat verzoek beslist bij beslissing van 12 december 2019. Verweerder heeft naar aanleiding van die beslissing meegedeeld dat de betreffende stukken aan het dossier kunnen worden toegevoegd.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2020 te Haarlem. Namens eiser is verschenen zijn gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. Erceylan en mr. O.C.W. Pos.

Overwegingen

Feiten

1. Eiser heeft in het jaar 2012 van zijn werkgever/inhoudingsplichtige twee dwangsommen uitbetaald gekregen van ieder € 1.260. In het jaar 2015 heeft eiser van zijn werkgever een dwangsom uitbetaald gekregen van € 80.

2. De werkgever van eiser heeft over de uitbetaalde dwangsommen loonheffingen ingehouden ten bedrage van € 1.310,40 (2012) en € 35,46 (2015).

3. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het inhouden van loonheffingen op de uitbetaalde dwangsommen.

4. Verweerder heeft bij brief van 29 januari 2016 een door hem getekende vaststellingsovereenkomst gestuurd naar de gemachtigde van eiser.

5. De gemachtigde van eiser heeft op een aantal onderdelen de vaststellingsovereenkomst aangepast en aangevuld. Daarna heeft hij na ondertekening de vaststellingsovereenkomst naar verweerder gestuurd. Verweerder heeft hierop niet gereageerd.

6. Na verschijning van het arrest van de Hoge Raad van 15 februari 2019 (ECLI:NL:HR:2019:138) heeft verweerder de bezwaren van eiser gegrond verklaard en een forfaitaire kostenvergoeding toegekend van € 254.

Geschil

7. Partijen houdt verdeeld of de kostenvergoeding voor bezwaar tot het juiste bedrag was toegekend. In dit verband is in geschil of er een vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen.

8. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

9. De rechtbank zal eerst de vraag beantwoorden of er een vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen. Verweerder heeft een (namens hem getekende) vaststellingsovereenkomst naar de gemachtigde van eiser gestuurd. Verweerder heeft de vaststellingsovereenkomst opgesteld voor het bezwaar tegen de ingehouden loonheffingen in november 2015. De gemachtigde van eiser heeft de vaststellingsovereenkomst op enkele punten aangepast in die zin dat op de plaatsen waar wordt gesproken over bezwaar, dat is aangepast in bezwaren. Voorts heeft de gemachtigde aangevuld dat eiser recht heeft op rentevergoeding conform de Awb en dat eiser recht heeft op een kostenvergoeding van € 244 “per ingediend bezwaar”.

10. De rechtbank is van oordeel dat de vaststellingsovereenkomst wel tot stand is gekomen. Nadat de gemachtigde van eiser de door hem gewijzigde en ondertekende vaststellingsovereenkomst heeft teruggestuurd naar verweerder, heeft verweerder daar niet op gereageerd. Voorts heeft verweerder in de uitspraak op bezwaar vermeld dat de behandeling van het bezwaar eerder werd aangehouden onder de voorwaarde dat er een vaststellingsovereenkomst werd gesloten. De rechtbank leidt hieruit af dat ook verweerder in de bezwaarfase in de veronderstelling was dat sprake was van een vaststellingsovereenkomst. De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding in de feiten en omstandigheden om ervan uit te gaan dat er geen vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen. Als verweerder zich niet had kunnen vinden in de door de gemachtigde aangebrachte wijzigingen, had verweerder na het ontvangen van de vaststellingsovereenkomst actie moeten ondernemen (zie artikel 6:225, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek).

11. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dienen partijen van de in de vaststellingsovereenkomst neergelegde uitspraken uit te gaan en dienen deze afspraken te worden nagekomen.

12. In de vaststellingsovereenkomst is in onderdeel 3.6 en in onderdeel 5.1 uitdrukkelijk opgenomen dat eiser zonder enig voorbehoud afstand doet van het recht op beroep bij de belastingrechter. Nu de vaststellingsovereenkomst naar het oordeel van de rechtbank tot stand is gekomen, is eiser gehouden aan zijn afstandsverklaring . Gelet hierop moet de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank komt aan de behandeling van het tweede geschilpunt niet meer toe.

13. De gemachtigde van eiser heeft nog gesteld dat als sprake is van contractbreuk (het niet naleven van de vaststellingsovereenkomst) aan de zijde van verweerder, er toch een mogelijkheid moet zijn om beroep in te stellen tegen de uitspraak op bezwaar. Volgens de gemachtigde is er wel degelijk sprake van contractbreuk omdat verweerder maar eenmaal een kostenvergoeding heeft toegekend en niet tweemaal. De rechtbank overweegt hierover als volgt. Mocht al sprake zijn van contractbreuk, dan dient eiser zich te richten tot de civiele rechter. De bestuursrechter (belastingrechter) is niet bevoegd om zich hierover uit te laten.

14. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.

Proceskosten

15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.K.A. Efstratiades, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Marinus, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 15 april 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel