Home

Rechtbank Noord-Holland, 01-05-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:3181, AWB - 19_5376

Rechtbank Noord-Holland, 01-05-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:3181, AWB - 19_5376

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
1 mei 2020
Datum publicatie
14 mei 2020
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2020:3181
Zaaknummer
AWB - 19_5376

Inhoudsindicatie

Uitspraak proceskosten na intrekking beroep. Geen integrale proceskostenvergoeding.

Uitspraak

zittingsplaats Haarlem

Sector bestuursrecht

zaaknummer: HAA 19/5376

(gemachtigde: J.H.J.M. van Leeuwen),

en

Procesverloop

Bij brief van 24 oktober 2019 heeft eiser bij de rechtbank beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van 13 september 2019 met betrekking tot de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2016.

Verweerder heeft bij e-mailbericht van 30 januari 2020 aan eiser laten weten terug te komen van de toegepaste interne compensatie en de in bezwaar gemaakte correcties terug te draaien.

Eiser heeft bij brief van 24 februari 2020 het beroep ingetrokken. Tegelijk met de intrekking van het beroep heeft eiser verzocht om verweerder ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij afzonderlijke uitspraak te veroordelen in de kosten van de procedure bij de rechtbank. Eiser verzoekt om een hogere vergoeding dan de forfaitaire vergoeding.

De rechtbank heeft bij brief van 25 februari 2020 verweerder in de gelegenheid gesteld een reactie toe te sturen. Verweerder heeft op 20 maart 2020 gereageerd.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de kosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). In het Besluit zijn nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.

2. In geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan eiser is tegemoetgekomen, kan ingevolge artikel 8:75a van de Awb het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten worden veroordeeld. Het verzoek wordt gedaan tegelijk met de intrekking van het beroep.

3. Ingevolge artikel 2, derde lid, van het Besluit kan op grond van bijzondere omstandigheden van de forfaitaire berekening worden afgeweken. Voor een toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het Besluit is grond indien het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een beschikking of uitspraak geeft respectievelijk doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een (de) daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden (zie Hoge Raad 13 april 2007, nr. 41 235, ECLI:NL:HR:2007:BA2802, BNB 2007/260). Ook in andere gevallen kan aanleiding bestaan om, alle (bijzondere) omstandigheden van het geval in aanmerking nemend, af te wijken van de forfaitaire bedragen van het Besluit, bijvoorbeeld omdat de inspecteur bij het opleggen van een (navorderings)aanslag in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld (vgl. Hoge Raad, 4 februari 2011, nr. 09/02123, ECLI:NL:HR:2011BP2975, BNB 2011/103).

4. De rechtbank stelt vast dat het beroep is ingetrokken omdat verweerder tegemoet is gekomen aan eiser en dat eiser tegelijk met de intrekking van het beroep heeft verzocht verweerder in de proceskosten te veroordelen. Eiser verzoekt om een hogere vergoeding dan de forfaitaire omdat verweerder (ernstig) onzorgvuldig en verwijtbaar heeft gehandeld, wat grond oplevert voor een vergoeding van de werkelijk gemaakte proceskosten.

5. Verweerder heeft bij brief van 20 maart 2020 aangevoerd dat bij de vaststelling van de aanslag de inspecteur niet over volledige informatie beschikte. Deze informatie werd desgevraagd in de bezwaarfase verstrekt. Op basis van deze informatie werd de aanslag premie volksverzekeringen vernietigd. Daarbij heeft de bezwaarbehandelaar echter een vergissing gemaakt met als gevolg dat slechts gedeeltelijk aan het bezwaar tegemoet is gekomen. Na kennisname van het beroep is dit direct hersteld.

6. De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding voor vergoeding van de werkelijk gemaakte kosten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet dermate onzorgvuldig gehandeld door dat sprake is van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit op grond waarvan vergoeding van de werkelijk gemaakte kosten voor de behandeling van het beroep gerechtvaardigd is.

7. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verweerder veroordelen tot vergoeding van de proceskosten, berekend naar de forfaitaire bedragen voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De vergoeding wordt vastgesteld op € 525 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en een wegingsfactor 1).

8. Ingevolge artikel 8:41, zevende lid, van de Awb dient het door eiser betaalde griffierecht van € 47 te worden vergoed door verweerder.

BeslissingDe rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 525.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. van As, rechter, in aanwezigheid van A.C. Karels, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 1 mei 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.

griffier rechter

Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel