Rechtbank Noord-Holland, 12-05-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:3377, AWB - 17 _ 3384
Rechtbank Noord-Holland, 12-05-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:3377, AWB - 17 _ 3384
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 12 mei 2020
- Datum publicatie
- 25 mei 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2020:3377
- Zaaknummer
- AWB - 17 _ 3384
Inhoudsindicatie
Het gaat in deze zaak om de vraag of verweerder terecht een informatiebeschikking heeft opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in casu aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan. Niet in geschil is dat eiser gedurende de onderhavige jaren een woonruimte in Nederland aanhield, auto’s in Nederland bezat, beschikte over Nederlandse telefoonnummers en regelmatig naar Nederland vloog. Voorts staat vast dat eiser economische belangen en activiteiten in Nederland had en dat hij regelmatig periodes in Nederland verbleef. De rechtbank is van oordeel dat verweerder gelet op deze feiten en omstandigheden zich in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat de door hem gevraagde gegevens en bescheiden van belang kunnen zijn om opheldering te krijgen over de vraag of eiser zijn fiscale woonplaats in Nederland had en over (de omvang van) het inkomen en vermogen dat bij hem als binnenlands belastingplichtige in de heffing van inkomstenbelasting zou worden betrokken, en daarom van belang kunnen zijn voor de belastingheffing van eiser.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 17/3384
(gemachtigde: mr. J.A. Booij)
en
Procesverloop
Verweerder heeft ten aanzien van eiser een informatiebeschikking in de zin van artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) vastgesteld met betrekking tot de heffing van inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) voor de jaren 2003 tot en met 2015.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de informatiebeschikking gedeeltelijk vernietigd en gedeeltelijk gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant. Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft de zaak doorverwezen naar Rechtbank Noord-Holland waar het beroep is geregistreerd onder zaaknummer HAA 17/3384.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brieven door de rechtbank ontvangen op 13 juli 2017, 26 februari 2020, 4 maart 2020 en 6 maart 2020 heeft eiser nadere stukken ingediend. Een afschrift hiervan is telkens aan verweerder verstrekt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2020 te Haarlem.
Namens eiser zijn verschenen zijn gemachtigde, bijgestaan door mr. [A] , mr. [B] , mr. [C] , [D] en [E] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. van Eeken.
Overwegingen
Feiten
1. Eiser is enig aandeelhouder van het [F] . Tot dit concern behoren onder meer [G] B.V. en [H] ( [H] ) N.V., [I] N.V. en [J] B.V. De activiteiten van dit concern bestaan onder meer uit de exploitatie van een uitgeverij van onder meer hobby- en verzamelpakketten en daaraan ondersteunende diensten. In 2010 is verweerder een boekenonderzoek bij onder meer [G] B.V. gestart. Na enige tijd is het boekenonderzoek uitgebreid naar (de woonplaats van) eiser.
2. Eiser heeft tot en met 2012 aangiften ib/pvv ingediend als buitenlands belastingplichtige.
3. Eiser heeft vanaf 1993 op de volgende plaatsen ingeschreven gestaan:
Van |
Tot |
Adres |
Plaats |
Land |
01-01-1990 |
29-06-1993 |
[k] |
[s] |
Nederland |
29-06-1993 |
09-08-1993 |
- |
- |
- |
09-08-1993 |
13-10-2011 |
[l] |
- |
[Z] |
13-10-2011 |
in 2019 |
[m] |
- |
[Z] |
in de loop van 2019 |
heden |
[n] |
- |
[Z] |
4. Verweerder heeft eiser om informatie gevraagd. Op 5 januari 2016 heeft verweerder ten aanzien van eiser een informatiebeschikking vastgesteld waarin de volgende informatie wordt gevraagd:
“1-Inzage in de afschriften van alle bankrekeningen (Nederlandse, buitenlandse waaronder ook die in Luxemburg, te weten [# 1] [X] ) van de heer [X] en zijn partner mevr. [O] vanaf 2003 tot heden.
2-Het verloop van de rekening courant van [X] met al zijn direct of indirect gehouden vennootschappen vanaf 2003 tot 2015. Idem met betrekking tot de partner [O] .
3-De origineel door de provider aangeleverde gespecificeerde opgave (telefoonnota’s inclusief specificaties) van de telefoonnummers waarmee de heer [X] heeft / is gebeld met / op zijn Nederlandse 06 nummer en andere telefoonnummers in Nederland over de periode 2003- heden. In elk geval gaat het om [# 2] , [# 3] en [# 4] (fax).
4-Idem inzake de [Z] telefoonnummers en eventuele andere nummers waarover de heer [X] beschikt(e).
5-Alle emails die de heer [X] heeft gestuurd dan wel ontvangen over 2003-heden.
6-De origineel door de provider aangeleverde gespecificeerde opgave (telefoonnota’s inclusief specificaties) van de telefoonnummers waarmee de partner van de heer [X] , mevrouw [O] heeft / is gebeld met / op haar Nederlandse 06 nummer en andere telefoonnummers in Nederland over 2003-heden.
7-Idem inzake de [Z] telefoonnummers en eventuele andere nummers waarover mevrouw [O] beschikt(e).
8-Alle emails die mevrouw [O] heeft gestuurd dan wel ontvangen over 2003-heden.
9-Een jaarlijkse opstelling vanaf 1 januari 2003 tot heden van het vermogen van [X] waaronder in elk geval al zijn aanmerkelijke belangen, beleggingen, onroerende zaken, bankrekeningen, rekening couranten, fondsen zoals het “ [P] B.V.”. In foreign trade it may call itself: “ [P] S.R.L.” or “ [P] Ltd.” en personenwagens.
Nu u de hierboven gestelde vragen niet voldoende hebt beantwoord, ontvangt u hierbij deze informatiebeschikking over de jaren 2003 tot en met 2015, voor de heffing van inkomstenbelasting en premieheffing volksverzekeringen ten name van de heer [X] .”
5. Op het daartegen gemaakte bezwaar heeft verweerder als volgt beslist bij uitspraak op bezwaar van 15 november 2016:
“Ik verklaar uw bezwaar gedeeltelijk gegrond.
Ik handhaaf de informatiebeschikking voor zover deze ziet op de informatie omtrent belanghebbende, bestaande uit de bankafschriften, de rekeningen-courant, de telefoonnota’s, de e-mails en het vermogensoverzicht van belanghebbende.
Ik vernietig de informatiebeschikking voor zover deze ziet op de bankafschriften, telefoonnota’s en e-mails van mevrouw [O] .”
6. Verweerder en [G] B.V. hebben in de zaken HAA 15/1397, HAA 15/4404 en HAA 15/4743 een compromis gesloten.
Geschil
7. In geschil is het antwoord op de vraag of de informatiebeschikking terecht is vastgesteld.
8. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van de uitspraak op bezwaar en de informatiebeschikking. Voorts verzoekt eiser om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn en een integrale proceskostenvergoeding. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
9. Op grond van artikel 47, eerste lid, van de AWR is ieder gehouden desgevraagd aan de inspecteur gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn. Ingevolge artikel 49, eerste lid, van de AWR dienen de gegevens en inlichtingen duidelijk, stellig en zonder voorbehoud te worden verstrekt en wel binnen een door verweerder te stellen termijn. Op grond van het bepaalde in artikel 52a van de AWR kan de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking vaststellen dat niet of niet volledig aan de verplichtingen van artikel 47 van de AWR is voldaan. Bij een eventueel bezwaar tegen een belastingaanslag wordt deze op grond van artikel 25, derde lid, van de AWR gehandhaafd als de daarop betrekking hebbende informatiebeschikking onherroepelijk is geworden, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de aanslag onjuist is.
10. Voor het bestaan van de ingevolge artikel 47 van de AWR op iemand rustende verplichting is voldoende dat de inspecteur zich op basis van de hem ter beschikking staande informatie in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat de gevraagde gegevens en bescheiden van belang zouden kunnen zijn voor de belastingheffing (Hoge Raad 18 april 2003, nr. 38.122, ECLI:NL:HR:2003:AF7498). Het ligt op de weg van de inspecteur om de feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken die de conclusie rechtvaardigen dat hij zich in redelijkheid op bedoeld standpunt kan stellen.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in casu aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan. Niet in geschil is dat eiser gedurende de onderhavige jaren een woonruimte in Nederland aanhield, auto’s in Nederland bezat, beschikte over Nederlandse telefoonnummers en regelmatig naar Nederland vloog. Voorts staat vast dat eiser economische belangen en activiteiten in Nederland had en dat hij regelmatig periodes in Nederland verbleef. De rechtbank is van oordeel dat verweerder gelet op deze feiten en omstandigheden zich in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat de door hem gevraagde gegevens en bescheiden van belang kunnen zijn om opheldering te krijgen over de vraag of eiser zijn fiscale woonplaats in Nederland had en over (de omvang van) het inkomen en vermogen dat bij hem als binnenlands belastingplichtige in de heffing van inkomstenbelasting zou worden betrokken, en daarom van belang kunnen zijn voor de belastingheffing van eiser.
12. De stelling van eiser dat de informatiebeschikking niet in stand kan blijven, omdat er in de onderhavige jaren geen heffingsbelang in Nederland is - omdat eiser in de onderhavige jaren op [Z] zou wonen en subsidiair omdat uit de tiebreakerbepaling van de Belastingregeling van het Koninkrijk zou voortvloeien dat eiser in de onderhavige jaren op [Z] woonde - slaagt niet. De rechtbank hoeft in de onderhavige procedure slechts te beoordelen of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat de door hem gevraagde gegevens en bescheiden van belang kunnen zijn voor de belastingheffing van eiser. Daarin is verweerder zoals de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld, geslaagd. De stellingen van eiser over zijn fiscale woonplaats en de toepassing van de genoemde tiebreakerbepaling zijn bij die beoordeling niet van doorslaggevend belang. Eiser kan die stellingen (opnieuw) aan de orde stellen in eventuele procedures over de belastingaanslagen. Anders dan eiser bepleit, was verweerder niet gehouden eerst te beoordelen of eiser zijn fiscale woonplaats al of niet in Nederland had in de onderhavige jaren alvorens van eiser gegevens te verlangen over zijn inkomen en vermogen.
13. Eiser heeft in dit verband nog betoogd dat het vragen van gegevens en bescheiden niet gerechtvaardigd is, omdat verweerder niet zou beschikken over een – voor navordering vereist – nieuw feit en verweerder niet voortvarend zou hebben gehandeld. Dit betoog faalt. Artikel 47 van de AWR verleent aan de inspecteur de bevoegdheid om informatie van de belastingplichtige te vragen die van belang is om te kunnen vaststellen of de bevoegdheid tot navordering bestaat. Gelet daarop en op de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden valt thans niet uit te sluiten dat verweerder voor de hier aan de orde zijnde jaren navorderingsaanslagen kan opleggen en dat voldaan zal zijn aan alle daaraan te stellen eisen (vgl. HR 17 april 2020, nr. 19/02021, ECLI:NL:HR:2020:696). Of verweerder nu al beschikt over een nieuw feit, doet dan niet ter zake.
14. Eiser stelt dat verweerder alleen uit lijkt te zijn op een omkering van de bewijslast en dat gelet op de duur van de hele onderzoeksfase en de hoeveelheid opgevraagde gegevens, verweerder in strijd heeft gehandeld met het proportionaliteitsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel, het beginsel van détournement van pouvoir en het fair play beginsel. Verweerder had en heeft een gerechtvaardigd belang bij de informatieverzoeken. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, valt niet in te zien dat verweerder de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden. Dat de gang van zaken van invloed eiser niet onberoerd heeft gelaten en nog steeds laat, leidt niet tot een ander oordeel. Verweerder dient in staat te worden gesteld zijn werk naar behoren te doen.
15. Voor zover eiser betoogt dat de informatiebeschikking resulteert in schending van de privacy (artikel 8 EVRM), slaagt dit evenmin. Het gaat hier om de wettelijke bevoegdheid vragen te stellen (en in het verlengde daarvan een informatiebeschikking te nemen). Deze bij de wet voorziene bevoegdheid is enkel bedoeld om te kunnen vaststellen tot welk bedrag belasting moet worden geheven en zij is daarom in een democratische samenleving noodzakelijk in het belang van het economische welzijn van het land. Zoals hiervoor overwogen, stond het verweerder binnen zijn wettelijke bevoegdheid vrij eiser te vragen gegevens en bescheiden over te leggen. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook geen sprake van schending van genoemde bepaling uit het EVRM.
16. De rechtbank zal hierna ingaan op de afzonderlijke vragen van de informatiebeschikking.
Bankafschriften
17. Verweerder stelt dat hem de informatie over de Nederlandse bankrekeningen van eiser bekend is. Verweerder heeft eiser gevraagd om afschriften van alle buitenlandse bankrekeningen, waartoe in ieder geval twee Luxemburgse bankrekeningen en een [Z] bankrekening behoren. Verweerder stelt dat eiser slechts afschriften van de [Z] bankrekening betreffende een deel van de opgevraagde periode heeft verstrekt en dat daarop alle bedragen onleesbaar zijn gemaakt.
Eiser stelt dat hij slechts twee betaalrekeningen heeft en dat hij van deze rekeningen de gevraagde afschriften heeft verstrekt. De overige rekeningen zijn beleggingsrekeningen. Eiser heeft de bedragen op de afschriften onleesbaar gemaakt omdat dit privéinformatie is, aldus eiser. Voorts stelt eiser dat banken op [Z] een bewaarplicht hebben van zeven jaar waardoor een deel van de gevraagde informatie niet meer te leveren is.
De rechtbank is van oordeel dat eiser niet heeft voldaan aan de op hem rustende informatieverplichting. Verweerder mag van eiser verlangen afschriften van de Luxemburgse bankrekeningen te overleggen. Verweerder dient immers in staat te worden gesteld de omvang van de belastingplicht van eiser hier te lande vast te stellen. Door de afschriften betreffende de [Z] bankrekening over de periode 2010/2011 niet in geheel leesbare staat te overleggen, heeft eiser met betrekking tot die bankrekening over genoemde periode slechts voor een deel voldaan aan de op hem rustende verplichting. Verder heeft eiser zijn stelling dat de afschriften over de periode 2003/2009 niet meer beschikbaar zijn, omdat de bewaarplicht van de bank is beperkt tot zeven jaar, tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder, niet nader onderbouwd. Er kan dan ook niet worden gezegd dat eiser heeft voldaan aan de op hem rustende inspanningsverplichting. Nu de rechtbank aannemelijk acht dat de gevraagde gegevens (meer) inzicht kunnen verschaffen in de economische belangen en de woonplaats van eiser, hoefde verweerder geen genoegen te nemen met het door eiser verstrekte overzicht. Dit brengt mee dat eiser ook in zoverre niet aan zijn informatieverplichting heeft voldaan. De rechtbank overweegt in dit verband nog dat, indien veronderstellenderwijs wordt uitgegaan van een maximale bewaartermijn van zeven jaar, niet valt in te zien dat eiser niet in staat zou zijn geweest tot verstrekking van meer afschriften, nu het eerste verzoek van verweerder dateert uit 2014.
Verloop rekeningen-courant
18. Verweerder heeft eiser verzocht om het verloop van de rekeningen-courant met alle direct of indirect door eiser gehouden vennootschappen vanaf 2003 tot 2015. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat deze vraag geen betrekking meer had op de partner van eiser, mevrouw [O] en dat dit ook uit de uitspraak op bezwaar kan worden afgeleid. Verweerder kan worden toegegeven dat hij in de uitspraak op bezwaar heeft vermeld dat hij tegemoetkomt aan het bezwaarschrift voor zover de informatie ziet op mevrouw [O] . De rechtbank ziet niettemin reeds aanleiding voor gegrondverklaring van het beroep, nu in de uitspraak op bezwaar niet is vermeld dat verweerder de informatiebeschikking vernietigt voor zover deze ziet op de rekening-courantverhouding van mevrouw [O] .
Eiser stelt met betrekking tot zijn rekening-courantverhoudingen dat de standen blijken uit de jaarrekeningen van zijn vennootschappen. Overige informatie is niet beschikbaar, aldus eiser. De rechtbank acht deze stelling niet aannemelijk. Niet valt in te zien dat de mutaties in het geheel niet schriftelijk zijn vastgelegd. Voorts is de rechtbank niet gebleken dat het verzoek om informatie over het verloop van de rekeningen-courant, disproportioneel is. Verweerder heeft immers gemotiveerd gesteld dat de gevraagde informatie hem inzicht zou kunnen verschaffen in inkomensstromen en in bestedingen en uitgaven van eiser, die mede licht kunnen werpen op de fiscale woonplaats van eiser.
Nota’s en specificaties van Nederlandse telefoonnummers
19. Vaststaat dat eiser kopieën heeft overgelegd van de originele nota’s over de periode 2009 tot en met maart 2012 met betrekking tot het nummer [# 2] . Specificaties zijn echter niet overgelegd. De nota’s met specificatie van de voorafgaande periode met betrekking tot genoemd nummer zijn niet overgelegd, net zo min als nota’s met specificatie van de overige telefoonnummers, te weten [# 3] , [# 4] en [# 5] . Eiser heeft hierover verklaard dat hij in dit verband alles heeft overgelegd, waarover hij nog kon beschikken. Voorts stelt eiser dat de providers/telefoonmaatschappijen in het geheel geen specificaties hebben verstrekt. Naar het oordeel heeft eiser onvoldoende aangevoerd om aannemelijk te maken dat hij heeft voldaan aan de op hem rustende inspanningsverplichting om de ontbrekende nota’s op te vragen bij [G] B.V., voor zover de nummers op haar naam stonden, en overigens bij de providers/telefoonmaatschappijen. Voor wat betreft de specificaties, die ook ontbreken als het gaat om de nota’s die eiser wel aan verweerder heeft verstrekt, is de rechtbank van oordeel dat eiser tegenover de betwisting door verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze in het geheel nimmer zijn verstrekt aan degene op wiens naam de telefoonnummers stonden. Gelet op het voorgaande heeft eiser deze vraag uit de informatiebeschikking onvoldoende beantwoord.
Nota’s en specificaties van [Z] (en andere) telefoonnummers
20. Eiser heeft in van hem afkomstige stukken verklaard over de volgende [Z] nummers de beschikking te hebben gehad: [# 6] (3 vaste lijnen), [# 7] (fax), [# 8] (mobiel), [# 9] (mobiel), [# 10] (prepaid), [# 11] (prepaid), [# 12] (prepaid) en [# 13] (prepaid). Met betrekking tot het eerstvermelde nummer heeft eiser overzichten overgelegd die betrekking hebben op de periode vanaf 27 februari 2015 tot en met 14 september 2016. In deze overzichten is gedetailleerde informatie opgenomen. Van de periode vanaf 14 juli 2005 tot en met 2 september 2013 heeft eiser een overzicht overgelegd met daarop factuurgegevens en de gegevens van corresponderende betalingen. Volgens eiser is dit overzicht opgemaakt door [Q] en heeft het overzicht betrekking op het nummer [# 6] . Anders dan verweerder ziet de rechtbank geen reden om hieraan te twijfelen. Anders dan eiser betoogt, biedt dit overzicht echter niet de informatie waarom verweerder heeft gevraagd als het gaat om dit telefoonnummer. Uit het overzicht blijkt immers niet naar welk(e) ander(e) telefoonnummer(s) is gebeld en hoe lang de gesprekken hebben geduurd. In zoverre heeft eiser dan ook, als het gaat om dit telefoonnummer, niet voldaan aan zijn informatieverplichting. Ook ontbreken van dit telefoonnummer facturen en specificaties over de periode 1 januari 2003 tot 14 juli 2005.
Met betrekking tot het (fax)nummer [# 7] heeft eiser uitsluitend de facturen overgelegd van 28 februari 2009, 3 maart 2010 en 29 maart 2010. Van het mobiele telefoonnummer [# 8] heeft eiser slechts een factuur overgelegd. Van alle overige hiervoor vermelde telefoonnummers is in het geheel niets overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser onvoldoende aangevoerd om aannemelijk te maken dat hij heeft voldaan aan de op hem rustende inspanningsverplichting. Gelet op al het voorgaande kan in het geheel niet worden gezegd dat eiser aan verweerders verzoek op dit onderdeel is tegemoetgekomen.
E-mails
21. Verweerder heeft verzocht om alle e-mails die eiser heeft gestuurd dan wel ontvangen over 2003 tot en met 2015. Ter zitting is komen vast te staan dat eiser de door verweerder gevraagde e-mails reeds aan [R] ter beschikking heeft gesteld. De rechtbank ziet dan ook geen reden waarom de e-mails niet aan verweerder ter beschikking gesteld kunnen worden.
Vermogensopstellingen
22. Verweerder heeft eiser om vermogensopstellingen gevraagd omdat informatie over het inkomen en vermogen van eiser te krijgen. Met het oog op de vaststelling van de omvang van eisers belastingplicht, mocht verweerder daarom vragen. Eiser stelt dat het lastig en bewerkelijk is om al deze informatie te vergaren. De rechtbank ziet hierin echter geen reden om de gevraagde informatie niet te verschaffen. Nu eiser dat niet heeft gedaan, heeft eiser niet voldaan aan zijn informatieverplichting op dit punt.
Conclusie
23. Gelet op het in 18. overwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard. Voor het overige is de informatiebeschikking terecht genomen. Eiser heeft niet voldaan aan zijn informatieverplichting. De rechtbank zal eiser op grond van artikel 27e, tweede lid, van de AWR een nieuwe termijn van drie maanden stellen om de gevraagde informatie te verstrekken. Anders dan verweerder bepleit, ziet de rechtbank geen aanleiding om eiser deze gelegenheid te onthouden. Naar het oordeel van de rechtbank is van misbruik geen sprake. Voorts is de omstandigheid dat eiser heeft gesteld een deel van de gevraagde informatie niet meer te kunnen verstrekken, geen reden om eiser een herstelmogelijkheid te onthouden, nu eiser niet ten aanzien van overige informatie heeft meegedeeld daartoe niet in staat te zijn.
Omkering en verzwaring van de bewijslast
24. Indien eiser niet aan zijn informatieverplichting voldoet, leidt dit in beginsel tot omkering en verzwaring van de bewijslast. Voor het oordeel dat het geconstateerde verzuim onvoldoende zwaar is om de sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast te rechtvaardigen bestaat (op dit moment) geen aanleiding. Daarbij geldt dat de rechtbank zich in deze fase van het geschil nog niet ten volle kan overzien of het verzuim van een zodanig gewicht is dat omkering en verzwaring van de bewijslast, gelet op de omstandigheden van het geval, gerechtvaardigd is. Eiser kan deze vraag (opnieuw) aan de orde stellen in eventuele procedures over de belastingaanslagen (vgl. HR 10 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:130).
Vergoeding immateriële schade
25. Eiser heeft verzocht om toekenning van een immateriële schadevergoeding voor de schade die zij heeft geleden en lijdt in de vorm van de spanning en frustratie als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn van twee jaar.
26. In gevallen waarin de bezwaar- en beroepsfase samen onredelijk veel tijd in beslag hebben genomen, geldt dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover de duur daarvan een half jaar overschrijdt en de beroepsfase voor zover deze meer dan anderhalf jaar in beslag neemt (zie Hoge Raad 22 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX6666). Indien de redelijke termijn is overschreden, dient als uitgangspunt voor de schadevergoeding een tarief te worden gehanteerd van € 500 per half jaar dat die termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond.
27. De in aanmerking te nemen termijn begint te lopen op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift ontvangt en eindigt op het moment waarop de rechtbank uitspraak doet. In het onderhavige geval is het bezwaarschrift op 15 februari 2016 door verweerder ontvangen. Op 15 november 2016 heeft verweerder uitspraak op bezwaar gedaan. Het beroepschrift is op 23 december 2016 door Rechtbank Zeeland-West-Brabant ontvangen. Eiser heeft Rechtbank-Zeeland-West-Brabant bij brief ontvangen op 14 juli 2017 verzocht om verplaatsing van de behandeling. Het dossier is op 1 augustus 2017 ontvangen door Rechtbank Noord-Holland. De rechtbank doet op 12 mei 2020 uitspraak.
28. Tussen het moment van ontvangst van het bezwaarschrift en de uitspraak van de rechtbank is een periode verstreken van afgerond 51 maanden. De redelijke termijn van twee jaar is in beginsel met een termijn van 27 maanden overschreden. Echter de rechtbank ziet aanleiding voor het in aanmerking nemen van bijzondere omstandigheden die een langere behandelduur rechtvaardigen bestaande uit de termijn tussen het indienen van het beroep bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant en het verzoek van eiser om verplaatsing van de behandeling. Op grond hiervan brengt de rechtbank 6 maanden in mindering op de termijnoverschrijding, zodat een termijnoverschrijding van 21 maanden resteert. Dit betekent dat eiser een vergoeding van € 2.000 toekomt.
29. Van het totale tijdsverloop dient een periode vanaf de ontvangst van het beroepschrift op 15 februari 2016 tot de datum van de uitspraak op bezwaar op 15 november 2016, te weten een tijdsverloop van 9 maanden, te worden toegerekend aan de bezwaarfase. Een tijdsverloop van (51 minus 6 minus 9 is) 36 maanden moet worden toegerekend aan de beroepsfase. Ervan uitgaande dat voor de bezwaarfase een termijn van een half jaar en voor de beroepsfase een termijn van anderhalf jaar geldt, is de termijnoverschrijding in de bezwaarfase 3 maanden (9 minus 6) en in de beroepsfase 18 maanden (36 minus 18). Daarom is 3/21e deel toerekenbaar aan de bezwaarfase (€ 285,71) en 18/21e deel aan de beroepsfase (€ 1.714,29).
Proceskosten en griffierecht
30. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten van eiser voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Echter, de rechtbank ziet geen aanleiding voor een integrale proceskostenvergoeding, omdat geen sprake is van het tegen beter weten in procederen of anderszins zeer onzorgvuldig handelen door verweerder. De rechtbank stelt de kosten vast op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht op € 1.311 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 261 en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 1). Verweerder dient daarnaast ook het griffierecht te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
-
laat de rechtsgevolgen van de vernietigde uitspraak op bezwaar in stand met uitzondering van het onderdeel vermeld in overweging 18 (vraag 2 van de informatiebeschikking voor zover deze vraag betrekking heeft op mevrouw [O] );
- -
-
geeft eiser een termijn van drie maanden om de in de informatiebeschikking gevraagde informatie aan verweerder te overleggen;
- -
-
veroordeelt verweerder tot vergoeding van de aan de bezwaarfase toerekenbare immateriële schade, vastgesteld op € 285,71;
- -
-
veroordeelt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding van de aan de beroepsfase toerekenbare immateriële schade, vastgesteld op € 1.714,29;
- -
-
veroordeelt verweerder tot vergoeding van proceskosten van € 1.311;
- -
-
gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 46 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.K.A. Efstratiades, voorzitter, en mr. B. van Walderveen en mr. C. Maas, leden, in aanwezigheid van mr. B. Bruijnzeel, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 12 mei 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: