Home

Rechtbank Noord-Holland, 20-02-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:3484, AWB - 19 _ 1981

Rechtbank Noord-Holland, 20-02-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:3484, AWB - 19 _ 1981

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
20 februari 2020
Datum publicatie
12 mei 2020
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2020:3484
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1981

Inhoudsindicatie

Eiseres werkt voor een Zwitserse werkgever op een schip varend onder Panamese en later Maltese vlag in de wateren van Brazilië en Australië. In geschil is of eiseres recht heeft op voorkoming van dubbele belasting op grond met het belastingverdrag met Zwitserland. Voor de uitleg van de uitdrukking ‘internationaal verkeer’ sluit de rechtbank aan bij het OESO commentaar waaruit blijkt dat er sprake moet zijn van inkomen in verband met het transport van personen of zaken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eisers niet aannemelijk gemaakt dat hiervan sprake is. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat Zwitserland heffingsrecht toekomt.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 19/1981

(gemachtigde: C.H. Cheng),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2015 een aanslag Inkomstenbelasting/Premie Volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een verzamelinkomen van € 41.792 en een te betalen bedrag aan IB/PVV van € 10.813. Tevens is bij afzonderlijke beschikking € 1.036 aan belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag IB/PVV 2015 verminderd tot een te betalen bedrag aan IB/PVV van € 5.999 en de belastingrente dienovereenkomstig verminderd.

Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2020 te Haarlem.

Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door C.E.A. Engels, D. Zuijkerbuik en M.J. in ’t Veldt.

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres woont in Nederland. Zij is als [a] in loondienst bij [B] S.A., gevestigd in [C] , Zwitserland. Personeel van deze vennootschap wordt tewerkgesteld op schepen van gelieerde vennootschappen van de [D] .

2. [D] levert diensten op zee aan energiemaatschappijen. De belangrijkste diensten zijn het leggen van pijpleidingen en het verwijderen van platforms welke gebruikt worden in de offshore olie- en gasindustrie. [D] heeft zijn hoofdvestiging in [C] , Zwitserland en heeft voorts kantoren in Nederland, België, Portugal, de Verenigde Staten van Amerika, Australië en India.

3. De schepen van [D] zijn wereldwijd werkzaam, voeren tot 30 september 2015 onder Panamese vlag en nadien onder Maltese vlag. Eiseres heeft geen informatie gegeven op welk schip zij in 2015 werkzaam was.

4. Eiseres heeft in 2015 een salaris en vergoedingen tot een bedrag van € 40.916 van [B] SA ontvangen en op de aan haar door haar werkgever verstrekte “tax overview” staat dat zij in 2015 78 dagen in Brazilië en 62 dagen in Australië heeft gewerkt. Ook staat op deze “ tax overview” de volgende mededeling: “No taxes paid on your behalf”.

5. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Geschil

6. In geschil is of eiseres voor haar gehele arbeidsinkomen in 2015 recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting op grond van artikel 15, derde lid, van het belastingverdrag met Zwitserland.

7. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en vermindering van de aanslag IB/PVV 2015 tot nihil.

8. Verweerder heeft bevestigd dat conform het beroep van eiseres het belastbare loon kan worden verminderd naar een bedrag van € 40.158, en dat zij op grond van het belastingverdrag met Australië recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor een inkomensbedrag van € 14.287. Verweerder betoogt dat eiseres geen recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting op grond van het belastingverdrag met Zwitserland. Verweerder concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vermindering van het belastbare loon tot € 40.158, en aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor een inkomensbedrag van € 14.287.

Beoordeling van het geschil

9. Artikel 15 van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Zwitserse Bondsstaat tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen van 26 februari 2010 (hierna: het Verdrag) luidt als volgt:

“1. Onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 16, 18 en 19, zijn salarissen lonen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een dienstbetrekking slechts in die Staat belastbaar, tenzij de dienstbetrekking in de andere Verdragsluitende Staat wordt uitgeoefend. Indien de dienstbetrekking aldaar wordt uitgeoefend, mag de terzake daarvan verkregen beloning in de andere Staat worden belast.

2. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid is de beloning verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een in de andere Verdragsluitende Staat uitgeoefende dienstbetrekking slechts in de eerstbedoelde Staat belastbaar, indien:

a. de genieter in de andere Staat verblijft gedurende een tijdvak dat of tijdvakken die in het desbetreffende belastingjaar een totaal van 183 dagen niet te boven gaat of gaan, en

b. de beloning wordt betaald door of namens een werkgever die geen inwoner van de andere Staat is, en

c. de beloning niet ten laste komt van een vaste inrichting die of een vast middelpunt dat dat de werkgever in de andere Staat heeft.

3. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel mag de beloning verkregen ter zake van de dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip of luchtvaartuig dat in internationaal verkeer wordt geëxploiteerd, of aan boord van een binnenschip, worden belast in de Verdragsluitende Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.”

10. Artikel 3, eerste lid, en onderdeel g, van het Verdrag luiden, voor zover hier van belang, als volgt:

“Voor de toepassing van dit Verdrag, tenzij de context anders vereist:

g. betekent de uitdrukking “internationaal verkeer” alle vervoer met een schip of luchtvaartuig, geëxploiteerd door een onderneming waarvan de plaats van werkelijke leiding in een Verdragsluitende Staat is gelegen, behalve wanneer het schip of luchtvaartuig uitsluitend wordt geëxploiteerd tussen plaatsen die in de andere Verdragsluitende Staat zijn gelegen.”

11. Nu eiseres stelt dat zij recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting op grond van het Verdrag rust op haar de last aannemelijk te maken dat de daarvoor gestelde voorwaarden zijn vervuld (HR 25 oktober 1989, ECLI:NL:HR:1989:ZC4128).

12. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres niet in haar bewijslast geslaagd. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt. Ter vermijding van dubbele belasting regelt artikel 15, derde lid, van het Verdrag de belastingheffing over de beloning verkregen uit een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip of luchtvaartuig dat in internationaal verkeer wordt geëxploiteerd. Om aan artikel 15, derde lid, van het Verdrag toe te komen dient sprake te zijn van internationaal verkeer. Blijkens artikel 3, eerste lid, onder g, van het Verdrag betekent de uitdrukking ‘internationaal verkeer’ alle vervoer met een schip of een luchtvaartuig, geëxploiteerd door een onderneming waarvan de plaats van de werkelijke leiding in een Verdragsluitende Staat is gelegen, behalve wanneer het schip of luchtvaartuig uitsluitend wordt geëxploiteerd tussen plaatsen die in de andere Verdragsluitende Staat zijn gelegen.

13. Artikel 3, eerste lid, onder g, van het Verdrag komt overeen met artikel 3, eerste lid, onderdeel e, van het OESO-modelverdrag 1992. Uit het commentaar op artikel 8 van het OESO-Modelverdrag blijkt dat het inkomen verband moet houden met het transport van personen of zaken.

14. Eiseres heeft haar stelling dat ingevolge artikel 15, derde lid, van het Verdrag het heffingsrecht aan Zwitserland toekomt gebaseerd op de stelling dat in haar geval sprake zou zijn van werkzaamheden aan boord van een schip, geëxploiteerd door een Zwitserse onderneming in het internationaal verkeer. Eiseres heeft echter geen feiten of omstandigheden aangevoerd, laat staan aannemelijk gemaakt, waaruit kan worden geconcludeerd dat daarvan sprake is. Dit betekent dat niet aannemelijk is gemaakt dat sprake is van een situatie waarin op grond van het Verdrag het heffingsrecht over het inkomen van eiseres aan Zwitserland toekomt.

15. Vorenstaande betekent dat Nederland als woonstaat bevoegd is het inkomen van eiseres uit de werkzaamheden bij [B] SA in de heffing van de inkomstenbelasting te betrekken voor zover geen aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend dient te worden op grond van het belastingverdrag met Australië.

16. Gelet op wat hiervoor onder 8. is overwogen zal het beroep gegrond worden verklaard.

17. Nu niet om een proceskostenvergoeding is verzocht, is daartoe naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding.

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- bepaalt dat de aanslag IB/PVV 2015 zal worden verlaagd naar een aanslag met inachtneming van een belastbaar loon van € 40.158 en aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor een inkomensbedrag van € 14.287;

- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiseres te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H. de Soeten, voorzitter, en mr. B. van Walderveen en mr. P.A. Caljé, leden, in aanwezigheid van mr. B. Schaafsma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2020.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,

1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.