Rechtbank Noord-Holland, 29-05-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:3929, AWB - 19 _ 4670
Rechtbank Noord-Holland, 29-05-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:3929, AWB - 19 _ 4670
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 29 mei 2020
- Datum publicatie
- 4 juni 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2020:3929
- Zaaknummer
- AWB - 19 _ 4670
Inhoudsindicatie
Naheffingsaanslag BPM. Bezwaar niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. Geen reden voor verschoonbaarheid. Beroep ongegrond.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/4670
en
Procesverloop
Verweerder heeft met dagtekening 8 februari 2019 aan eiser een naheffingsaanslag belasting personenauto’s en motorrijwielen (BPM) opgelegd, ten bedrage van € 4.252, alsmede bij beschikking een verzuimboete van € 425, zijnde 10 percent van de nageheven BPM.
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 1 augustus 2019 de bezwaren van eiser niet-ontvankelijk verklaard en de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 mei 2020. Partijen zijn niet verschenen. De griffier heeft eiser tijdig onder vermelding van plaats en tijdstip bij aangetekende brief uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Uit informatie van Post.NL is gebleken dat de uitnodigingsbrief op 27 februari 2020 op het adres van eiser in ontvangst is genomen. Nu ook de uitnodiging aan verweerder op de gebruikelijke wijze en aan het juiste adres is verzonden, ziet de rechtbank geen beletselen het onderzoek te sluiten en uitspraak te doen.
Overwegingen
Feiten
1. Eiser is blijkens de kentekenregistratie van 14 april 2016 tot en met 19 februari 2019 houder geweest van een bestelauto van het merk Citroen met het kenteken [kenteken] (hierna: de auto. De datum van afgifte van het kentekenbewijs deel 1 van de auto is 14 april 2016. De datum eerste toelating is eveneens 14 april 2016.
2. Op 14 april 2016 is de auto op naam van eiser gesteld. Op grond van artikel 13a van de Wet BPM is aan eiser een vrijstelling BPM verleend ter grootte van € 7.560.
3. Vanaf 1 januari 2018 is eiser geen ondernemer meer zoals bedoeld in artikel 7 van de Wet Omzetbelasting 1968 (hierna: ‘Wet OB’).
4. Met dagtekening 25 juni 2018 is aan eiser een brief gestuurd waarin verweerder eiser in kennis heeft gesteld van verweerders standpunt dat zijn activiteiten niet langer als onderneming in de zin van Wet OB wordt aangemerkt.
5. Met dagtekening 8 februari 2019 zijn de naheffingsaanslag en boetebeschikking BPM door verweerder verzonden aan ‘ [A] ’ met het adres [adres 1] .
6. Met dagtekening 8 april 2019 heeft verweerder eiser de naheffingsaanslag en boetebeschikking BPM op diens verzoek opnieuw toegezonden met de adressering [adres 2] toegestuurd.
Geschil 7.. In geschil is of verweerder de bezwaren van eiser terecht en op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard. Bij een ontkennend antwoord op die vraag zijn ook de naheffingsaanslag en de boetebeschikking inhoudelijk aan de orde.
8. Eiser stelt dat hij het bestreden besluit van 8 februari 2019 nooit heeft
ontvangen doordat hij enige tijd dakloos is geweest en in behandeling was wegens een zware depressie en suïcidale neigingen. Hij heeft de Belastingdienst
meerdere malen op de hoogte gesteld over zijn mentale toestand.
Eiser concludeert daarom tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van de uitspraak op bezwaar. Materieel bepleit hij herroeping van de naheffingsaanslag dan wel vermindering daarvan tot nihil en herroeping van de boetebeschikking..
9. Verweerder concludeert primair tot ongegrondverklaring van het beroep. Subsidiair is verweerder van oordeel dat de naheffingsaanslag en de boetebeschikking in stand dienen te blijven.
10. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
11. Op grond van artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) vangt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen een naheffingsaanslag aan met ingang van de dag na die van de dagtekening van het aanslagbiljet, tenzij de dag van de dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Dit betekent dat de termijn voor het indienen van het bezwaar, uitgaande van verzending op uiterlijk 8 februari 2019, is aangevangen op 9 februari 2019. Indien moet worden uitgegaan van een verzending aan eiser op 8 april 2019 is de aanvangsdatum van de bezwaartermijn 9 april 2019. Voor het aannemen van een moment van bekendmaking later dan 8 april 2019 ziet de rechtbank geen aanleiding.
12. De termijn voor het indien van een bezwaarschrift bedraagt op grond van artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zes weken. Dit betekent dat de bezwaartermijn eindigde op 22 maart 2019 dan wel uiterlijk op 21 mei 2019. In artikel 6:9, eerste lid, Awb is bepaald dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Het bezwaarschrift heeft als dagtekening 17 juli 2019 en is door verweerder op 18 juli 2019 ontvangen, dat is niet binnen de hierboven genoemde termijn.
13. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Zoals hierboven is overwogen kunnen mogelijke onzorgvuldigheden bij de bekendmaking van de naheffingsaanslag en de boetebeschikking niet leiden tot de conclusie dat eiser niet in verzuim is geweest. Na de herhaalde toezending op 8 april 2019 heeft eiser immers kennis kunnen nemen van deze besluiten en ook een eventuele bezwaartermijn die aanving op
9 april 2019 heeft eiser laten passeren.
14. Hetgeen eiser heeft gesteld met betrekking tot zijn gezondheidstoestand in de betreffende periode is door hem niet verder toegelicht en eiser heeft ook geen bescheiden overgelegd, waaruit zonder meer kan worden afgeleid dat sprake is van een verschoonbaar verzuim op grond waarvan niet-ontvankelijkverklaring achterwege had moeten blijven. Verweerder heeft het bezwaar van eiser daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.
15. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard. Aan een bespreking van inhoudelijke grieven tegen de naheffingsaanslag en de boetebeschikking komt de rechtbank daarom niet toe.
Proceskosten
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.