Rechtbank Noord-Holland, 25-05-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:3956, AWB - 19 _ 3099
Rechtbank Noord-Holland, 25-05-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:3956, AWB - 19 _ 3099
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 25 mei 2020
- Datum publicatie
- 5 juni 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2020:3956
- Zaaknummer
- AWB - 19 _ 3099
Inhoudsindicatie
aanmanings- en betekeningskosten dwangbevel terecht in rekening gebracht.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/3099
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 21 oktober 2015 een aanmaning verzonden, waarbij € 15 aan aanmaningskosten in rekening zijn gebracht.
Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 9 november 2015 een dwangbevel uitgevaardigd, waarbij € 1.170 aan betekeningskosten in rekening zijn gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar tegen de aanmanings- en dwangbevelkosten kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2020 te Haarlem. Eiseres is verschenen, vergezeld van haar dochter, [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. M. Honig en S. Ayvaz.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend op 3 februari 2020 en verweerder in de gelegenheid gesteld om de verzending van de aanmaning en het dwangbevel aannemelijk te maken.
Verweerder heeft bij brief van 17 februari 2020 een verzendrapportage verstrekt. De rechtbank heeft deze stukken op 20 februari 2020 doorgestuurd naar eiseres. Bij brief van 25 februari 2020 heeft de rechtbank aan eiseres gevraagd om binnen drie weken te reageren op de stukken van verweerder. Eiseres heeft op 26 februari 2020 de rechtbank geïnformeerd dat zij de stukken van verweerder niet heeft ontvangen. Bij brief van 28 februari 2020 heeft de rechtbank nogmaals de stukken van verweerder doorgestuurd naar eiseres. De rechtbank heeft de reactie van eiseres op 11 maart 2020 ontvangen en doorgestuurd naar verweerder.
De rechtbank heeft partijen bij brief van 16 maart 2020 in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken de rechtbank te informeren of zij behoefte hebben aan een nadere zitting. De rechtbank heeft daarop geen reactie ontvangen, zodat de rechtbank het onderzoek op 23 april 2020 heeft gesloten.
Overwegingen
Feiten
1. Belastingdienst/Toeslagen heeft bij beschikking van 20 april 2011 het aan eiseres toegekende voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2009 herzien en vastgesteld op nihil en de teveel betaalde voorschotten van € 17.039 van eiseres teruggevorderd (hierna: herziene voorlopige terugvorderingsbeschikking).
2. Eiseres heeft op 18 april 2011 bezwaar gemaakt tegen de herziene voorlopige terugvorderingsbeschikking.
3. Verweerder heeft op het bezwaar beslist bij beslissing op bezwaar van 3 januari 2012.
4. Bij (definitieve) beschikking van 7 april 2015 is de kinderopvangtoeslag 2009 vastgesteld op nihil (hierna: definitieve terugvorderingsbeschikking).
5. Belastingdienst/Toeslagen heeft eiseres bij brief van 12 augustus 2015 een betalingsregeling aangeboden voor de herziene voorlopige terugvorderingsbeschikking van 20 april 2011, inhoudende dat eiseres 23 maanden lang elke maand € 710 moet betalen.
6. Belastingdienst/Toeslagen heeft eiseres bij brief van 1 oktober 2015 geïnformeerd dat de betalingsregeling vervalt en eiseres binnen tien dagen een bedrag van € 17.039 moet terugbetalen.
7. Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 21 oktober 2015 een aanmaning verzonden waarbij € 15 aan aanmaningskosten in rekening zijn gebracht.
8. Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 9 november 2015 een dwangbevel uitgevaardigd, waarbij € 1.170 aan betekeningskosten in rekening zijn gebracht.
9. Eiseres heeft bij brief van 19 december 2015 beroep ingesteld tegen de definitieve terugvorderingsbeschikking. Het beroep is niet-ontvankelijk verklaard en het beroepschrift is doorgestuurd naar verweerder met het verzoek het als bezwaarschrift in behandeling te nemen. De uitspraak op bezwaar is gedagtekend 4 januari 2017. De rechtbank heeft uitspraak gedaan op 28 juli 2017. Op 30 mei 2018 heeft de Raad van State uitspraak gedaan.
10. Verweerder heeft bij brief van 14 november 2018 eiseres geïnformeerd dat de betalingsregeling voor de kinderopvangtoeslag 2009 vervalt en eiseres nog een bedrag van in totaal € 18.224 dient te betalen.
11. Eiseres heeft op 20 november 2018 bezwaar gemaakt tegen de aanmaningskosten en de kosten van het dwangbevel.
12. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 16 april 2019 het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Voorts heeft verweerder het bezwaar ambtshalve beoordeeld en hij ziet geen aanleiding om tegemoet te kunnen komen aan het bezwaar.
13. Eiseres heeft bij brief van 23 mei 2019, ontvangen door verweerder op 27 mei 2019, nogmaals bezwaar gemaakt tegen de aanmaningskosten en de kosten van het dwangbevel.
14. Verweerder heeft de brief van eiseres van 23 mei 2019 doorgestuurd naar de rechtbank ter behandeling als beroepschrift tegen de uitspraak op bezwaar van 16 april 2019.
Geschil
15. In geschil is of het bezwaar terecht kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard. Indien het bezwaar ten onrechte kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard, is in geschil of de aanmaningskosten en de kosten van het dwangbevel terecht in rekening zijn gebracht.
16. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat zij de aanmaning en het dwangbevel niet heeft ontvangen. Eiseres kan zich niet voorstellen dat zij, indien zij wel een aanmaning en/of dwangbevel zou hebben ontvangen, zij na de ontvangst daarvan geen actie heeft ondernomen. Na de ontvangst van de brief van 12 augustus 2015 heeft zij wel actie ondernomen. Pas na het ontvangen van de brief van 14 november 2018 en na telefonisch contact is zij bekend geworden met de in rekening gebrachte kosten. Voorts heeft eiseres gesteld dat de kosten ten onrechte in rekening zijn gebracht omdat de zaak in behandeling was en de invordering dan buiten werking moet worden gesteld.
17. Verweerder heeft zich (primair) op het standpunt gesteld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, omdat de gronden van het beroepschrift tegen de niet-ontvankelijkheid van het bestreden besluit ontbreken. Subsidiair heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het bezwaar terecht kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard. Voorts heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat terecht aanmanings- en betekeningskosten in rekening zijn gebracht, omdat niet binnen de uiterste betaaltermijn en niet conform de toegekende betalingsregeling is betaald. Ten tijde van het opleggen van de aanmanings- en dwangbevelkosten had eiseres geen recht op uitstel van betaling.
18. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Ontvankelijkheid bezwaar
19. Op grond van artikel 6:7, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift en beroepschrift zes weken. Artikel 35 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) bepaalt dat de bezwaartermijn aanvangt op de dag ná die van dagtekening van de voor bezwaar vatbare beschikking tenzij de dag van de dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat de voor bezwaar en beroep vatbare beschikkingen op een dag na de dagtekening bekend is gemaakt. Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat een te laat ingediend bezwaar- of beroepschrift toch ontvankelijk is indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
20. Eiseres heeft gesteld dat zij de aanmaning en het dwangbevel niet heeft ontvangen. Eiseres kan zich niet voorstellen dat zij, indien zij wel een aanmaning en/of dwangbevel zou hebben ontvangen, zij na de ontvangst daarvan geen actie heeft ondernomen. Na de ontvangst van de brief van 12 augustus 2015 heeft zij wel actie ondernomen. Pas na het ontvangen van de brief van 14 november 2018 en na telefonisch contact is zij bekend geworden met de in rekening gebrachte kosten.
21. Volgens vaste jurisprudentie dient verweerder aannemelijk te maken dat de aanmaning en het dwangbevel op het adres van eiseres zijn ontvangen of aangeboden, dan wel dat de aanmaning en het dwangbevel eiseres op een andere manier heeft bereikt. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst of aanbieding van de aanmaning en het dwangbevel op dat adres. Dit brengt mee dat verweerder in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Indien het bestuursorgaan de verzending van het besluit aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van eiseres voormeld vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe is niet verreist dat eiseres aannemelijk maakt dat de aanmaning en het dwangbevel niet op haar adres is ontvangen of aangeboden; voldoende is dat op grond van hetgeen eiseres aanvoert aan de ontvangst of aanbieding redelijkerwijs moet worden betwijfeld. Slaagt eiseres erin eerdergenoemd vermoeden te ontzenuwen, dan zal de ontvangst of aanbieding van de aanmaning en het dwangbevel slechts aannemelijk geoordeeld kunnen worden indien daarvan nader bewijs wordt geleverd.
22. Om het hiervoor onder 21 vermelde bewijs van verzending te leveren heeft verweerder voor zowel de aanmaning als het dwangbevel een zogenaamd “Rapport Datum Verzending” overgelegd, alsmede enige systeemuitdraaien. Hieruit valt op te maken dat beide documenten aan het postbedrijf ter verzending aangeboden zijn aan het adres van eiseres. Met deze stukken is verweerder, naar het oordeel van de rechtbank, geslaagd in het leveren van het bewijs dat de aanmaning en het dwangbevel zijn verzonden aan het adres van eiseres. Gelet hierop heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat de aanmaning en het dwangbevel aan eiseres zijn verzonden. Nu eiseres verder geen omstandigheden heeft aangevoerd die aan de ontvangst ervan doen twijfelen, moet worden aangenomen dat deze ook door eiseres zijn ontvangen.
23. Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot het oordeel dat eiseres, nu de rechtbank ervan uitgaat dat zij de aanmaning en het dwangbevel in 2015 heeft ontvangen, zij te laat bezwaar heeft gemaakt tegen de aanmanings- en dwangbevelkosten. Verweerder heeft het door eiseres in 2018 ingediende bezwaar tegen de aanmanings- en dwangbevelkosten terecht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
24. Ten overvloede overweegt de rechtbank nog het volgende. De aanmanings- en dwangbevelkosten zijn in rekening gebracht met betrekking tot de herziene voorlopige terugvorderingsbeschikking van 20 april 2011. Tegen voornoemde beschikking is bezwaar gemaakt en verweerder heeft op 3 januari 2012 op dat bezwaar beslist. Hiertegen heeft eiseres geen rechtsmiddelen aangewend, zodat deze beschikking onherroepelijk vaststond. De aanmaning is gedagtekend 21 oktober 2015 en het dwangbevel 9 november 2015. Tegen de definitieve terugvorderingsbeschikking van 7 april 2015 is pas op 19 december 2015 bezwaar gemaakt. De beschikking op bezwaar inzake de herziene voorlopige terugvorderingsbeschikking stond dus op het moment van het in rekening brengen van de aanmanings- en dwangbevelkosten onherroepelijk vast. Voorts is van belang dat ten tijde van het in rekening brengen van de aanmanings- en dwangbevelkosten er geen bezwaar en beroep liep tegen enige beschikking inzake de kinderopvangtoeslag 2009. De invordering was op het moment van het in rekening brengen van de aanmanings- en dwangbevelkosten dus niet buiten werking gesteld.
25. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
26. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. van As, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Marinus, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 25 mei 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: