Home

Rechtbank Noord-Holland, 30-06-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:4403, AWB - 19 _ 2218

Rechtbank Noord-Holland, 30-06-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:4403, AWB - 19 _ 2218

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
30 juni 2020
Datum publicatie
9 juli 2020
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2020:4403
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2218

Inhoudsindicatie

gemachtigde Schoenmaker. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat recht bestaat op een hoger bedrag aan kostenaftrek dan reeds verleend.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 19/2218

(gemachtigde: B. Schoenmaker),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 22 juni 2018 voor het jaar 2014 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 56.574.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 1 juni 2019 de aanslag verminderd tot

€ 55.231. Tevens wordt bij beschikking een kostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend op basis van 1 punt.

Eiseres heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De rechtbank heeft op 2 augustus 2019 een aanvulling op het beroepschrift ontvangen.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

De rechtbank heeft op 2 juni 2020 een nader stuk van eiseres met bijlagen ontvangen en doorgezonden naar verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2020 te Haarlem.

Eiseres is verschenen, vergezeld van haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] , mr. drs. [B] en mr. [C] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres is actrice. Zij heeft in 2014 de volgende inkomsten genoten:

Stichting [D] L02 € 3.915

Stichting [D] L03 € 1.241

[E] € 12.399

[F] € 16.589

[G] € 4.363

[H] € 9.599

Stichting [I] € 1.615

2. Eiseres heeft aangifte ib/pvv 2014 gedaan naar een belastbaar in komen uit werk en woning van € 40.837. Dit bedrag is opgebouwd uit € 30.074 winst uit onderneming,

€ 11.657 WW-uitkering en -/- € 894 betaalde premies voor inkomensvoorzieningen. In het bedrag van de winst is een kostenaftrek van € 5.277 toegepast (bedrag aan kosten € 6.669 en een aftrekbeperking wegens deels niet aftrekbare kosten van € 1.392).

3. Verweerder heeft bij het opleggen van de aanslag de inkomsten afkomstig van [H] (€ 9.599), [F] (€ 16.589) en Stichting [E] (€ 12.399) (totaal € 38.587) aangemerkt als looninkomsten. De belastbare winst is vastgesteld op € 7.724, waarbij een kostenaftrek van € 1.045 is verleend, zijnde 19,8% van de geclaimde kostenaftrek van € 5.277.

4. Verweerder heeft in de bezwaarfase de inkomsten afkomstig van [H] op basis van gewekt vertrouwen gekwalificeerd als winst uit onderneming. De correctie van de kostenaftrek is gehandhaafd.

5. Verweerder heeft aan eiseres bij brief van 10 juli 2019 meegedeeld dat alsnog ook de inkomsten afkomstig van [F] en Stichting [E] op basis van gewekt vertrouwen worden gekwalificeerd als winst uit onderneming. Daarbij wordt ook de zelfstandigenaftrek verleend. De hoogte van de verleende kostenaftrek blijft gehandhaafd. In deze brief heeft verweerder tevens aangegeven dat het vertrouwen wordt opgezegd met ingang van het belastingjaar 2018 en eiseres in de aangifte ib/pvv 2018 geen looninkomsten meer tot de winst mag rekenen.

Geschil 6. In geschil is of de looninkomsten genoten bij [E] en [F] op grond van het gelijkheidsbeginsel dan wel het vertrouwensbeginsel moeten worden aangemerkt als winst uit onderneming.

Voorts is de hoogte van de kostenaftrek in geschil.

7. Eiseres verzet zich tegen het opzeggen van het vertrouwensbeginsel met terugwerkende kracht per 28 november 2017. Eiseres meent recht te hebben op een kostenaftrek van € 5.277.

8. Verweerder neemt het standpunt in dat de inkomsten genoten bij [H] , [E] en [F] op basis van het vertrouwensbeginsel als winst mogen worden aangemerkt.

Het in rechte te beschermen vertrouwen eindigt volgens verweerder met de brief van 28 november 2017 waarin kenbaar werd gemaakt dat de inkomsten moeten worden aangemerkt als loon, aangezien is gebleken dat er een arbeidsovereenkomst aan ten grondslag ligt.

Met betrekking tot de kostenaftrek geeft verweerder aan dat een en ander maal om een specificatie en betalingsbewijzen, zoals bonnen, is verzocht. Eiseres heeft geen bonnen overgelegd en op het toegezonden overzicht van kostenposten staan geen bedragen. Er is ook niet aangegeven welke kosten in verband met welke opdracht zijn gemaakt. Gelet op de omschrijvingen is ook niet op voorhand aannemelijk dat alle geclaimde kosten als zakelijk zijn te beschouwen. Niet aannemelijk is gemaakt dat recht bestaat op een hoger bedrag aan kostenaftrek dan het toegekende bedrag van € 1.045.

9. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

10. Gelet op het thans door verweerder ingenomen standpunt met betrekking tot de kwalificatie van de inkomsten bestaat in zoverre tussen partijen geen geschil.

Het geschilpunt ten aanzien van het vertrouwensbeginsel ziet op de vraag of dit is opgezegd per 28 november 2017 en derhalve geldt met ingang van 1 januari 2018 dan wel of het vertrouwens rechtsgeldig is opgezegd met ingang van 1 januari 2019. Nu de onderhavige zaak het belastingjaar 2014 betreft, mist dit geschilpunt in het voorliggende geschil relevantie. De rechtbank zal zich hier dan ook niet over uitlaten.

11.1.

Eiseres claimt een kostenaftrek van € 5.277 ( € 6.669 -/- € 1.392 niet-aftrekbare kosten). De rechtbank stelt voorop dat het in beginsel op de weg van eiseres ligt om de aftrek van deze uitgaven als zakelijke kosten, voortvloeiend uit en direct verband houdend met de door haar gedreven onderneming, aannemelijk te maken. Dit betekent dat eiseres, moet stellen en bij betwisting door verweerder desgevraagd moet onderbouwen dat en in hoeverre de kosten aftrekbaar zijn. Dat betekent ook dat indien verweerder vragen stelt over de aftrekbaarheid van verschillende kosten, eiseres gehouden is onderbouwende stukken en inlichtingen te verstrekken ter onderbouwing van haar stelling dat de kosten aftrekbaar zijn. Ondanks het herhaalde verzoek van verweerder om de gemaakte kosten toe te lichten, heeft eiseres onvoldoende gespecificeerd aan welke zakelijke activiteit de verschillende kosten zijn toe te rekenen. Eiseres heeft daarover ook niets gesteld, anders dan dat alle door haar genoemde kosten zakelijk zijn. Daarmee heeft eiseres de zakelijkheid en aftrekbaarheid van de in geding zijnde kosten onvoldoende inzichtelijk en dus niet aannemelijk gemaakt.

11.2.

Een gedeelte van de kosten ziet op persoonlijke verzorging. Dienaangaande geldt het volgende. Op grond van artikel 3.16, tweede lid, van de Wet IB 2001 komen bij het bepalen van de winst uit onderneming niet in aftrek de kosten van persoonlijke verzorging van de belastingplichtige zelf. Ingevolge het zevende lid van dat artikel geldt deze aftrekbeperking niet ten aanzien van de belastingplichtige die optreedt als artiest of als presentator of die als beroep een tak van sport beoefent. Voorwaarde voor aftrek is wel dat de kosten zijn gemaakt voor het bereiken van een uiterlijk waarmee deze zich buiten de werksfeer niet zou kunnen vertonen. Tegenover de betwisting door verweerder heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat haar uitgaven voor kapper en cosmetica hebben geleid tot een dergelijk uiterlijk.

11.3.

De door eiseres bijgewoonde voorstellingen betreffen kortstondige evenementen die voor het merendeel van de bezoekers een recreatief en vrijblijvend karakter hebben. Dergelijke uitgaven zijn dan ook consumptieve bestedingen en de daaraan verbonden kosten zijn daarom van aftrek uitgesloten. Het feit dat eiseres de voorstellingen bezoekt omdat zij beroepsmatig op de hoogte moet zijn van de ontwikkelingen op het gebied van theater en daar contacten op kan doen doet daaraan niet af.

11.4.

De rechtbank concludeert dan ook dat geen recht bestaat op een hoger bedrag aan kostenaftrek dan het bedrag van € 1.045 dat verweerder reeds in aftrek heeft toegelaten.

12. Gelet op het door verweerder nader ingenomen standpunt dient het beroep gegrond te worden verklaard.

Proceskosten

13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 1). Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar

inkomen van € 44.476 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.050;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47 aan eiseres te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Walderveen rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Anema, griffier. De beslissing is gedaan op 30 juni 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel