Rechtbank Noord-Holland, 10-07-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:4995, AWB - 18 _ 3947
Rechtbank Noord-Holland, 10-07-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:4995, AWB - 18 _ 3947
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 10 juli 2020
- Datum publicatie
- 20 juli 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2020:4995
- Zaaknummer
- AWB - 18 _ 3947
Inhoudsindicatie
Navorderingsaanslag is opgelegd in strijd met het correctiebeleid dus kan niet in stand blijven.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 18/3947
(gemachtigde: J.A. Klaver),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 26 augustus 2017 voor het jaar 2012 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.776 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 980.
Op 4 mei 2018 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 augustus 2018 de navorderingsaanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.933.
Eiseres heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld. Het beroepschrift is door de rechtbank ontvangen op 4 september 2018.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Ten aanzien van bijlage 17 heeft verweerder een beroep gedaan op beperkte kennisname op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht. De geheimhoudingskamer van de rechtbank Noord-Holland heeft bij beslissing van 28 april 2020 geoordeeld dat de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is.
Eiseres heeft de rechtbank bij brief van 7 mei 2020 bericht dat zij de rechtbank geen toestemming verleent om kennis te nemen van de ongeschoonde versie van bijlage 17.
De rechtbank heeft op 29 juni 2020 een nader stuk van verweerder ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2020 te Haarlem.
Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A] en [B] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres heeft op 17 mei 2013 aangifte ib/pvv 2012 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.776 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 980.
2. Verweerder heeft met dagtekening 28 juni 2013 aanslag ib/pvv 2012 opgelegd conform de aangifte.
3. Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 14 maart 2017 ten aanzien van de aanslag over 2012 een vragenbrief verzonden.
4. Verweerder heeft op 15 juni 2017 een reactie ontvangen op deze brief.
5. Verweerder heeft met dagtekening 26 augustus 2017 een navorderingsaanslag 2012 opgelegd. Deze resulteert in een te betalen bedrag van € 220 (€ 190 belasting en € 30 belastingrente).
Geschil 6. In geschil is of verweerder de navorderingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag heeft opgelegd.
7. Eiseres stelt dat een nieuw feit ontbreekt dan wel dat sprake is van een ambtelijk verzuim. Subsidiair voert eiseres aan de navorderingsaanslag in strijd met het correctiebeleid is opgelegd.
Eiseres verzoekt om toekenning van immateriële schadevergoeding.
8. Verweerder neemt bij brief van 26 juni 2020 het standpunt in dat de navorderingsaanslag is opgelegd in strijd met het correctiebeleid.
Verweerder concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vernietiging van de navorderingsaanslag, vergoeding van immateriële schade van € 1.000 en toekenning van een kostenvergoeding van € 1.047 (€ 261 indienen bezwaarschrift, € 261 hoorgesprek, € 525 indienen beroepschrift).
9. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
10. Vaststaat dat de navorderingsaanslag minder bedraagt dan € 450, alsmede dat de inkomenscorrectie minder dan € 1.000 bedraagt, en dat slechts in het jaar 2015 een correctie bij eiseres is aangebracht. Verweerder neemt thans het standpunt in dat de navorderingsaanslag in strijd met het correctiebeleid is opgelegd. De rechtbank heeft geen aanleiding verweerder hierin niet te volgen. De navorderingsaanslag en de daarmee samenhangende beschikking belastingrente kunnen daarom niet in stand blijven.
11. Eiseres betoogt dat het beroep mede moet worden gezien als verzoek ambtshalve vermindering van de primitieve aanslag. Verweerder heeft erkend dat het om een impliciet gedaan verzoek om ambtshalve vermindering gaat. Louter om redenen van proceseconomie zal de rechtbank partijen hierin volgen. De rechtbank volgt eiseres in die zin dat het beroep impliciet zou kunnen worden opgevat als een zodanig verzoek. Dat leidt evenwel niet tot het gevolg dat de gemachtigde hieraan wil toekennen, namelijk honorering van alle in beroep geclaimde kosten, aangezien de kosten op geen enkele wijze met stukken zijn onderbouwd. De rechtbank volgt verweerder hierin. Dat ook verweerder dit standpunt was toegedaan, is de gemachtigde bekend uit het verweerschrift.
Immateriële schadevergoeding
Eiseres heeft verzocht om toekenning van een immateriële schadevergoeding voor de schade die zij heeft geleden en lijdt in de vorm van de spanning en frustratie als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn van twee jaar.
Het bezwaarschrift is ingediend op 25 september 2017, uitspraak op bezwaar is gedaan op 10 augustus 2018, en de rechtbank doet uitspraak op 10 juli 2020, zodat in deze zaak de redelijke termijn is overschreden met (afgerond) 11 maanden. Daarmee correspondeert een vergoeding van immateriële schade van € 1.000. Aangezien de bezwaarfase, gelet op de datum van de uitspraak op bezwaar (10 augustus 2018), (afgerond) 11 maanden heeft geduurd, is een periode van 5 maanden daaraan toe te rekenen. Het restant is toe te rekenen aan de beroepsfase. Verweerder dient daarom 5/11e deel van € 1.000 te betalen (€ 454,54) en de Staat (de minister voor Rechtsbescherming) 6/11e deel (€ 545,45).
13. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.
Proceskosten
14. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt de kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.572 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 261, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 1.
Eiseres heeft verzocht om toepassing van wegingsfactor 1,5. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten aangetroffen in het dossier die aanleiding geven tot het oordeel dat er geen sprake is van een zaak met gemiddeld gewicht en acht de zaak, gelet op de aard en omvang daarvan, niet dermate gecompliceerd dat moet worden afgeweken van de standaard gehanteerde wegingsfactor 1.