Home

Rechtbank Noord-Holland, 10-07-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:4997, AWB - 18 _ 4893

Rechtbank Noord-Holland, 10-07-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:4997, AWB - 18 _ 4893

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
10 juli 2020
Datum publicatie
20 juli 2020
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2020:4997
Zaaknummer
AWB - 18 _ 4893

Inhoudsindicatie

Eiseres heeft een hoger bedrag aan afrek bijzondere zorgkosten niet aannemelijk gemaakt.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummers: HAA 18/4893 en 18/4894

(gemachtigde: J.A. Klaver),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2013 met dagtekening 28 oktober 2017 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.633.

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2014 met dagtekening 28 oktober 2017 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.843.

Verweerder heeft op 21 november 2017 bezwaarschriften tegen de navorderingsaanslagen ontvangen.

Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 4 september 2018 de navorderingsaanslagen gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Verweerder heeft ten aanzien van bijlage 18 een beroep gedaan op beperkte kennisneming op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht.

De geheimhoudingskamer van de rechtbank Nood-Holland heeft bij beslissing van 22 januari 2020 bepaald dat de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is.

Eiseres heeft bij brief van 29 januari 2020 bericht dat zij de rechtbank geen toestemming verleent kennis te nemen van de ongeschoonde versie van bijlage 18.

De rechtbank heeft op 18 maart 2020 een nader stuk van eiseres ontvangen.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2020 te Haarlem.

Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A] en [B] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres heeft op 13 februari 2014 op papier aangifte ib/pvv 2013 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.024. In deze aangifte heeft eiser onder meer een aftrek specifieke zorgkosten van € 2.639 in aanmerking genomen.

2. Eiseres heeft op 6 mei 2015 op papier aangifte ib/pvv 2014 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.986. In deze aangifte heeft eiser onder meer een aftrek specifieke zorgkosten van € 4.857 in aanmerking genomen.

3. Verweerder heeft met dagtekening 23 mei 2014 de aanslag ib/pvv 2013 opgelegd conform de aangifte.

4. Verweerder heeft met dagtekening 9 april 2016 de aanslag ib/pvv 2014 opgelegd conform de aangifte.

5. Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 14 maart 2017 ten aanzien van de aanslagen over 2013 en 2014 vragenbrieven verzonden met vragen over de kostenaftrek.

6. Verweerder heeft met dagtekening 28 oktober 2017 een navorderingsaanslag 2013 opgelegd waarbij de aftrek specifieke zorgkosten is geschrapt. Deze resulteert in een te betalen bedrag van € 1.085 (inclusief € 130 belastingrente).

7. Verweerder heeft met dagtekening 28 oktober 2017 een navorderingsaanslag 2014 opgelegd waarbij de aftrek specifieke zorgkosten is geschrapt. Deze resulteert in een te betalen bedrag van € 1.904 (inclusief € 167 belastingrente).

8. Op 3 juli 2018 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden.

9. Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 4 september 2018 de bezwaren ongegrond verklaard.

Geschil 10. In geschil is of verweerder de navorderingsaanslagen terecht en tot de juiste bedragen heeft opgelegd.

11. Eiseres stelt dat recht bestaat op een hoger bedrag aan specifieke zorgkosten. Ten aanzien van de aftrek kosten alternatieve gezondheidszorg stelt eiseres dat het vertrouwensbeginsel is geschonden.

De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting verklaard dat, nu sprake is van een papieren aangifte, ook voor het jaar 2014 geen sprake is van een ambtelijk verzuim dat aan navordering in de weg staat.

12. Ten aanzien van het jaar 2013 neemt verweerder het standpunt in dat recht bestaat op een aftrek van € 900 kosten voor natuurgeneeskundige therapie en € 113 aftrek tandartskosten.

Ten aanzien van het jaar 2014 neemt verweerder het standpunt in dat recht bestaat op een aftrek van € 941 kosten voor natuurgeneeskundige therapie en € 145,15 aftrek tandartskosten.

De vervoerskosten acht verweerder niet aannemelijk gemaakt.

Ter zitting neemt verweerder nader het standpunt in dat op basis van de verklaring van de huisarts voor beide jaren recht bestaat op de aftrek kosten kleding en beddengoed van € 310.

13. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

2013

16. Eiseres claimt € 1.194 consultkosten voor een natuurgeneeskundig therapeute. Verweerder heeft in de beroepsfase het standpunt ingenomen dat op grond van het vertrouwensbeginsel deze kosten voor aftrek in aanmerking komen voor zover zij zijn onderbouwd met stukken, hetgeen voor dit jaar betekent dat recht bestaat op een aftrek van € 900. De rechtbank heeft geen aanleiding verweerder hierin niet te volgen.

17. Voorts claimt eiseres een aftrek voor tandartskosten van € 172 en € 38. Nu uit het vergoedingenoverzicht blijkt dat € 113 aan tandartskosten niet zijn vergoed, heeft verweerder in beroep aangegeven dit bedrag alsnog in aftrek te willen toelaten.

De rechtbank heeft geen aanleiding verweerder hierin niet te volgen en acht ook niet aannemelijk geworden dat recht bestaat op hogere bedragen aan aftrek. Dit betekent dat recht bestaat op een aftrek voor tandartskosten van € 113.

Het voorgaande leidt tot een aftrek genees- en heelkundige hulp van € 1.014.

2014

18. Eiseres claimt € 1.235 consultkosten voor een natuurgeneeskundig therapeute. Verweerder heeft in de beroepsfase het standpunt ingenomen dat op grond van het vertrouwensbeginsel voortvloeiend uit de toezegging gedaan tijdens de behandeling van het bezwaar tegen de aanslag ib/pvv 2015, deze kosten voor aftrek in aanmerking komen voor zover zij zijn onderbouwd met stukken, hetgeen voor dit jaar betekent dat recht bestaat op een aftrek van € 941. De rechtbank zal verweerder hierin volgen.

Verder heeft eiseres een aftrek opgevoerd van € 1.211 wegens kosten voor een energetische gezondheidsbehandeling bij [C] , [D] . Ten aanzien van deze kosten geldt dat zij in het jaar 2015 niet aan de orde zijn geweest, hetgeen betekent dat deze kosten niet op basis van het vertrouwensbeginsel voor aftrek in aanmerking komen. Daarnaast heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat deze kosten anderszins op de voet van artikel 6.17 van de Wet IB 2001 voor aftrek in aanmerking komen, nu niet is voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor aftrek. Overigens zijn geen stukken zijn overgelegd waaruit blijkt dat de betreffende kosten niet door de zorgverzekeraar worden vergoed. Nu uit de stukken niet kan worden afgeleid dat [C] kwalificeert als arts of paramedicus, voldoen deze kosten reeds daarom niet aan de voorwaarden voor aftrek.

19. Voorts claimt eiseres een aftrek voor tandartskosten van € 146. Nu uit het vergoedingen overzicht blijkt dat € 145,15 aan tandartskosten niet zijn vergoed, heeft verweerder in beroep aangegeven dit bedrag alsnog in aftrek te willen toelaten.

De rechtbank heeft geen aanleiding verweerder niet te volgen in zijn nader ingenomen standpunt en acht ook niet aannemelijk geworden dat recht bestaat op een hoger bedrag aan aftrek. Dit betekent dat wegens tandartskosten een aftrek van € 146 zal worden toegelaten.

Het voorgaande leidt tot een aftrek genees- en heelkundige hulp van € 1.087.

Vervoerskosten 2013 en 2014

20. De rechtbank overweegt dat eiseres geen eigen auto heeft zodat kennelijk met het openbaar vervoer is gereisd. Nu onderbouwende stukken van de geclaimde vervoerskosten ontbreken heeft verweerder terecht een aftrek voor vervoerskosten niet verleend

Aftrek extra kosten voor kleding en beddengoed 2013 en 2014

21. Eiseres heeft ter onderbouwing van deze kosten een verklaring van de huisarts overgelegd d.d. 17 januari 2018. Ter zitting heeft verweerder zich nader op het standpunt gesteld dat eiseres op basis van deze verklaring voor beide jaren recht heeft op de aftrek wegens extra kosten voor kleding en beddengoed ten bedrage van € 310. De rechtbank heeft geen aanleiding verweerder hierin niet te volgen en zal dienovereenkomstig beslissen.

Immateriële schadevergoeding

22.1.

Eiser heeft verzocht om toekenning van een immateriële schadevergoeding voor de schade die hij heeft geleden en lijdt in de vorm van de spanning en frustratie als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn van twee jaar.

22.2.

De bezwaarschriften zijn ingediend op 21 november 2017, de uitspraken op bezwaar zijn gedaan op 4 september 2018, en de rechtbank doet uitspraak op 10 juli 2020, zodat in deze zaken de redelijke termijn is overschreden met (afgerond) 8 maanden. Daarmee correspondeert een vergoeding van immateriële schade van € 1.000. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan de redelijke termijn verlengd zou moeten worden zijn door verweerder niet gesteld.

Nu sprake is van samenhangende zaken wordt per fase van de procedure voor beide zaken gezamenlijk slechts eenmaal het tarief van € 500 per half jaar gehanteerd (vergelijk HR 21 maart 2014, nr. 12/04057, ECLI:NL:HR:2014:540 en Hoge Raad 19 februari 2016, nr. 14/03907, ECLI:NL:HR:2016:252).

Aangezien de bezwaarfase, gelet op de datum van de uitspraak op bezwaar, (afgerond) 9 maanden heeft geduurd, is een periode van 3 maanden van de overschrijding aan de bezwaarfase toe te rekenen. Het restant is toe te rekenen aan de beroepsfase. Verweerder dient daarom 3/8e deel van € 1.000 te betalen (€ 375) en de Staat (de minister voor Rechtsbescherming) 5/8e deel (€ 625).

23. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.

Proceskosten

24. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt de kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 0,5 wegens gegrondverklaring op basis van toekenning van immateriële schadevergoeding, en een factor 1 wegens minder dan 4 samenhangende zaken).

Nu eiseres alle onderbouwende stukken op basis waarvan in de beroepsfase extra aftrek is verleend eerst in de beroepsfase heeft overgelegd, kan het verweerder niet worden aangerekend dat hij de betreffende verminderingen niet eerder heeft toegekend. Dat eiseres reeds in de bezwaarfase een beroep op het vertrouwensbeginsel heeft gedaan, zonder overlegging van de onderbouwende stukken, maakt dat niet anders. Zulks leidt ertoe dat eiseres geen recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase noch voor de beroepsfase (anders dan het bedrag van € 525 wegens de gegrondverklaring als gevolg van de toekenning van immateriële schadevergoeding).

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart de beroepen gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar;

- vermindert de belastingaanslag 2013 tot een berekend naar een belastbaar

inkomen van € 14.597 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;

-vermindert de belastingaanslag 2014 tot een berekend naar een belastbaar

inkomen van € 14.707 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;

- veroordeelt verweerder in betaling van immateriële schadevergoeding tot een bedrag van

€ 375;

- veroordeelt de Staat (de minister voor Rechtsbescherming) in betaling van immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 625;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 525;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiseres te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Walderveen rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Anema, griffier. De beslissing is gedaan op 10 juli 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel