Home

Rechtbank Noord-Holland, 03-07-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:5122, AWB - 19 _ 5219

Rechtbank Noord-Holland, 03-07-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:5122, AWB - 19 _ 5219

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
3 juli 2020
Datum publicatie
13 juli 2020
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2020:5122
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5219

Inhoudsindicatie

Verzuimboete i.v.m. te laat betalen loonheffingen terecht opgelegd.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 19/5219

(gemachtigde: M.T. Brandt),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak juni 2019 een naheffingsaanslag loonheffingen opgelegd ten bedrage van € 103.313, alsmede bij beschikking een verzuimboete van € 3.099.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de boetebeschikking gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2020 te Haarlem. Eiseres is, zonder bericht, niet verschenen. De rechtbank heeft ter zitting onderzocht of eiseres behoorlijk is uitgenodigd voor de zitting, zodat het onderzoek kan worden voltooid. De griffier heeft eiseres bij aangetekende brief, verzonden op 18 mei 2020 en gericht aan het in het beroepschrift vermelde adres, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. De brief is niet retour gekomen. Nu uit informatie van de website van PostNL is gebleken dat de brief op 19 mei 2020 is uitgereikt, is eiseres behoorlijk uitgenodigd om op de zitting te verschijnen en kan het onderzoek worden voltooid. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen.

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres heeft op 25 juni 2019 aangifte loonheffingen gedaan voor het tijdvak juni 2019. Op basis van de aangifte is eiseres een bedrag van € 103.313 aan loonheffingen verschuldigd, met als uiterste betaaldatum 31 juli 2019.

2. Verweerder heeft met dagtekening 22 augustus 2019 een naheffingsaanslag en een verzuimboete opgelegd over het tijdvak juni 2019.

3. Eiseres heeft op 15 augustus 2019 het bedrag aan loonheffingen ad € 103.313 betaald.

Geschil

4. In geschil is de hoogte van de verzuimboete.

5. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat de verzuimboete niet in verhouding staat tot het verzuim. Door miscommunicatie tijdens de vakantieperiode is de betaling van de loonheffingen niet goed gegaan. De boete is fors en enige coulance is billijk. In de afgelopen drie jaar is eiseres niet in verzuim geweest.

6. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de boete rechtmatig en passend en geboden is gelet op de gegeven feiten en omstandigheden.

7. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

8. Op grond met artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de Awr) vormt het niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn betalen van belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen een verzuim ter zake waarvan de inspecteur de belastingplichtige een boete van ten hoogste € 5.278 kan opleggen. Het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (hierna: BBBB) bevat beleidsregels voor het uitoefenen van deze discretionaire bevoegdheid van de inspecteur.

9. Op grond van paragraaf 23 van het BBBB, onderdeel 3, bedraagt de verzuimboete bij een betalingsverzuim drie procent van het bedrag aan belasting dat niet of gedeeltelijk niet is betaald.

10. Een verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen in te scherpen. Het enkele niet daaraan voldoen rechtvaardigt in beginsel een boete van drie procent van het belastingbedrag. Factoren als de mate van schuld en opzet spelen daarbij geen rol. Afwezigheid van alle schuld kan aanleiding zijn tot matiging of het achterwege laten van de boete. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van afwezigheid van alle schuld. Alhoewel eiseres door diverse omstandigheden (miscommunicatie en de vakantieperiode) niet tijdig heeft betaald, kan dat niet leiden tot het oordeel dat sprake is van afwezigheid van alle schuld.

11. Op grond van paragraaf 6 van het BBBB dient de inspecteur rekening te houden met omstandigheden die aanleiding kunnen geven tot een hogere of lagere boete.

12. Voor de beantwoording van de vraag of de boete in verhouding staat tot de ernst van het gepleegde feit dient naar het oordeel van de rechtbank te worden nagegaan onder welke feiten en omstandigheden het verzuim is gepleegd. Eiseres heeft aangevoerd dat sprake is van een ongelukkige samenloop van omstandigheden en dat de boete te hoog is. Door miscommunicatie en de vakantieperiode is de verschuldigde loonheffingen te laat voldaan. De boete is zeer fors.

13. In de door eiseres aangedragen feiten en omstandigheden die hebben geleid tot de te late betaling ziet de rechtbank geen aanleiding om de boete te matigen. Het is verweerder toegestaan om bij een verzuim een boete op te leggen van drie procent van het bedrag aan belasting dat niet is betaald. De rechtbank acht de boete, gelet op de hoogte van de verschuldigde loonheffingen, proportioneel. De rechtbank begrijpt dat de boete een fors bedrag is, maar ziet, mede op basis van de feiten en omstandigheden geen grond om de boete te verminderen.

14. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Walderveen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Marinus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel