Rechtbank Noord-Holland, 03-07-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:5126, AWB - 19 _ 4460
Rechtbank Noord-Holland, 03-07-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:5126, AWB - 19 _ 4460
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 3 juli 2020
- Datum publicatie
- 13 juli 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2020:5126
- Zaaknummer
- AWB - 19 _ 4460
Inhoudsindicatie
Parkeerbelasting. Bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk verklaard door verweerder.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/4460
[X] , wonende te [Z] , eiseres,
(gemachtigde: mr. M. Lagas),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd, ten bedrage van € 67,30 (bestaande uit € 4,60 parkeerbelasting en € 62,70 kosten).
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2020 te Haarlem. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] . Eiseres is, zonder bericht, niet verschenen. De rechtbank heeft ter zitting onderzocht of eiseres behoorlijk is uitgenodigd voor de zitting, zodat het onderzoek kan worden voltooid. De griffier heeft eiseres bij aangetekende brief, verzonden op 18 mei 2020 en gericht aan het in het beroepschrift vermelde adres, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Nu uit informatie van de website van PostNL is gebleken dat de brief op 19 mei 2020 is uitgereikt, is eiseres behoorlijk uitgenodigd om op de zitting te verschijnen en kan het onderzoek worden voltooid.
Overwegingen
Feiten
1. Op 2 januari 2019 om 15:54 uur heeft een parkeercontroleur geconstateerd dat de auto van [B] N.V. (hierna: eigenaar), maar in gebruik bij eiseres, (kenteken: [#] ) stond geparkeerd aan de Barrevoetstraat te Haarlem. Ter plaatse was op genoemde datum en genoemd tijdstip parkeerbelasting verschuldigd. De parkeercontroleur heeft op genoemde datum en genoemd tijdstip geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting was betaald. Vervolgens is de naheffingsaanslag opgelegd.
2. Met dagtekening 31 maart 2019 heeft verweerder aan de eigenaar een duplicaat van de naheffingsaanslag toegezonden.
3. Bij brief met dagtekening 18 april 2019, ontvangen door verweerder op 23 april 2019, heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag.
4. De uitspraak op bezwaar is gedagtekend 8 juli 2019.
5. Bij brief van 18 augustus 2019, ontvangen door de rechtbank op 20 augustus 2019, heeft eiseres beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar.
Geschil
6. In geschil is of verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Indien het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, is in geschil of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
7. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat zij geen naheffingsaanslag heeft aangetroffen op de auto. Pas na het ontvangen van het duplicaat is zij bekend geworden met de naheffingsaanslag. Het bezwaar is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Voorts heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat zij geen parkeerautomaat kon vinden en de hele tijd bezig was met uitvoeringshandelingen. En uiteindelijk is er parkeerbelasting voldaan.
8. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard, omdat de naheffingsaanslag op de auto is aangebracht en eiseres in het bezwaarschrift heeft verklaard dat zij de naheffingsaanslag op de auto heeft aangetroffen. Voorts heeft verweerder gesteld dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Eiseres heeft 13 minuten na het opleggen van de naheffingsaanslag parkeerbelasting voldaan en dat valt buiten een redelijke tijd waarin een parkeerder de gelegenheid moet worden gegeven om parkeerbelasting te voldoen. De afstand van de plaats waar de auto is geparkeerd en de dichtstbijzijnde parkeerautomaat is kort.
9. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Ontvankelijkheid bezwaar
10. Alvorens in te gaan op de inhoudelijke gronden van het beroep, dient de rechtbank te toetsen of het bezwaar ontvankelijk is.
11. Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
12. Op grond van artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) in samenhang met artikel 231 van de Gemeentewet vangt de termijn voor het instellen van bezwaar aan met ingang van de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet of van het afschrift van een voor bezwaar vatbare beschikking, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van de bekendmaking.
13. Op grond van artikel 8 van de Invorderingswet 1990, in samenhang met artikel 231 van de Gemeentewet, maakt de gemeenteambtenaar belast met de invordering van gemeentelijke belastingen de belastingaanslag bekend door toezending of uitreiking van het door de gemeenteambtenaar belast met de heffing van gemeentelijke belastingen voor de belastingschuldige opgemaakte aanslagbiljet.
14. Op grond van artikel 234, zevende lid, van de Gemeentewet, voor zover hier van belang, kan, in afwijking van artikel 8, eerste lid, van de Invorderingswet 1990, indien het niet mogelijk is het aanslagbiljet terstond aan de belastingschuldige uit te reiken, worden volstaan met het aanbrengen van het aanslagbiljet op of aan het voertuig.
15. Op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de bezwaartermijn is ontvangen.
16. Indien het aanslagbiljet op of aan het voertuig is aangebracht, vangt de bezwaartermijn volgens vaste jurisprudentie aan met ingang van de dag na die van dagtekening van het aanslagbiljet. Indien niet vaststaat dat het biljet op deze wijze is uitgereikt, vangt de termijn voor het instellen van bezwaar eerst aan op de dag na dagtekening van een duplicaat van het aanslagbiljet.
17. Eiseres heeft in de bezwaarfase (in het bezwaarschrift) verklaard dat zij parkeerwachters is tegengekomen die kort daarvoor een naheffingsaanslag parkeerbelasting op haar auto hadden aangebracht. In beroep heeft eiseres gesteld dat zij pas eerst bekend is geworden met de naheffingsaanslag na het ontvangen van het duplicaat.
18. De rechtbank oordeelt als volgt. Eiseres heeft zich in de beroepsfase op het standpunt gesteld dat zij pas later bekend is geworden met de naheffingsaanslag, maar dat acht de rechtbank, gelet op de verklaring die eiseres in de bezwaarfase heeft gegeven, niet geloofwaardig. De rechtbank hecht meer belang aan de verklaring die eiseres in de bezwaarfase heeft gegeven en gaat er ook vanuit dat die verklaring juist is. Daarvan uitgaande vangt de termijn voor het instellen van bezwaar aan op 3 januari 2019 en eindigt de termijn op 13 februari 2019. Eiseres heeft op 23 april 2019 bezwaar gemaakt. Op grond van het vorenstaande kan de rechtbank niet anders dan tot het oordeel komen dat eiseres te laat bezwaar heeft gemaakt tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting. Verweerder heeft het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Aan een inhoudelijke beoordeling komt de rechtbank niet toe.
19. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Walderveen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Marinus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: