Rechtbank Noord-Holland, 02-07-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:5438, AWB - 18 _ 5443
Rechtbank Noord-Holland, 02-07-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:5438, AWB - 18 _ 5443
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 2 juli 2020
- Datum publicatie
- 21 juli 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2020:5438
- Zaaknummer
- AWB - 18 _ 5443
Inhoudsindicatie
Proceskostenvergoeding. Gewicht van de zaak.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 18/5443
(gemachtigde: M. Collij),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2012 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [#] ) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd (IB/PVV) en daarbij een beschikking gegeven tot het in rekening brengen van belastingrente.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de navorderingsaanslag en de beschikking verminderd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 mei 2020 te Haarlem.
Namens eiser is verschenen zijn gemachtigde, M. Collij. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden mr. [A] en mr. [B] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiser is geboren op [..] . Hij is het hele jaar 2012 gehuwd met mevrouw [C] .
2. Op 7 maart 2013 heeft eiser een aangifte IB/PVV voor het jaar 2012 ingediend naar een verzamelinkomen van € 16.051.
3. De definitieve aanslag IB/PVV 2012 met dagtekening 6 september 2013 is door verweerder overeenkomstig de ingediende aangifte IB/PVV 2012 geautomatiseerd opgelegd. Bij het vaststellen van deze aanslag is een bedrag van € 837 aan specifieke zorgkosten (na toepassing van de drempel) in aftrek toegelaten.
4. Na het vaststellen van de definitieve aanslag IB/PVV 2012 is onderzoek gedaan naar het aangiftegedrag van de gemachtigde van eiser. In dat kader is aan eiser een vragenbrief verzonden met dagtekening 14 maart 2017, waarin onder meer werd verzocht de aftrek inzake de eigenwoningschuld en de opgevoerde specifieke zorgkosten nader te onderbouwen.
5. Na correspondentie tussen eiser respectievelijk zijn gemachtigde en verweerder is met dagtekening 2 mei 2017 de navorderingsaanslag IB/PVV 2012 opgelegd ten bedrage van € 128, exclusief belastingrente (€ 19). Hierbij is de aftrek voor specifieke zorgkosten geheel geweigerd.
6. Bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 26 oktober 2018 is alsnog een bedrag van € 361 aan specifieke zorgkosten in aftrek toegelaten en is de navorderingsaanslag IB/PVV 2012 dientengevolge verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.527, resulterend in een navordering van € 56, exclusief belastingrente.
7. Tot de stukken van het geding behoort een stuk getiteld “CORRECTIEBELEID,
Versie 2.1.” (hierna: het correctiebeleid) en voorzien van de datum 30 maart 2011.
Dat stuk heeft onder meer de volgende inhoud (de in de tekst vermelde voetnoten zijn in het citaat achterwege gelaten):
“1. Context
In de visie van de Belastingdienst past het niet om aan belastingplichtige een belastingaanslag naar aanleiding van positieve correcties (op de grondslag) op te leggen, die slechts een “gering bedrag” aan te betalen belasting inhoudt.
(...)
2 Correctiebeleid
Een bedrag van niet meer dan € 225 kan als een ‘gering bedrag” beschouwd worden. Op basis hiervan geldt het volgende correctiebeleid:
-
Een te hanteren bedrag aan (minimaal) te betalen belasting naar aanleiding van correcties van €225 per individuele belastingaanslag, dus per middel en belastingplichtige;
-
Negatieve correcties in het voordeel van belastingplichtige worden altijd aangebracht.
-
Het te hanteren bedrag bij een inkomenscorrectie bedraagt € 500;
-
Het te hanteren bedrag bij een navordering bedraagt € 450 (c.q. € 1.000 inkomen), behoudens in gevallen waarin sprake is van kwade trouw of repeterende onjuistheden. Dit conform de toezegging in 2009 aan de Tweede Kamer in het kader van de discussie over het ‘nieuw feit’;
(…)
7. Boven de € 225,- kan sprake zijn van een correctie van relatief geringe omvang. Op grond van zijn professional judgement bepaalt de (controle)medewerker of hiervan sprake is en of het achterwege laten van de correctie past binnen de doelstellingen van de Belastingdienst, zoals het voorkomen van irritaties. De medewerker pleegt daartoe collegiaal overleg met een M1’er of een door deze M1’er aangewezen ter zake deskundige gesprekspartner en legt dit overleg traceerbaar vast;
8. Op grond van zijn professional judgement beoordeelt de medewerker of zodra in één van de behandelde jaren de correctiegrens wordt overschreden, ook de andere behandelde jaren gecorrigeerd moeten worden. Een correctie van relatief geringe omvang kan in dit geval een argument zijn om de correctie achterwege te laten;
9. In die gevallen dat belastingplichtige inspéelt op dit interne correctiebeleid is het mogelijk dat hiervan afgeweken kan worden. Bijvoorbeeld dat de belastingplichtige door het verstrekken van onjuiste gegevens inspeelt op het correctiebeleid.
In een werkinstructie zal bovenstaand correctiebeleid zoveel mogelijk nader uitgewerkt worden voor de verschillende middelen.”
Geschil
8. Tussen partijen is niet langer in geschil dat eiser een geslaagd beroep op het correctiebeleid kan doen en dat de navorderingsaanslag en de beschikking belastingrente dientengevolge moeten worden vernietigd.
9. In geschil is nog de hoogte van de proceskostenvergoeding. Eiser is van mening dat het gewicht van de zaak als zwaar (1,5) moet worden getypeerd. Verweerder is daarentegen van mening dat het gewicht van de zaak gemiddeld (1) is. Eiser verzoekt voorts om toekenning van een vergoeding voor immateriële schade vanwege de lange duur van de procedure.
10. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Ontvankelijkheid bezwaar
11. Ingevolge artikel 6:7 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Deze termijn vangt ingevolge artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) aan op de dag na die van dagtekening van de uitspraak op bezwaar, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid Awb is het bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge het tweede lid van dat artikel is het beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
12. De dagtekening van de in bezwaar bestreden aanslag is 2 mei 2017. Gesteld noch gebleken is dat de uitspraak op bezwaar pas na die datum is verzonden, zodat de termijn voor het indienen van het beroepschrift eindigde op 13 juni 2017. Het bezwaarschrift is gedagtekend op 12 juni 2017 en door verweerder ontvangen op 17 juni 2017, hetgeen binnen een week na afloop van de termijn is.
13. Gemachtigde heeft gesteld dat hij het bezwaarschrift op 12 juni 2019 ter post heeft bezorgd. De rechtbank acht deze stelling geloofwaardig en gaat er derhalve vanuit dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend. Het bezwaar is daarom ontvankelijk.
Navorderingsaanslag IB/PVV 2012
14. Verweerder heeft zich ter zitting nader op het standpunt gesteld dat de navorderingsaanslag in een geval als het onderhavige waarbij de navordering minder bedraagt dan € 450 in strijd met het correctiebeleid van verweerder is opgelegd en dat de navorderingsaanslag dientengevolge moet worden vernietigd. De rechtbank zal op die grond de navorderingsaanslag en de beschikking belastingrente vernietigen. Het beroep is reeds hierom gegrond.
Immateriële schadevergoeding
15. Ter zitting heeft eiser een verzoek tot vergoeding van immateriële schade gedaan wegens overschrijding van de redelijke termijn. Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden moet worden aangesloten bij de uitgangspunten als neergelegd in het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AO9006. Voor een uitspraak in eerste aanleg heeft te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn geschiedt indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De termijn vangt als regel aan op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift ontvangt. Indien de redelijke termijn is overschreden, dient als uitgangspunt voor de schadevergoeding een tarief te worden gehanteerd van € 500 per half jaar dat die termijn is overschreden, waarbij ter bepaling van de totale vergoeding de geconstateerde overschrijding naar boven wordt afgerond.
16. Verweerder heeft het bezwaarschrift tegen de aan eiser voor het belastingjaar 2012 opgelegde navorderingsaanslag ontvangen op 15 juni 2017. Verweerder heeft uitspraak op het bezwaar gedaan met dagtekening 26 oktober 2018. Vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift, 15 juni 2017, tot aan de uitspraak van de rechtbank van 2 juli 2020 is meer dan twee jaar verstreken. Van bijzondere omstandigheden die een langere termijn dan twee jaar rechtvaardigen, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
17. Op grond van de arresten van de Hoge Raad van 22 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX6666 en 9 augustus 2013, ECLI:NL:HR:2013:199 is een termijn van zes maanden voor de behandeling van een bezwaar redelijk en voor de beroepsfase een termijn van anderhalf jaar. De rechtbank zal de toerekening van de overschrijding van de redelijke termijn bepalen met inachtneming van het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252. Gelet op het feit dat de termijn op 15 juni 2017 is aangevangen en de rechtbank uitspraak doet op 2 juli 2020, is de voor de procedure in eerste aanleg in aanmerking te nemen termijn (afgerond) 37 maanden. De redelijke termijn is derhalve overschreden met (afgerond) dertien maanden. Daarmee correspondeert een vergoeding van immateriële schade van € 1.500. Van het tijdsverloop in eerste aanleg dient een periode van elf maanden te worden toegerekend aan de bezwaarfase en een periode van twee maanden aan de beroepsfase.
18. Verweerder heeft het aan hem toe te rekenen deel van de redelijke termijn van een half jaar dus met elf maanden (afgerond) overschreden. De rechtbank heeft het aan haar toe te rekenen deel van de redelijke termijn van anderhalf jaar met twee maanden overschreden. Verweerder dient daarom van de schadevergoeding voor deze fase van de procedure 11/13e deel van € 1.500 te betalen (€ 1.269) en de Staat (de Minister voor Rechtsbescherming) 2/13e deel (€ 231).
19. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de rechtbank verweerder en de Staat der Nederlanden veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.269 respectievelijk € 231 voor de overschrijding van de redelijke termijn in de eerste fase.
Proceskosten
20. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten in bezwaar en beroep. Eiser heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de wegingsfactor in de onderhavige zaak gelet op de juridische ingewikkeldheid en de hoeveelheid werk die met de zaak gemoeid is als zwaar moet worden getypeerd.
21. De wegingsfactor wordt bepaald door de aard, het belang en de ingewikkeldheid van de zaak. De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor van deze zaak moet worden bepaald op gemiddeld (1). Anders dan eiser meent is de juridische ingewikkeldheid en de bewerkelijkheid van de onderhavige zaak niet van dien aard dat aan deze zaak een zwaarder gewicht moet worden toegekend. Ook de omstandigheid dat verweerder zich pas ter zitting op het standpunt heeft gesteld dat de navorderingsaanslag ten onrechte is opgelegd en moet worden vernietigd, brengt het de rechtbank niet tot een ander oordeel. Deze omstandigheid leidt er niet toe dat de zaak in zwaarte toeneemt.
22. De rechtbank stelt de kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bezwaar en beroep vast op € 1.572 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 261, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de navorderingsaanslag IB/PVV 2012 alsmede de daarbij behorende beschikking belastingrente;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.572.
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiser te vergoeden.
- veroordeelt verweerder tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.269 voor de overschrijding van de redelijke termijn;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (Minister van Rechtsbescherming) tot het betalen van een schadevergoeding van € 231 voor de overschrijding van de redelijke termijn.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. de Jong, rechter, in aanwezigheid van mr. N.G.U. Wasch, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 2 juli 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: