Home

Rechtbank Noord-Holland, 13-07-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:5448, AWB - 19 _ 2806 en 19_2807

Rechtbank Noord-Holland, 13-07-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:5448, AWB - 19 _ 2806 en 19_2807

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
13 juli 2020
Datum publicatie
22 juli 2020
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2020:5448
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2806 en 19_2807

Inhoudsindicatie

Artikel 12b Wet Vpb. S&O uren met terugwerkende kracht op nihil gezet. Daarmee niet voldaan aan de wettelijke eisen voor toepassing van de innovatiebox. Innovatiebox toch van toepassing op grond van de gesloten vaststellingsovereenkomst.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummers: HAA 19/2806 en 19/2807

(gemachtigde: drs. A.G. Jimmink),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2010 een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting (hierna ook: vpb) opgelegd, met een belastbaar bedrag van € 2.587.188. Tevens is bij afzonderlijke beschikking € 4.757 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de navorderingsaanslag vpb 2010 en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2011 een aanslag vpb opgelegd, met een belastbaar bedrag van € 1.758.512. Tevens is bij afzonderlijke beschikking € 76.086 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag vpb en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

Eiseres heeft tegen beide uitspraken op bezwaar beroepen ingesteld.

Verweerder heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2020 te Haarlem. Namens eiseres is [A] verschenen, alsmede haar gemachtigde, bijgestaan door mr. [B] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [C] LLM, mr. [D] en [F] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres (dan wel haar civiel-juridische rechtsvoorganger) is opgericht in [#] . Eiseres verricht activiteiten op het terrein van het produceren van cacaoboter, waarbij geen gebruik gemaakt wordt van cacaobonen, maar van cacao-afval. In 2010 was zij voornemens uit cacao-afval ook cacaopoeder te gaan produceren. Daartoe heeft eiseres een machine gekocht die, met behulp van speur- en ontwikkelingswerk (S&O), zodanig diende te worden aangepast dat deze in staat zou zijn om cacaodoppen van het afval te scheiden, en cacaopoeder uit dit afval te produceren.

2. Eiseres heeft op 30 juni 2010 een aanvraag gedaan bij het Agentschap NL, sinds 1 januari 2014 gefuseerd met de Dienst Regelingen tot Rijksdienst voor ondernemend Nederland (hierna te noemen: de RVO) voor een S&O-verklaring over 2010, welke verklaring op 14 september 2010 voor 3.500 uur door de RVO is afgegeven. Op 29 november 2010 heeft eiseres een aanvraag gedaan voor een S&O-verklaring over 2011, welke verklaring op 24 januari 2011 voor 500 uur door de RVO is afgegeven.

3. Op 18 januari 2011 heeft eiseres een verzoek tot vooroverleg over toepassing van de innovatiebox (artikel 12b Wet op de vennootschapsbelasting 1969) bij verweerder ingediend, waarbij is vermeld dat op 14 september 2010 een S&O-verklaring is afgegeven. Na correspondentie en een bespreking hebben eiseres en verweerder op 12 augustus 2011 een vaststellingsovereenkomst gesloten voor de periode 2010 tot en met 2015, waarin het volgende is vermeld:

“[De partijen] overwegen dat partijen een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:900 van het Burgerlijk Wetboek wensen te sluiten over de fiscale gevolgen van de toepassing van artikel 12b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (octrooibox/innovatiebox) in de aangiften 2010 tot en met 2015 van [X] B.V.

Partijen verklaren hierbij uitdrukkelijk en zonder voorbehoud, ter voorkoming van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen tussen hen rechtens geldt, zich jegens elkaar te binden aan een vaststelling daarvan. Partijen gaan er daarbij vanuit dat de vastgestelde feiten zich hebben voorgedaan en als zodanig tussen partijen zullen gelden. De vaststelling geldt ook voor zover zij van de tevoren bestaande rechtstoestand mocht afwijken. Gelet op de bijzondere omstandigheden, zoals mondeling tussen partijen besproken, komen partijen het volgende overeen.

Directe methode

Partij A zal in haar aangiften vennootschapsbelasting 2010 tot en met 2015 artikel 12b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: innovatiebox) toepassen. Voor de toerekening van de winst aan de innovatiebox zal zij voor de genoemde jaren de directe methode toepassen.

Bij deze berekeningsmethodiek zal worden uitgegaan van de totale verkoopopbrengst van ontvette cacaokoek gedurende het boekjaar, verminderd met een bedrag dat wordt gevonden door het totaal verkochte volume aan ontvette cacaokoeken in het boekjaar te vermenigvuldigen met de gemiddelde historische prijs van de door partij A in de jaren 2004 tot en met 2009 verkocht cacaoschroot, ten bedrage van € 43,80 per ton.

Het aldus gevonden bedrag wordt verminderd met 20% waarin alle aan de innovatiebox toe te rekenen kosten, waaronder onder meer afschrijving, verkoopkosten en managementkosten, geacht worden begrepen te zijn.

(…)

Geldigheidsduur van de overeenkomst

Deze overeenkomst heeft een looptijd van zes jaar en geldt derhalve voor de jaren 2010, 2011, 2012, 2013, 2014, 2015 en vervalt daarna. Partijen kunnen na het vervallen van deze overeenkomst indien zij dat willen, op basis van de dan geldende fiscale wet- en regelgeving, beleidsregels, jurisprudentie en feiten besluiten of ze al dan niet een nieuwe overeenkomst willen sluiten en onder welke voorwaarden.

Deze vaststellingsovereenkomst is gesloten met inachtneming van de geldende fiscale wet- en regelgeving, beleidsregels en jurisprudentie. Een relevante wetswijziging, een relevante wijziging van uitvoeringsbesluiten en uitvoeringsbeschikkingen, een wijziging van de relevante jurisprudentie, ofwel een belangrijke wijziging in het feitencomplex kan reden zijn deze overeenkomst te wijzigen met ingang van de datum waarop een van de bedoelde wijzigingen van kracht is geworden. Wijziging vindt slechts plaats na overleg tussen- en met goedkeuring van beide partijen. Indien sprake is van een belangrijke wijziging in het feitencomplex, dient partij A (eiseres) dit binnen zes maanden te melden.”

4. Na een uitgebracht bedrijfsbezoek, het uitbrengen van een controle-rapport en het geven van een reactie van eiseres daarop, heeft de RVO correctieverklaringen voor 2010 en 2011 afgegeven, waarbij de S&O-uren in beide jaren op nihil zijn gesteld, en voor 2010 een boete is opgelegd van € 2.500 en voor 2011 van € 300. De RVO overweegt:

“De S&O verklaring van [E] B.V. wordt als gevolg van het verstrekken van onjuiste informatie in zijn geheel gecorrigeerd. Het ten onrechte verantwoorden van werkzaamheden voor het invoeren en aanpassen van de aangeschafte machine zou op zichzelf staand ook een grond zijn voor de volledige correctie van de S&O verklaring.”

5. Het bezwaar dat eiseres tegen deze beschikkingen heeft ingediend is gegrond verklaard wat betreft het opleggen van een boete. De beide boetes zijn komen te vervallen, maar overigens is het bezwaar ongegrond verklaard. In beroep daartegen heeft het College van beroep voor het Bedrijfsleven in zijn uitspraak van 26 juni 2017, zaaknummer 15/805, ECLI:NL:CBB:201:215, het volgende overwogen:

“7.4 (…) Het College wijst er verder op dat in de hiervoor onder 1.1 vermelde besluiten waarmee de S&O-verklaringen zijn afgegeven, is vermeld dat appellante verplicht is van de S&O-werkzaamheden een administratie bij te houden waaruit per project op eenvoudige en duidelijke wijze de aard, de inhoud, de omvang en de voortgang van het verrichte S&O is af te leiden. Indien en voor zover het appellante destijds niet duidelijk was welke eisen aan die administratie gesteld worden, had zij daarover inlichtingen kunnen inwinnen bij verweerder. Dat zij dat niet heeft gedaan komt voor haar rekening.

7.5

Gelet op het vorenstaande volgt het College verweerder in zijn standpunt dat appellante geen deugdelijke projectadministratie heeft bijgehouden. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat appellante niet heeft voldaan aan de op grond van artikel 24, eerste lid, van de Wva en artikel 2 van de Uitvoeringsregeling op haar rustende verplichtingen. Hieruit volgt dat verweerder bevoegd was om op grond van artikel 25, derde lid, van de Wva correctie-verklaringen af te geven.

8. Het College ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of verweerder in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken door de S&O- verklaringen met 100% te corrigeren.

(…)

8.2

Gelet op 8.1 rust op appellante de last om te bewijzen dat, zoals zij stelt, verweerder in het kader van de aannemelijkheidstoets ten onrechte heeft aangenomen dat haar werknemers in het geheel geen S&O-werkzaamheden hebben verricht. Het College volgt appellante daarom niet in haar standpunt dat verweerder op detailniveau had moeten onderzoeken hoeveel S&O-werk aannemelijk is. (…) Het College is met verweerder van oordeel dat ‘bijlage 12a’ in zodanig algemene bewoordingen is opgesteld dat appellante daarmee niet is geslaagd in het door haar te leveren bewijs als hiervoor vermeld. De in die bijlage vermelde knelpunten, evenals de daarbij vermelde oplossingsrichtingen zijn in algemene termen omschreven. Per beschreven knelpunt zijn verder namen van werknemers en aantallen S&O-uren vermeld. Niet is vermeld waar de werkzaamheden van de medewerkers concreet uit hebben bestaan. Bijlage 12b bevat deze informatie evenmin. De vraag of het S&O-werkzaamheden zijn geweest, kan naar het oordeel van het College al daarom niet op grond van die gegevens worden beantwoord. (…)

Dat appellante het doel van haar project heeft bereikt en een nieuwe machine heeft ontwikkeld, baat haar gelet op het vorenstaande niet. In dit geding is het niet voldoende dat de machine zo innovatief is dat deze onder S&O valt, omdat tevens is vereist dat de projectadministratie toereikend is. Nu naar het oordeel van het College dat laatste niet het geval is, behoeft wat partijen hebben aangevoerd over de S&O-waardigheid van het project, evenals de technische knelpunten en eventuele werkzaamheden door derden, in dit geding geen verdere bespreking.”

Het College heeft het beroep van eiseres in zoverre ongegrond verklaard.

6. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Geschil

7. In geschil is of eiseres in 2010 en 2011 de innovatiebox mag toepassen voor het bepalen van de belastbare winst, hetgeen eiseres betoogt en verweerder betwist.

8. Eiseres stelt dat een S&O-verklaring is afgegeven en dat zij daarom, ondanks dat het aantal S&O-uren in 2010 en 2011 met terugwerkende kracht op nihil is bepaald, de innovatiebox mag toepassen. Subsidiair betoogt eiseres dat indien er geen geldige S&O-verklaring meer is, op grond van de vrije bewijsleer de S&O-werkzaamheden aannemelijk gemaakt kunnen worden, en daarmee toegang tot de innovatiebox verkregen kan worden, meer subsidiair beroept zij zich op de vaststellingsovereenkomst. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de navorderingsaanslag vpb 2010, en vermindering van het belastbare bedrag vpb 2011 tot € 188.883, en tot een proceskostenvergoeding.

9. Verweerder concludeert dat eiseres niet aan de voorwaarden van artikel 12b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 voldoet en dat een redelijke uitleg van de gesloten vaststellingsovereenkomst meebrengt dat, nu de S&O-uren op nihil zijn gesteld, daaraan door eiseres geen rechten kunnen worden ontleend. Subsidiair betoogt verweerder dat het innovatiebox voordeel op een lager bedrag moet worden vastgesteld dan eiseres stelt. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

Beoordeling van het geschil

Wettelijk kader

10. Artikel 12b van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (tekst 2010) luidt als volgt:

“Indien de belastingplichtige een immaterieel activum heeft voortgebracht ter zake waarvan aan hem een octrooi is verleend (octrooi-activum) of een immaterieel activum heeft voortgebracht dat is voortgevloeid uit speur- en ontwikkelingswerk waarvoor aan hem een S&O-verklaring is afgegeven als bedoeld in de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (S&O-activum), worden, ingeval hij daarvoor bij de aangifte over een jaar kiest met ingang van dat jaar de voordelen uit hoofde van dat activum, met inachtneming van de drempel als geduid in het vijfde lid, slechts in aanmerking genomen voor 5/H gedeelte.”

11. In de Parlementaire Geschiedenis van deze wettelijke bepaling is hierop de volgende toelichting te vinden:

“Per 1 januari 2008 is de octrooibox uitgebreid met immateriële activa waarvoor door SenterNovem een S&O-verklaring is afgegeven. Hierdoor ging de octrooibox ook gelden voor voordelen uit activa waarvoor geen octrooi is aangevraagd, of die niet voor een octrooi in aanmerking komen, maar die wel zijn voortgekomen uit innovatieve werkzaamheden. (…) Innovatieve activiteiten die niet in aanmerking komen voor een octrooi of waar geen octrooi voor wordt aangevraagd, maar die wel in aanmerking komen voor een S&O-verklaring, worden vanaf 1 januari 2010 binnen de innovatiebox gelijk behandeld als octrooi-activa.”

(Memorie van Toelichting, TK 2008/09, 32 128, nr. 3, p. 12 en 13)

En

“Bij de aanvraag om een S&O-verklaring vindt een beoordeling plaats van de in de aanvraag omschreven werkzaamheden, waarbij wordt uitgegaan van het technische niveau van de inhoudingsplichtige dan wel de belastingplichtige. De in de aanvraag omschreven werkzaamheden moeten gericht zijn op technisch wetenschappelijk onderzoek of de ontwikkeling van voor de aanvrager technisch nieuwe (onderdelen van) fysieke producten, (onderdelen van) fysieke productieprocessen, (onderdelen van) programmatuur of op daaraan voorafgaand in Nederland verricht haalbaarheidsonderzoek. Daarbij dient, zoals hierboven al opgemerkt, wel een immaterieel actief te ontstaan. Het enkel verrichten van bijvoorbeeld een haalbaarheidsonderzoek zal daartoe onvoldoende zijn.

De leden van de fractie van de SP vragen of er andere eisen gelden voor een S&O-verklaring voor gebruik van de octrooibox dan voor de WBSO. Dit is niet het geval. Dezelfde S&O-verklaring kan zowel als toegang dienen tot de S&O-afdrachtvermindering en de S&O-aftrek als tot de innovatiebox.”

(Nota naar aanleiding van het verslag, TK 2009/10, 32 128, nr. 10, p. 20)

S&O-verklaringen

12. Uit de wettelijke bepaling en de daarop gegeven parlementaire toelichting, hiervoor weergegeven, blijkt dat teneinde voor de innovatiebox in aanmerking te komen sprake moet zijn van S&O-werkzaamheden waarvoor een S&O-verklaring is afgegeven die ertoe leiden dat een immaterieel activum door een belastingplichtige wordt voortgebracht. Er dient een direct causaal verband te zijn tussen de S&O-werkzaamheden en het voortgebrachte immaterieel activum. De kwalificerende S&O-werkzaamheden zijn slechts die werkzaamheden waarvoor de S&O-verklaring is afgegeven.

13. Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven heeft in zijn uitspraak van 26 juni 2017 het beroep van eiseres tegen de beschikkingen van de RVO waarbij de S&O-uren van eiseres voor 2010 en 2011 op nihil zijn gesteld, ongegrond verklaard. Het College heeft geoordeeld dat eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is geweest van kwalificerende S&O-werkzaamheden door de werknemers van eiseres. De projectadministratie voldeed niet aan de daaraan te stellen eisen en ook overigens heeft eiseres onvoldoende aannemelijk gemaakt welke werknemers welke kwalificerende activiteiten concreet hebben verricht. Gegeven dit oordeel van het College van het Beroep voor het Bedrijfsleven staat ook in dit geding vast dat de werknemers van eiseres in 2010 en 2011 geen werkzaamheden hebben verricht die kwalificeren als S&O-werkzaamheden waarvoor een S&O-verklaring is afgegeven. Naar het oordeel van de rechtbank kan er dan ook geen sprake zijn van activiteiten van eiseres in die jaren waarmee een kwalificerend S&O-activum is voortgebracht, op grond waarvan toegang tot de innovatiebox mogelijk is voor eiseres. De andersluidende stellingen van eiseres dat indien een S&O-verklaring is afgegeven, ook al bedragen de S&O-werkzaamheden waarvoor de S&O-verklaring is afgegeven nihil uren, toegang tot de innovatiebox mogelijk is, vindt geen steun in het recht. Dat geldt eveneens voor de stelling dat indien een immaterieel activum tot stand is gebracht, toegang tot de innovatiebox mogelijk zou zijn indien met behulp van de vrije bewijsleer aannemelijk gemaakt wordt dat dit een innovatief immaterieel activum is, zonder dat sprake is van kwalificerende S&O-uren waarvoor een S&O-verklaring is afgegeven.

14. De rechtbank is op grond van het vorenoverwogene van oordeel dat eiseres in beginsel geen aanspraak kan maken op toepassing van artikel 12b Wet op de Vennootschapsbelasting 1969.

Vaststellingsovereenkomst

15. Vervolgens zal de rechtbank de vraag behandelen of eiseres, hoewel zij niet aan de wettelijke voorwaarden voldoet, desalniettemin op grond van de met verweerder gesloten vaststellingsovereenkomst van 12 augustus 2011 in aanmerking komt voor toepassing van de innovatiebox. Ter zitting heeft verweerder haar standpunt dat de overeenkomst vanwege het met terugwerkende kracht op nihil stellen van de S&O-uren is vernietigd, of vernietigbaar is, laten vallen.

16. De rechtbank stelt vast dat blijkens de tekst van de vaststellingsovereenkomst tussen partijen is overeengekomen dat eiseres in haar aangiften vennootschapsbelasting 2010 tot en met 2015 de innovatiebox zal toepassen. Partijen verklaren daarbij uitdrukkelijk en zonder voorbehoud, ter voorkoming van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen tussen hen rechtens geldt, zich jegens elkaar te binden aan een vaststelling van de toepassing van de innovatiebox in de aangiften vpb 2010 tot en met 2015 van eiseres. Partijen gaan er daarbij vanuit dat de vastgestelde feiten zich hebben voorgedaan en als zodanig tussen partijen zullen gelden. De vaststelling geldt ook voor zover zij van de tevoren bestaande rechtstoestand mocht afwijken. Verder is overeengekomen dat een belangrijke wijziging in het feitencomplex reden kan zijn de overeenkomst te wijzigen met ingang van de datum waarop een van de bedoelde wijzigingen van kracht is geworden, maar slechts na overleg tussen- en met goedkeuring van beide partijen, welke belangrijke wijziging eiseres binnen zes maanden na het optreden daarvan aan verweerder dient te melden. Er zijn geen nadere voorwaarden opgenomen in de vaststellingsovereenkomst.

17. Ter zitting heeft eiseres betoogt dat het regime van de innovatiebox conform de afspraak in de vaststellingsovereenkomst van toepassing is. De stelling van verweerder dat de vaststellingsovereenkomst slechts zou gaan over de berekeningsmethodiek van de innovatiebox en niet over het toepassen van de regeling als zodanig vindt geen steun in de tekst van de overeenkomst en is overigens onvoldoende onderbouwd. Ook de stelling dat een redelijke uitleg van de overeenkomst meebrengt dat eiseres daaraan geen rechten kan ontlenen nu de S&O-uren met terugwerkende kracht op nihil zijn gesteld, wordt door de rechtbank verworpen, nu partijen met elkaar overeengekomen zijn hoe met wijzigingen in het feitencomplex dient te worden omgegaan, namelijk dat dan in overleg zou worden getreden, niet dat dan de overeenkomst wordt vernietigd of daaraan geen rechten zouden kunnen worden ontleend. Dit geldt te meer nu eerst in juni 2017 door de uitspraak van het College van beroep voor het Bedrijfsleven vast is komen te staan dat de S&O-uren waarvoor een S&O-verklaring is afgegeven voor 2010 en 2011 met terugwerkende kracht nihil bedragen.

18. Het vorenstaande betekent naar het oordeel van de rechtbank dat eiseres aanspraak mag maken op nakoming van de vaststellingsovereenkomst en toepassing van de innovatiebox. Dit zou slechts anders zijn indien toepassing van de vaststellingsovereenkomst zo zeer in strijd is met de wettelijke regels dat eiseres in redelijkheid niet op nakoming mag rekenen (vergelijk HR 25 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7844 en HR 9 december 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU7728). Nu wel degelijk sprake is van innovatieve werkzaamheden door eiseres die hebben geleid tot een voor haar nieuwe machine voor een nieuw productieproces – verweerder heeft dat niet betwist –, en de S&O-uren op nihil zijn gesteld vanwege een gebrekkige projectadministratie en omdat eiseres omtrent de innovatieve uren onvoldoende aannemelijk heeft kunnen maken waaraan deze concreet besteed zijn, is de rechtbank van oordeel dat de vaststellingsovereenkomst – die geen voorwaarden bevat met betrekking tot de aanwezigheid van een S&O-verklaring of minimaal aantal S&O-uren – niet zo zeer in strijd met de wettelijke regels is dat eiseres in redelijkheid niet op nakoming zou mogen rekenen.

Berekening innovatiebox

19. Verweerder heeft aangevoerd dat indien eiseres in aanmerking zou komen voor toepassing van de innovatiebox, het voordeel in overeenstemming met de vaststellingsovereenkomst voor 2011 op een lager bedrag gesteld moet worden dan vermeld in de aangifte vpb 2011 van eiseres. Verweerder heeft gesteld dat dit bedrag € 1.857.001 dient te bedragen in plaats van € 1.962.036, en dat de belastbare winst van eiseres voor 2011 derhalve op € 272.910 moet worden bepaald. Ter zitting heeft eiseres hiermee ingestemd. De rechtbank zal partijen hierin volgen.

Slotsom

20. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.

Proceskosten

21. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. De kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.572 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525, 1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor de hoorzitting met een waarde per punt van € 261, en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart de beroepen gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar;

- vernietigt de navorderingsaanslag vpb 2010 en de beschikking heffingsrente;

- vermindert de aanslag vpb 2011 tot een berekend naar een belastbare winst van € 272.910 en vermindert de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de uitspraken op bezwaar;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.572;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 345 aan eiseres te vergoeden.

Deze uitspraak is op 13 juli 2020 gedaan door mr. G.H. de Soeten, voorzitter, mr. B. van Walderveen en mr. M.W. Koenis, leden, in aanwezigheid van mr. N.G.U. Wasch, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel