Rechtbank Noord-Holland, 30-04-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:5881, AWB - 18 _ 560
Rechtbank Noord-Holland, 30-04-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:5881, AWB - 18 _ 560
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 30 april 2020
- Datum publicatie
- 4 augustus 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2020:5881
- Formele relaties
- Hoger beroep:, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2021:1063
- Zaaknummer
- AWB - 18 _ 560
Inhoudsindicatie
Douanerecht. Vergrijpboete. Voor eiseres duidelijk dat boete ziet op een verzuim als gevolg van een vermis in entrepot. De bestuurlijke boete van artikel 9:3, tweede lid, Adw kent geen verjaringstermijn, maar een vervaltermijn. Op de dagtekening van de boetebeschikking was de bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete niet vervallen. De stelling, dat de vergrijpboete gelijktijdig met de navordering opgelegd had moeten worden, is onjuist. Het verwijt van grove schuld is op zijn plaats. Matiging van de boete wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Uitspraak
Rechtbank noord-holland
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 18/560
uitspraak van de meervoudige douanekamer van 30 april 2020 in de zaak
tussen
[X] B.V., gevestigd te [Z] , eiseres
(gemachtigden: mr.ing B.J.B. Boersma RB en mr. ing. D.J.M. Beurskens-Weijers)
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, kantoor Arnhem, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft eiseres bij beschikking met dagtekening 9 mei 2017 (hierna: de boetebeschikking) over het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 30 juni 2015 een boete opgelegd van € 206.456,00.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de boete gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2020 te Haarlem.
Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigden, bijgestaan door [A] en
[B] , beiden werkzaam bij eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [C] en [D] LLM.
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres houdt zich bezig met de reparatie en het onderhoud van gasturbines die gebruikt worden voor de opwekking van energie. Ten behoeve van haar werkzaamheden houdt eiseres een ruime voorraad onderdelen aan. Eiseres beschikte over een opslagplaats (hierna: het entrepot) te [plaats] . Per 30 juni 2015 is het entrepot verhuisd en voortgezet te [Z] .
2. Eiseres beschikte over de volgende vergunningen:
- Actieve veredeling onder schorsingssysteem, vergunningsnummer [# 1], tot en met de beëindiging per 30 juni 2015 (hierna: AV/S);
- Entrepot Type C, vergunningsnummer: [# 2], tot en met de overdracht aan Douane Schiphol per 30 juni 2015 (hierna: ENT);
- Domiciliëringsprocedure brengen in het vrije verkeer, vergunningsnummer:
[# 3], tot en met de overdracht aan Douane Schiphol per 30 juni 2015 (hierna: DPI).
3. In augustus 2014 heeft verweerder eiseres geïnformeerd over een voorgenomen periodiek onderzoek naar de naleving van de voorschriften in de vergunningen en de aanvaardbaarheid van de ingediende aangiften betreffende deze vergunningen. Op verzoek van eiseres is het periodieke onderzoek omgezet in een slotonderzoek, omdat toen al duidelijk was dat ten gevolge van een reorganisatie binnen [E] B.V. een douaneactiviteit van eiseres binnen Nederland (i.c. AV/S) zou worden beëindigd en dat het douane-entrepot zou worden verplaatst van [plaats] naar [Z] .
4. Verweerder heeft op 30 juni 2015 een aantal onregelmatigheden geconstateerd. Verweerder heeft vastgesteld:
- dat er per 30 juni 2015 een vermis in entrepot is;
- dat er verschillen zijn tussen de voorraadstanden die zijn gehanteerd in de maandaangiften ENT en AV/S en de voorraadstanden in Oracle en I-customs;
- dat gebruikte onderdelen ten onrechte niet in de geautomatiseerde periodieke aangiften (hierna: GPA) zijn betrokken.
5. Verweerder heeft met dagtekening 27 september 2016 aan eiseres wegens een douaneschuld ontstaan als gevolg van vermis in entrepot per 30 juni 2015 een uitnodiging tot betaling (hierna: utb) uitgereikt voor een bedrag van € 1.651.650,61 aan invoerrechten en € 13.396,72 aan rente.
6. Eiseres heeft tegen deze uitnodiging tot betaling geen rechtsmiddelen aangewend.
7. Verweerder heeft met betrekking tot het onderzoek op 14 oktober 2016 een controlerapport opgesteld.
8. Verweerder heeft met dagtekening 29 maart 2017 een kennisgeving van het opleggen van een vergrijpboete van € 206.465,00 aan eiseres gezonden. Bij brief van
10 april 2017 heeft eiseres de gronden, waarop het voornemen van verweerder tot het opleggen van een boete is gebaseerd, betwist.
Geschil 9. In geschil is of verweerder eiseres terecht en voor het juiste bedrag een boete heeft opgelegd.
10. Eiseres stelt dat de boetebeschikking onvoldoende gemotiveerd en onduidelijk is. Verweerder heeft de boete opgelegd op grond van de artikelen 203 en 204 van het communautaire douanewetboek (hierna: CDW). Nu een bestuurlijke boete alleen kan worden kan opgelegd als sprake is van een geschonden norm en de artikelen 203 en 204 van het CDW geen norm bevatten, heeft verweerder volgens eiseres de boete op onjuiste gronden opgelegd. De enkele vermelding van de artikelen 9:3 en 9:4 van de Algemene douanewet (hierna: Adw) in de boetebeschikking maakt dat naar de mening van eiseres niet anders. Het vermis in entrepot is volgens eiseres geen strafrechtelijk vervolgbare handeling. Dat is slechts een “afgeleide situatie”.
Eiseres stelt voorts dat de termijn voor het opleggen van de boete is verjaard. Verweerder stelt ten onrechte dat hij de boete tijdig heeft opgelegd nu hij op 30 juni 2015 het vermis in entrepot heeft vastgesteld. Volgens eiseres dient de verjaringstermijn in te gaan op het moment dat het verzuim of het vergrijp heeft plaatsgevonden. De douaneschuld, die samenhangt met het vermis in entrepot, is reeds in 2012 en 2013 ontstaan. In deze jaren heeft eiseres immers uitslagen uit het entrepot niet op de juiste wijze verwerkt.
Naar de mening van eiseres moet de vergrijpboete gelijktijdig worden opgelegd met de navordering. Nu aan dit gelijktijdigheidsvereiste niet is voldaan, kan de vergrijpboete niet worden opgelegd. Eiseres heeft er verder gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat het dossier van verweerder met betrekking tot het vermis in entrepot gesloten zou worden na het voldoen van de met dit vermis samenhangende uitnodiging tot betaling.
Eiseres stelt voorts dat van grove schuld geen sprake is. Zij heeft verweerder reeds in 2014 op de hoogte gebracht van de problemen die eiseres ondervond bij de fiscale afhandeling van de uitslagen in entrepot. Maar ook wanneer eiseres verweerder niet zou hebben geïnformeerd is er geen grove schuld. De grove schuld kan niet achteraf ontstaan. De douaneschuld naar aanleiding waarvan de boete is opgelegd, is ontstaan onder de vergunningen die golden tot 30 juni 2015.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van de boetebeschikking. Eiseres verzoekt haar een immateriële schadevergoeding toe te kennen, voor zover in de onderhavige procedure komt vast te staan dat de procedure onredelijk lang heeft geduurd en tevens verzoekt eiseres om een proceskostenveroordeling.
11. Verweerder stelt dat de vergrijpboete is opgelegd naar aanleiding van het geconstateerde vermis in entrepot. Eiseres heeft weliswaar terecht gesteld dat artikelen 203 en 204 van het CDW geen normartikelen zijn, maar deze stelling is voor de in geschil zijnde boetebeschikking naar de mening van verweerder niet relevant.
Partijen zijn het er volgens verweerder over eens dat het per 30 juni 2015 geconstateerde vermis in entrepot zal zijn ontstaan doordat goederen uit het entrepot werden uitgeslagen zonder dat die uitslagen in de maandaangiften over eerdere jaren werden verantwoord. Beide partijen hebben deze niet verantwoorde uitslagen bij het doen van de maandaangiften niet geconstateerd. De boete is derhalve niet gebaseerd op de onjuiste maandaangiften.
Op 30 juni 2015 zijn de eindvoorraadstanden volgens de GPA’s en de eindvoorraad volgens Oracle vergeleken en toen is het vermis in entrepot vastgesteld. De voor dit vermis opgelegde boete heeft verweerder op 9 mei 2017 aan eiseres medegedeeld en dat is binnen drie jaar na de constatering van dat vermis. Van een verjaring is daarom naar de mening van verweerder geen sprake.
Verweerder stelt ter zake de grove schuld dat eiseres zich onvoldoende heeft ingespannen om de administratieve organisatie en interne beheersing (AIOB) rondom de douane-relevante systemen op orde te houden en te krijgen. Eiseres had redelijkerwijs moeten of kunnen begrijpen dat haar handelwijze tot gevolg had dat er een douaneschuld kon ontstaan en zij heeft nagelaten verweerder tijdig hierover te informeren. Naar de mening van verweerder kwalificeert dit als grove schuld.
Verweerder stelt over de hoogte van de boete, dat de boete op de juiste wijze is berekend. Ingevolge artikel 9:3 van de Adw vormt een vermis in entrepot waaruit een douaneschuld als de onderhavige is ontstaan, terwijl dat vermis is te wijten aan opzet of grove schuld, een vergrijp ter zake waarvan een bestuurlijke boete van honderd percent van het bedrag aan rechten kan worden opgelegd. Verweerder heeft op grond van artikel 3 lid 2 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst/Douane (hierna: BBBB/D) de vergrijpboete direct al gematigd tot op 25 procent van de geboekte douaneschuld. Verweerder heeft de vergrijpboete verder met 50 procent gematigd op grond van de in artikel 1 BBBB/D van overeenkomstige toepassing verklaarde algemene bepalingen uit het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (hierna: BBBB).
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
12. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Toepasselijke regelgeving
CDW:
Artikel 204 CDW
1. (...)
2. De douaneschuld ontstaat, hetzij op het tijdstip waarop niet meer wordt voldaan aan de verplichting waarvan de niet-nakoming de douaneschuld doet ontstaan, hetzij op het tijdstip waarop de goederen onder de betrokken douaneregeling werden geplaatst, wanneer achteraf blijkt dat aan een van de voorwaarden voor de plaatsing van de genoemde goederen onder deze regeling of voor de toekenning van een verlaagd recht bij invoer of van een nulrecht uit hoofde van de bijzondere bestemming van de goederen, niet is voldaan.
3. (...)
Adw:
Artikel 9:3 Adw (geldend op 30 juni 2015)
1. Indien in een douane-entrepot (...) een vermis wordt bevonden, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur de entreposeur, de entrepositaris, onderscheidenlijk de belanghebbende, bedoeld in artikel 799, onderdeel c, van de toepassingsverordening Communautair douanewetboek, een bestuurlijke boete van ten hoogste € 321 kan opleggen.
2 Indien het in het eerste lid bedoelde vermis een douaneschuld doet ontstaan en het daaruit voortvloeiende bedrag aan rechten bij invoer hoger is dan € 300, terwijl dat vermis is te wijten aan opzet of grove schuld van de de entreposeur, de entrepositaris, onderscheidenlijk de belanghebbende, bedoeld in artikel 799, onderdeel c, van de toepassingsverordening Communautair douanewetboek, vormt dit een vergrijp ter zake waarvan de inspecteur hem een bestuurlijke boete van ten hoogste 100 percent van het bedrag aan rechten kan opleggen.
Artikel 9:6 Adw (geldend op 30 juni 2015)
In afwijking van artikel 5:45, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht vervalt de bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in deze afdeling door verloop van drie jaren na het tijdstip waarop het verzuim of vergrijp waarop de bestuurlijke boete betrekking heeft, heeft plaatsgevonden.