Home

Rechtbank Noord-Holland, 30-06-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:5937, AWB - 17 _ 3763

Rechtbank Noord-Holland, 30-06-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:5937, AWB - 17 _ 3763

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
30 juni 2020
Datum publicatie
6 augustus 2020
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2020:5937
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3763

Inhoudsindicatie

Douanerecht. Ontstaan van een douaneschuld door het vervoer van een in Nederland gefabriceerd chassis van en naar Zwitserland onder meer in verband met de montage van een opbouw (tankinstallatie). Toepasselijkheid van de Regionale Conventie of Protocol 3 ?

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 17/3763

(gemachtigde: mr. R. Andringa),

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, kantoor Rotterdam Rijnmond, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres een uitnodiging tot betaling (hierna: utb) met dagtekening 16 december 2016 uitgereikt voor een bedrag van € 30.295,76 aan douanerechten op industriële producten.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 18 juli 2017 het bezwaar afgewezen en de utb gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2019 te Haarlem.

Namens eiseres is ter zitting verschenen haar gemachtigde, bijgestaan door [A] , logistiek manager bij eiseres. Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door mrs. [B] en [C] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres houdt zich bezig met het ontwerpen, het fabriceren en het repareren van vacuümdrukwagens, silowagens, mobiele installaties en/of speciale voertuigen.

2. Op 18 november 2013 heeft [D] B.V. in Nederland een chassis, te weten een [product] Chassis G 480 LB10x4*6MNA (hierna te noemen: het chassis) gefabriceerd. Het chassis is op 26 november 2013 door het verkoopkantoor [E] (Zweden) verkocht aan [F] (Zwitserland). Op de factuur van 2 december 2013 is vermeld “these products are of EEA/EC preferential origin”. Het chassis is in december 2013 naar Zwitserland uitgevoerd.

3. [F] heeft op 30 januari 2014 het chassis in Zwitserland ten uitvoer aangegeven. Deze uitvoeraangifte wordt gevolgd door de aangifte voor de douaneregeling extern douanevervoer middels het T1-document met MRN nummer 14CH00000125274599 voor het vervoer van Zwitserland naar Nederland. Zowel op de uitvoeraangifte als op het T1-document staat dat het chassis bestemd is voor veredeling, namelijk de montage van een opbouw.

4. Eiseres heeft op 6 februari 2014 het chassis in Nederland onder de douaneregeling actieve veredeling met toepassing van het schorsingssysteem, (hierna: regeling AV/S) gebracht. Blijkens de toestemming tot wegvoering is in de aangifte met het nummer eindigend op [#] als land van oorsprong Zwitserland aangegeven. Eiseres heeft een vergunning AV/S op aangifte aangevraagd.

5. Eiseres heeft vervolgens op het chassis een druk-vacuüm tankinstallatie gemonteerd.

6. Op 22 september 2014 is de regeling AV/S beëindigd door het chassis met de daarop gemonteerde tankinstallatie uit te voeren naar Zwitserland. Hiervoor is door [G] B.V. in naam en voor rekening van eiseres een uitvoeraangifte gedaan. In deze uitvoeraangifte zijn het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 (hierna EUR.1) met nummer AF00054516 en een leveranciersverklaring vermeld. Eiseres heeft bij de uitvoer niet afgezien van de vrijstelling van douanerechten die zij bij het brengen van goederen onder de regeling AV/S heeft genoten. Het chassis met opbouw is vervolgens onder de douaneregeling extern douanevervoer geplaatst en onder geleide van het T1-document met MRN nummer 14NL00051015C2B779 van Nederland naar Zwitserland vervoerd.

7. Het chassis is op 26 september 2014 in Zwitserland ten invoer aangegeven, waarbij het hiervoor bij 6 genoemde EUR.1 certificaat is overgelegd.

8. Bij brief van 7 oktober 2014 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat eiseres voor wat betreft de onder 4 genoemde aangifte met nummer eindigend op [#] aan alle verplichtingen heeft voldaan en dat de regeling AV/S als beëindigd kan worden beschouwd.

9. Begin 2016 is bij eiseres een controle ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de hiervoor bij 4 genoemde aangifte voor plaatsing van het chassis onder de regeling AV/S. De bevindingen tijdens de controle zijn neergelegd in het controlerapport van 14 november 2016. Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat op grond van artikel 216 van het Communautair douanewetboek (hierna: CDW) een douaneschuld is ontstaan.

Geschil

10. In geschil is of de utb terecht aan eiseres is uitgereikt. Meer specifiek is in geschil of op grond van artikel 216 van het CDW juncto artikel 15 van Protocol 3 - voor de wijziging op 1 februari 2016 - van de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat, PB L 300, blz. 0189 - 0280 (hierna: de Overeenkomst) in het hiervoor weergegeven feitencomplex een douaneschuld is ontstaan.

11. Eiseres beantwoordt deze vragen ontkennend en verweerder bevestigend.

12. Eiseres stelt dat op grond van artikel 216 van het CDW geen douaneschuld is ontstaan. Het chassis is op 18 november 2013 door [D] B.V. in Zwolle geproduceerd en is met een Europese oorsprongsverklaring naar Zwitserland gebracht. Bij de wederinvoer in Nederland op 6 februari 2014 is het chassis gebracht onder de douaneregeling AV/S. In die plaatsingsaangifte is abusievelijk Zwitserland vermeld als land van oorsprong. Het chassis heeft volgens eiseres echter de Europese oorsprong behouden. [E] , gevestigd in Zweden, heeft middels een factuurverklaring bevestigd dat het chassis van Europese oorsprong is en later heeft [D] B.V. nogmaals schriftelijk verklaard dat het chassis door haar in Nederland is geproduceerd en van Nederlandse oorsprong is. Ten tijde van de uitvoer was volgens eiseres het Besluit van de Raad van 26 maart 2012 betreffende de sluiting van de Regionale Conventie betreffende de pan-Euro-mediterrane preferentiële oorsprongsregels (2013/94/EU) (hierna: het Besluit) van toepassing. Uit artikel 1 van het Besluit volgt dat de Regionale Conventie (hierna: de Conventie) van toepassing was. Uit artikel 14 , eerste lid,van aanhangsel I ‘Definitie van het begrip "producten van oorsprong" en samenwerking tussen douanediensten’ behorende bij de Conventie volgt dat het drawbackverbod alleen geldt voor materialen die niet van Europese oorsprong zijn.

Nu het chassis in Zwitserland geen bewerkingen heeft ondergaan, heeft dit op grond van de artikelen 3, vierde lid, en 11, tweede lid, van aanhangsel I behorende bij de Conventie de Europese oorsprong behouden en is de no-drawbackbepaling van artikel 14, eerste lid, van aanhangsel I behorende bij de Conventie niet van toepassing.

Verder stelt eiseres dat de douanerechten op grond van artikel 220 van het CDW moeten worden kwijtgescholden. De douaneschuld is immers niet juist vastgesteld als gevolg van een vergissing van de douane zelf, terwijl deze vergissing voor eiseres niet kenbaar was en zij steeds te goeder trouw heeft gehandeld.

Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de utb en veroordeling van verweerder in de proceskosten van de bezwaar- en beroepsprocedure.

13. Verweerder voert aan dat op grond van artikel 216 van het CDW juncto artikel 15 van Protocol 3 een douaneschuld is ontstaan. In dat kader voert verweerder aan dat eiseres ten onrechte een beroep doet op de bepalingen van de Conventie. Op grond van de artikelen 1 en 2 van het Besluit nr. 2/2016 van het Gemengd Comité EU-Zwitserland van 3 december 2015 tot wijziging van Protocol 3 bij de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat betreffende de definitie van het begrip “producten van oorsprong” en methoden van administratieve samenwerking [2016/121] (hierna: het Besluit nr. 2/2016) wordt eerst met ingang van 1 februari 2016 de tekst van Protocol 3 vervangen door de tekst in de bijlage bij voornoemd besluit.

In het voorliggende geval is de douaneschuld ontstaan op het moment dat de douaneautoriteiten de aangifte ten uitvoer van het chassis aanvaarden, in casu op 22 september 2014, en toen waren de bepalingen van Protocol 3 - vóór de wijziging op 1 februari 2016 - van toepassing.

Verweerder voert voorts aan dat de goederen niet de Europese oorsprong hadden nu eiseres het chassis heeft gebracht onder de douaneregeling AV/S. Eiseres heeft bovendien in de aangifte voor die regeling als land van oorsprong Zwitserland vermeld. Het chassis is in Zwitserland buiten het toezicht van de douane geweest. Het is derhalve mogelijk dat het chassis bewerkingen heeft ondergaan.

Voor wat betreft de stelling van eiseres dat sprake is van een vergissing van de douane voert verweerder vooreerst aan dat artikel 220, tweede lid, onderdeel b, van het CDW van toepassing is op de voorliggende zaak. De feiten hebben zich immers voorgedaan vóór 1 mei 2016. Volgens verweerder is van een vergissing geen sprake. De aangever is zelf verantwoordelijk voor de douaneaangifte en de aanvaarding van een aangifte ontneemt de douane niet de mogelijkheid om de juistheid van de verstrekte informatie achteraf te verifiëren. De brief van 7 oktober 2014 kan evenmin als vergissing worden aangemerkt, want de douaneschuld vloeit voort uit artikel 15 van het Protocol 3 en niet vanwege het niet nakomen van verplichtingen van de douaneregeling AV/S. Voor het geval de rechtbank wel van oordeel mocht zijn dat sprake is van een vergissing, voert verweerder aan dat eiseres deze vergissing als ervaren marktdeelnemer redelijkerwijze had kunnen ontdekken.

Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

14. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

15. Tussen partijen is in geschil of artikel 15 van het Protocol 3 - vóór de wijziging op 1 februari 2016 - dan wel artikel 14 van aanhangsel I behorende bij de Conventie van toepassing is.

16. Ter onderbouwing van haar standpunt dat de Conventie van toepassing is, heeft eiseres ter zitting gesteld dat de Europese Raad op 26 maart 2012 de Conventie heeft goedgekeurd middels het Besluit, dat de Europese Unie en Zwitserland de Conventie op 15 juni 2011 hebben ondertekend en dat de Conventie voor de Europese Unie en Zwitserland op respectievelijk 1 mei 2012 en 1 januari 2012 in werking is getreden.

Dit betekent volgens eiseres dat de Conventie met ingang van 1 mei 2012 van toepassing is. Dat de tekst van Protocol 3 pas op een later tijdstip is aangepast door het Gemengd Comité EU - Zwitserland (hierna: het Comité) doet daar naar de mening van eiseres niets aan af, omdat alle protocollen met inwerkingtreding van de Conventie zijn komen te vervallen. Het besluit van het Comité is volgens eiseres “een besluit om (de rechtbank begrijpt “op”) statelijk niveau”.

17. Nu in casu sprake is van goederenverkeer tussen Zwitserland en de Europese Unie is de Overeenkomst van toepassing. In artikel 11 van de Overeenkomst wordt bepaald dat de regels betreffende de oorsprong in Protocol 3 worden vastgesteld. Protocol 3 maakt deel uit van de Overeenkomst.

18. Gelet op de artikelen 1 en 2 van het Besluit nr. 2/2016 wordt met ingang van

1 februari 2016 de tekst van Protocol 3 vervangen door de tekst in de bijlage bij voornoemd besluit. Op grond van artikel 1 van die bijlage is onder meer aanhangsel I van de Conventie van toepassing. Besluit 2/2016 De tekst van de Conventie is aldus met ingang van 1 februari 2016 van toepassing. Anders dan eiseres stelt, blijkt uit niets dat door de inwerkingtreding van de Conventie het Protocol 3 is komen te vervallen.

Eerst met ingang van 1 februari 2016 zijn met voornoemd Besluit nr. 2/2016 - middels het van kracht gebleven Protocol 3 - de regels van de Conventie tussen de EU en Zwitserland in werking getreden.

19. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, is naar het oordeel van de rechtbank op het onderhavig geschil Protocol 3 zoals dit gold tot 1 februari 2016 van toepassing.

20. Op feiten die zich vóór het van toepassing worden van het DWU (op 1 mei 2016) hebben voorgedaan, zijn in het algemeen de materiële voorschriften van het CDW van toepassing, terwijl doorgaans de procedurevoorschriften van het DWU van toepassing zijn (vgl. HvJ 23 februari 2006, nr. C-201/04, Molenbergnatie NV, punt 31 en aldaar aangehaalde rechtspraak). In specifieke gevallen kan een regel van materieel recht ook worden toegepast op vóór de inwerkingtreding ervan bestaande situaties. Dit is slechts mogelijk voor zover er blijkens de bewoordingen, de doelstellingen of de opzet ervan zulke gevolgen aan de desbetreffende bepaling dienen te worden toegekend (vgl. HvJ 9 maart 2006, C-293/04, Beemsterboer Coldstore Services BV, punt 21 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

21. Ter zitting hebben partijen zich op het standpunt gesteld dat in de voorliggende zaak het CDW van toepassing is en niet het DWU. De rechtbank volgt partijen daarin. De feiten en omstandigheden op grond waarvan volgens verweerder een douaneschuld is ontstaan, dateren immers allen van vóór 1 mei 2016. Bovendien is geen sprake van een dermate specifieke situatie die maakt dat toepassing van materiele bepalingen uit het DWU aan de orde is.

22. Op grond van artikel 216, eerste lid, van het CDW ontstaat een douaneschuld bij invoer voor zover tussen de Gemeenschap en bepaalde derde landen gesloten overeenkomsten voor goederen van oorsprong uit de Gemeenschap in de zin van deze overeenkomsten in de toekenning, bij invoer in deze derde landen, van een preferentiële tariefbehandeling voorzien, onder het voorbehoud dat, wanneer deze goederen onder de regeling actieve veredeling zijn verkregen, de daarin verwerkte niet-communautaire goederen aan de betaling van de daarop betrekking hebbende rechten bij invoer zijn onderworpen door de geldigmaking van de documenten die voor het in derde landen verkrijgen van deze preferentiële tariefbehandeling nodig zijn.

23. De no-drawbackbepaling van artikel 216 van het CDW is in het onderhavige geval in het van toepassing zijnde Protocol 3 - zoals dat gold tot 1 februari 2016 - opgenomen in artikel 15 van Protocol 3. Op grond van artikel 15, eerste lid, onder a, van Protocol 3 komen

niet van oorsprong zijnde materialen die gebruikt zijn bij de vervaardiging van producten van oorsprong uit de Gemeenschap, Zwitserland of een van de andere in de artikelen 3 en 4 genoemde landen waarvoor overeenkomstig de bepalingen van titel V een bewijs van oorsprong is afgegeven of opgesteld, in de Gemeenschap of in Zwitserland niet in aanmerking voor de teruggave of vrijstelling van douanerechten in welke vorm dan ook.

24. Gelet op het onder 23 en 24 overwogene zal de rechtbank om te kunnen beoordelen of op grond van artikel 216 van het CDW juncto artikel 15, eerste lid, onder a, van Protocol 3 een douaneschuld is ontstaan, eerst de oorsprong van het chassis vaststellen. Nu eiseres wenst af te wijken van de aangifte rust op haar de bewijslast aannemelijk te maken dat het chassis de Europese oorsprong heeft en niet de oorsprong Zwitserland zoals is aangegeven.

25. Op grond van artikel 4, onderdeel acht, van het CDW verliezen communautaire goederen die de Europese Unie verlaten in beginsel hun communautaire status. Dit betekent dat het chassis bij de uitvoer naar Zwitserland in december 2013 in beginsel de communautaire status heeft verloren en daarmee de niet-communautaire status heeft verkregen.

26. Op grond van artikel 12, tweede lid, van Protocol 3 worden behoudens de artikelen 3 en 4 producten van oorsprong die uit de Gemeenschap of Zwitserland naar een ander land worden vervoerd en vervolgens opnieuw worden ingevoerd, als niet van oorsprong beschouwd tenzij ten genoegen van de douaneautoriteiten wordt aangetoond dat a) de terugkerende goederen dezelfde zijn als de eerdere uitgevoerde goederen en b) de goederen tijdens de periode dat ze waren uitgevoerd geen andere be- of verwerkingen hebben ondergaan dan die welke noodzakelijk waren om ze goed te bewaren.

27. Verweerder heeft eiseres (ten tijde van de bezwaarprocedure) in de gelegenheid gesteld om (achteraf) aan de tonen dat het chassis van Europese oorsprong is door een EUR.1 certificaat van de Zwitserse douane of een Zwitserse leveranciersverklaring te overleggen. Eiseres heeft van de haar geboden mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Met het overleggen van de factuurverklaring van [H] AB en de schriftelijk verklaring van [D] B.V. heeft eiseres niet aangetoond dat de oorsprong van het chassis Zwitserland is nu - wat ook zij van deze verklaringen - zij in het onderhavige geval niet kunnen dienen als bewijs van oorsprong.

28. Gelet op het vorenoverwoge heeft eiseres niet voldaan aan de op haar rustende bewijslast. Eiseres heeft op 6 februari 2014 het chassis derhalve terecht in Nederland onder de douaneregeling AV/S gebracht. Met de uitvoer van het chassis op 22 september 2014 is de douaneregeling AV/S beëindigd. Eiseres heeft bij de aangifte ten uitvoer een EUR.1 certificaat overgelegd en heeft niet afgezien van de vrijstelling van douanerechten die zij bij het brengen van de goederen onder de regeling AV/S heeft genoten. Bij invoer in Zwitserland is door het overleggen van het certificaat EUR.1 aanspraak gemaakt op toepassing van het preferentiële tarief vanwege de oorsprong van de goederen uit de Europese Unie. Het voorgaande brengt ingevolge artikel 216 van het CDW in onderlinge samenhang beschouwd met artikel 15 van Protocol 3 met zich mee dat alsdan douanerechten zijn verschuldigd voor de in het uitgevoerde goed verwerkte niet-communautaire goederen, te weten het chassis. Verweerder heeft derhalve terecht de utb uitgereikt.

29. Eiseres heeft gesteld dat verweerder van navordering van douanerechten had moeten afzien, omdat de toezegging in de brief van 7 oktober 2014, dat de regeling AV/S was beëindigd en zij aan alle verplichtingen had voldaan, is aan te merken als een vergissing zoals bedoeld in artikel 220 CDW. Als de douaneschuld niet juist is vastgesteld, is dat het gevolg van een vergissing van de douane zelf en moet navordering achterwege blijven. Tevens stelt eiseres dat voor haar vertegenwoordiger, zijnde een ervaren douane-vertegenwoordiger met een behoorlijke kennis van het douanerecht, de vergissing niet kenbaar was. De regeling van artikel 216 CDW in samenhang met de verder van toepassing zijnde regelgeving is volgens eiseres zodanig ingewikkeld dat niet gezegd kan worden dat de vertegenwoordiger de vergissing redelijkerwijs had kunnen ontdekken. Bovendien was eiseres te goeder trouw.

30. Naar het oordeel van de rechtbank faalt het beroep van eiseres op artikel 220 van het CDW. Met zijn brief stelt verweerder dat de douaneregeling AV/S is beëindigd en eiseres in het kader van de douaneregeling AV/S aan alle verplichtingen heeft voldaan. Zoals verweerder ter zitting terecht heeft gesteld, is hiermee niet gezegd dat geen sprake kan zijn van verschuldigdheid van douanerechten. Nu eiseres ervoor heeft gekozen bij uitvoer een certificaat EUR.1 te overleggen, brengt dit, zoals hiervoor reeds is overwogen, ingevolge artikel 216 van het CDW in onderlinge samenhang beschouwd met artikel 15 van Protocol 3 met zich mee dat alsdan douanerechten zijn verschuldigd voor de in het uitgevoerde goed verwerkte niet-communautaire goederen. Naar het oordeel van de rechtbank is dit het gevolg van een (overigens op grond van de douanewetgeving toegestaan) handelen van eiseres zelf en kwalificeert dit niet als een gedraging van verweerder. De brief van verweerder van 7 oktober 2014 ziet slechts op het vervullen van de formaliteiten door eiseres in het kader van de douaneregeling AV/S. Hieruit kan, zoals eerder overwogen, niet worden afgeleid dat geen douanerechten zijn verschuldigd. Van een vergissing van de douaneautoriteiten is derhalve geen sprake. Nu geen sprake is van een vergissing van de douaneautoriteiten komt de rechtbank aan de overige voorwaarden van artikel 220, aanhef en tweede lid, onder b, van het CDW niet toe.

31. Gelet op al het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

32. Bij deze uitkomst van de procedure is er geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Lauryssen, voorzitter, mr. M.C.A. Onderwater en

mr. F. Kleefmann, leden, in aanwezigheid van mr. W.G. van Gastelen, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 30 juni 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel