Rechtbank Noord-Holland, 11-08-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:6077, AWB - 20 _ 431
Rechtbank Noord-Holland, 11-08-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:6077, AWB - 20 _ 431
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 11 augustus 2020
- Datum publicatie
- 18 augustus 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2020:6077
- Zaaknummer
- AWB - 20 _ 431
Inhoudsindicatie
Podiumkunstenaar. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. De inkomsten kwalificeren niet als winst uit onderneming.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/431
(gemachtigde: B. Schoenmaker),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2016 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 49.478 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 756. Tevens is bij beschikking een bedrag van € 154 aan belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 46.478 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 756. De eerder in rekening gebrachte belastingrente is daarom bij uitspraak op bezwaar verminderd tot een bedrag van € 46.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juni 2020 te Haarlem. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] en mr. [B] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiser is podiumkunstenaar. Hij heeft in 2016 uit deze activiteiten de volgende inkomsten genoten (in volgorde van grootte):
organisatie |
inkomsten |
ingehouden loonheffingen |
||
[C] B.V. |
€ |
34.398 |
€ |
12.147 |
Stichting [D] |
€ |
7.312 |
€ |
2.365 |
Stichting [E] |
€ |
6.342 |
€ |
1.828 |
Stichting [F] |
€ |
607 |
€ |
223 |
totaal |
€ |
48.659 |
€ |
16.563 |
2. Bij het vaststellen van de aanslag voor 2016 heeft verweerder de gage van Stichting [F] aangemerkt als belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden. De overige inkomsten zijn in de aanslag opgenomen als belastbaar loon.
3. Tot het dossier behoren de overeenkomsten van eiser met [C] B.V., Stichting [D] en Stichting [E] .
4. Eiser heeft bij zijn beroepschrift een pakket bijlagen ingediend. Het gaat om stukken afkomstig van verweerder en van de gemachtigde van eiser, die betrekking hebben op andere podiumkunstenaars. In zijn beroepschrift schrijft eiser hierover: “Na verzoeken om ambtshalve vermindering, zijn 140 arbeidsverhoudingen van 58 belastingplichtigen middels 123 uitspraken op bezwaar geaccepteerd als winst uit onderneming”.
5. Het nader stuk van eiser bevat ook bijlagen. Eiser licht deze als volgt toe:“worden nu 64 contracten overgelegd […], behorende bij bijlagen [nummers] die na beoordeling door de belastingdienst als winst uit onderneming zijn geaccepteerd na een verzoek ambtshalve vermindering.”
Geschil
6. In geschil is of eiser op grond van het gelijkheidsbeginsel recht heeft op kwalificatie van de inkomsten als winst uit onderneming.
7. Eiser beroept zich op twee aspecten van het gelijkheidsbeginsel. Enerzijds stelt hij dat sprake is van begunstigend beleid en anderzijds beroept eiser zich op de meerderheidsregel. Het begunstigende beleid houdt volgens eiser in dat verweerder verzoeken om vermindering van de aanslag van een podiumkunstenaar vanwege gesteld genieten van winst uit onderneming, bij anderen dan eiser zonder nader onderzoek naar de vraag of dit de juiste kwalificatie was, inwilligde. Bij eiser is dit verzoek in afwijking van dit beleid afgewezen. Eisers beroep op de meerderheidsregel houdt in dat verweerder in een meerderheid van vergelijkbare gevallen van podiumkunstenaars een juiste wetstoepassing achterwege heeft gelaten door ook hun arbeidsinkomsten als winst uit onderneming aan te merken. Eiser heeft daarom ook recht op die onjuiste wetstoepassing.
8. Verweerder stelt dat het gelijkheidsbeginsel niet geschonden is door de inkomsten van eiser als arbeidsinkomsten te belasten. Verweerder voert niet het door eiser beschreven begunstigende beleid. Als het beleid er al was, dan is het er in elk geval sinds 2015 niet meer. Het beroep op de meerderheidsregel moet ook falen. De aangedragen gevallen zijn niet allemaal vergelijkbaar. Er zijn gevallen bij met andersoortige werkzaamheden, gevallen waarbij de wet juist is toegepast en gevallen waarbij de vermindering slechts is toegekend op grond van het vertrouwensbeginsel. Verweerder doet het aanbod om nader bewijs daarvan te leveren. Verweerder zal bij gelijke gevallen bovendien navorderen waar dat nog mogelijk is.
Beoordeling van het geschil
9. Dat de verwerking van de inkomsten in de aanslag ib/pvv 2016 als resultaat uit overige werkzaamheden en als loon de wettelijk juiste kwalificatie van deze inkomsten is, is tussen partijen niet in geschil. De rechtbank gaat ook uit van deze kwalificatie.
Begunstigend beleid
10. Eiser heeft ter zitting zijn beroep op het bestaan van begunstigend beleid desgevraagd nader toegelicht. Zijn vermoeden dat dit beleid bestaat is gebaseerd op de eigen ervaring van de gemachtigde, die meerdere podiumkunstenaars vertegenwoordigt. In het verleden werden zijn verminderingsverzoeken altijd goedgekeurd. Sinds 2015 kwamen er echter steeds meer vragen. Ook in 2016 (eiser wijst op zijn bijlage 142) en in 2018 is winst uit onderneming als kwalificatie door verweerder geaccepteerd. Eiser denkt daarom dat er nog steeds beleid is, ook al is het misschien strenger geformuleerd. Het is wel zo dat er steeds meer discussie kwam, zoals ook blijkt uit het overleg dat in mei 2017 met de belastingdienst is gevoerd over het indelen van podiumkunstenaars in categorieën (eisers bijlage 145).
11. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat er ook in het verleden geen beleid was als door eiser omschreven. In het verleden is wellicht te gemakkelijk vertrouwd op de informatie in de verminderingsverzoeken van de gemachtigde van eiser, waarin was vermeld dat sprake was van winst uit onderneming. Maar beleid was dat niet en als het er al was, dan is die handelswijze in 2015 gewijzigd en is het beleid er in elk geval sindsdien niet meer. Er is een aantal gevallen waarin de kwalificatie van winst uit onderneming nog wel moest worden toegekend op grond van het vertrouwensbeginsel. Het opgewekte vertrouwen is in die gevallen meteen opgezegd. Deze toekenning van de kwalificatie van inkomsten op grond van het vertrouwensbeginsel was rechtens afdwingbaar en vormde dus geen begunstigend beleid.
12. Bij de beoordeling of aannemelijk is dat begunstigend beleid wordt gevoerd, is het de belastingplichtige die feiten en omstandigheden naar voren moet brengen die het vermoeden rechtvaardigen dat dit beleid er was. Het is vervolgens aan de inspecteur om dat vermoeden te ontzenuwen. Bij de weging van hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd blijft echter het bewijsrisico berusten bij de belastingplichtige1.
14. De rechtbank acht niet aannemelijk dat verweerder beleid heeft gevoerd om in afwijking van hetgeen de feitelijke situatie vereist een bepaalde fiscale kwalificatie toe te staan, en ook niet dat er beleid was om bepaalde gevallen niet aan een nader onderzoek te onderwerpen. Het is aannemelijker dat verweerder zich in de gevallen waarop eiser zich beroept niet actief op de hoogte had gesteld van de feitelijke situatie, maar geen aanleiding zag tot nader onderzoek. Zodra werd bemerkt dat wellicht te ruimhartig werd vertrouwd op de informatie die werd verstrekt in een verminderingsverzoek, is verweerder meer vragen gaan stellen. Beide partijen erkennen dit. Verweerder heeft met het betoog over opgewekt vertrouwen een geloofwaardige verklaring gegeven voor de enkele gevallen die later nog zijn geaccordeerd.
15. Als er al een vermoeden was van begunstigend beleid, is dit door verweerder ontzenuwd. Eisers beroep op de toepassing van begunstigend beleid faalt daarom.
Meerderheidsregel
16. Nu geen sprake is van begunstigend beleid, komt de vraag aan de orde of de juiste wetstoepassing in de meerderheid van vergelijkbare gevallen ten onrechte achterwege is gebleven.
17. De rechtbank zal daartoe eerst beoordelen of tussen de door eiser aangedragen gevallen dergelijke vergelijkbare gevallen te vinden zijn.
Eiser heeft in 2016 het merendeel van zijn inkomsten (de inkomsten van [C] B.V.) genoten uit zijn werkzaamheden als podiumkunstenaar voor een musicalproductie. Tot de bijlagen bij het beroepschrift van eiser behoren stukken van drie andere podiumkunstenaars bij deze musicalproductie (bijlagen 91, 134 en 148). Verweerder heeft in het computersysteem opgezocht en ter zitting geloofwaardig verklaard dat bij twee personen (bijlagen 91 en 134) die inkomsten als loon uit dienstbetrekking zijn aangemerkt. Bij de stukken van de derde persoon (bijlage 148) zit een voornemen van de belastingdienst tot afwijking van de aangifte om de inkomsten niet als winst uit onderneming maar als loon aan te merken. Dit levert dus geen vergelijkbaar geval op waarin een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven. Deze conclusie vindt bevestiging in de door eiser aangedragen bijlagen 145 en 147. Uit die bijlagen valt af te leiden dat de genoten inkomsten uit het werken bij deze musical zowel door de gemachtigde van eiser als door verweerder doorgaans niet als winst uit onderneming worden aangemerkt.
In de bijlagen bij het beroepschrift van eiser zijn geen arbeidsovereenkomsten te vinden. Op grond van enkel de in de stukken vermelde namen van de artistieke uitvoeringen of producties valt niet te beoordelen of de aard van de werkzaamheden van deze personen en de door hen gedragen risico’s overeenkomen met die van een werknemer of die van een ondernemer. Bij het nadere stuk heeft eiser wel arbeidsovereenkomsten overgelegd. Hieruit blijkt dat zelfs indien voor een productie met dezelfde naam wordt gewerkt, de aard van de werkzaamheden en de gesloten overeenkomsten onderlinge verschillen kunnen vertonen. Zo bevat bijlage 7 bij het nadere stuk een overeenkomst van een scenarist met Stichting [D] die sterk afwijkt van de overeenkomst die eiser voor zijn werkzaamheden met die Stichting is aangegaan.
Voor een geslaagd beroep op de meerderheidsregel zijn echter in principe slechts twee vergelijkbare gevallen nodig (omdat er dan een meerderheid is ten opzichte van het ene voorliggende geval). Om met zekerheid te kunnen beoordelen of zich tussen de bijlagen ten minste twee vergelijkbare gevallen bevinden heeft de rechtbank aan eiser gevraagd welke twee gevallen hij het beste vergelijkbaar vindt met zijn eigen geval. Eiser heeft daarop de gevallen van bijlage 88 en 33.5 genoemd. Verweerder heeft in het computersysteem opgezocht en ter zitting geloofwaardig verklaard dat het geval van bijlage 88 een toekenning van de kwalificatie ondernemer op grond van het vertrouwensbeginsel was en dat het geval van bijlage 33.5 in het jaar 2016 als loon uit dienstbetrekking in de belastingheffing is betrokken.
18. De conclusie is dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een meerderheid van vergelijkbare gevallen is waarin een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven. Eiser komt dus geen geslaagd beroep op de meerderheidsregel toe.
Slotsom
19. Het beroep is ongegrond.
20. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.