Rechtbank Noord-Holland, 18-08-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:6268, AWB - 20 _ 370
Rechtbank Noord-Holland, 18-08-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:6268, AWB - 20 _ 370
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 18 augustus 2020
- Datum publicatie
- 22 oktober 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2020:6268
- Zaaknummer
- AWB - 20 _ 370
Inhoudsindicatie
De rechtbank verklaard het beroep ongegrond. De rechtbank acht zich bevoegd om, alvorens uitspraak is gedaan in de massaalbezwaarprocedure, uitspraak te doen ten aanzien van de vraag of in eisers situatie sprake is van een individuele en buitensporige last. Een rechtelijke grond om dit niet te doen ontbreekt. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake dat de omstreden heffing over eisers box 3 inkomen niet van een dergelijke grote omvang is dat die heffing kwalificeert als een individuele en buitensporige last. Tot slot ziet de rechtbank in al hetgeen eiser heeft aangevoerd geen reden om een of meer prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen en wijst het verzoek van eiser af.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/370
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2017 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 49.183 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van
€ 7.643.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juli 2020 te Haarlem.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden mr. [A] en [B] msc.
Overwegingen
Feiten
1. Eiser is geboren op [#] en heeft in 2017 geen fiscaal partner.
2. Met dagtekening 31 januari 2017 heeft verweerder een voorlopige aanslag ib/pvv 2017 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 42.253 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 7.224.
3. Eiser heeft, na hiertoe te zijn uitgenodigd, op 29 april 2018 de aangifte ib/pvv 2017 elektronisch ingediend. Het door eiser aangegeven belastbaar inkomen uit sparen en beleggen is € 7.643. Het door eiser en zijn partner aangegeven belastbaar inkomen uit sparen en beleggen is als volgt berekend:
- Bank- en spaartegoeden € 168.255
- Aandelen en obligaties € 99
- Onroerende zaak in Nederland € 51.000
- Totale waarde bezittingen € 219.354
- Totale waarde schulden -/- € 0
- Heffingsvrij vermogen -/- € 25.000
- Grondslag sparen en beleggen € 194.354
4. Met dagtekening 6 juni 2018 heeft verweerder nogmaals een voorlopige aanslag ib/pvv 2017 opgelegd aan eiser. Met dagtekening 10 januari 2019 heeft verweerder de definitieve aanslag ib/pvv 2017 aan eiser opgelegd. Beide aanslagen zijn conform de ingediende aangifte opgelegd.
5. Eiser heeft bij brief van 16 januari 2019, ontvangen door verweerder op 18 januari 2019, bezwaar gemaakt tegen de aanslag ib/pvv 2017.
6. Met dagtekening 28 januari 2019 heeft verweerder een ontvangstbevestiging van het bezwaarschrift aan eiser gestuurd.
7. Op 25 april 2019, ontvangen door verweerder op 25 april 2019, heeft eiser verweerder gewezen op het uitblijven van een reactie op het bezwaarschrift.
8. Bij brief met dagtekening 29 juli 2019 heeft verweerder eiser bericht dat het bezwaar is gesplitst in het kader van een massaalbezwaarprocedure. Voor zover het bezwaar van eiser ziet op de vraag of de vermogensrendementsheffing op regelniveau in strijd is met Europees recht, wordt de massaalbezwaarprocedure gevolgd. Voor zover eiser stelt dat sprake is van een individuele en buitensporige last, wordt individueel uitspraak gedaan. Verweerder heeft hiertoe aan eiser verzocht een nadere motivatie toe te sturen. Eiser heeft bij brief van 18 augustus 2019, ontvangen door verweerder op 22 augustus 2019, een nadere motivatie aan verweerder gestuurd.
9. Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 30 september 2019 een vooraankondiging van de uitspraak op het bezwaarschrift toegezonden. Hierbij heeft verweerder hen in de gelegenheid gesteld het bezwaarschrift mondeling toe te lichten.
10. Eiser heeft per e-mail op 20 oktober 2019 gereageerd op de voorgenomen beslissing. In diezelfde e-mail heeft eiser verweerder bericht geen gebruik te maken van een hoorgesprek.
11. Verweerder heeft met dagtekening 28 oktober 2019 uitspraak op bezwaar gedaan. Verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard.
Geschil12. In geschil is of het forfaitaire rendement over het inkomen in box 3 individueel leidt tot een buitensporige last. Daarbij is tevens in geschil of verweerder het bezwaar van eiser heeft mogen splitsen als een bezwaar inhoudende dat de vermogensrendementsheffing in strijd is met het Europese recht en een bezwaar inhoudende dat de vermogensrendementsheffing een individuele buitensporige last vormt voor eiser.
13. Eiser stelt dat het forfaitaire rendement over het inkomen in box 3 individueel leidt tot een buitensporige last welke in strijd is met artikel 1 van het EP. Tevens verzoekt eiser de rechtbank om prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen om duidelijkheid te scheppen over de vraag of de Hoge Raad zijn rechtsvormende taak te buiten is gegaan. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag.
14. Verweerder stelt dat het bezwaar terecht ongegrond is verklaard. Volgens verweerder is geen sprake van een individueel buitensporige last en heeft hij het bezwaar terecht gesplitst. Verder stelt verweerder dat de Hoge Raad niet buiten haar rechtsvormende taak is getreden, nu de toets of sprake is van een individuele en buitensporige last beoordeeld dient te worden aan de hand van de omstandigheden van het geval. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
15. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Splitsing van het bezwaar
16. De relevante regelgeving en toelichting daarop omtrent de massaalbezwaarprocedure voor het jaar 2017 luidt als volgt.
17. In de ‘Aanwijzing bezwaarschriften tegen definitieve aanslagen inkomstenbelasting 2017 als massaal bezwaar’ (Besluit van 7 juli 2018, nr. 2018-12775, hierna: het Aanwijzingsbesluit) is onder meer opgenomen:
“ 2. Aanwijzing als massaal bezwaar
Als massaal bezwaar in de zin van artikel 25c AWR wijs ik aan bezwaarschriften tegen de definitieve aanslagen inkomstenbelasting 2017:
- waarop ten tijde van de dagtekening van dit besluit nog geen uitspraak is gedaan of die tijdig worden ingediend tot en met de dag voorafgaande aan de dag waarop in artikel 25e AWR bedoelde collectieve uitspraak wordt gedaan; en
- die de volgende rechtsvraag bevatten:
Indienen van bezwaar nodig
Voor aanwijzingen massaal bezwaar is vanaf 1 januari 2016 een gewijzigde wettelijke regeling van kracht. Deze heeft tot gevolg dat belastingplichtigen, die het oneens zijn met de berekening van de vermogensrendementsheffing over het belastingjaar 2017, altijd individueel en tijdig bezwaar moeten maken tegen de definitieve aanslag inkomstenbelasting 2017.
[…]”
18. In de brief van de Staatssecretaris van Financiën van 13 juli 2018 (nr. 2018-0000116130) waarin antwoord wordt gegeven op vragen over de vermogensrendementsheffing voor het jaar 2017 is onder meer opgenomen:
19. In de brief van de Staatssecretaris van Financiën van 29 augustus 2018 (nr. 2018-0000145735) waarin de behandeling van het massaal bezwaar box 3 voor het jaar 2017 aan de orde is gesteld is onder meer opgenomen:
“Er is gezocht naar een passende wijze voor het afhandelen van de bezwaarschriften (waarin ook de buitensporige last wordt aangevoerd) die zowel recht doet aan het karakter van een massaal bezwaarprocedure als geen inperking van de bezwaar- en beroepsmogelijkheden van belastingplichtigen oplevert.
De wettelijke regeling voor massaal bezwaar sluit splitsing niet uit; de vraag of de box 3-heffing een schending van art. 1 EP EVRM op regelniveau is (de geformuleerde rechtsvraag in het Aanwijzingsbesluit) en de vraag of de box 3-heffing voor een belastingplichtige een individuele buitensporige last vormt, laten zich onafhankelijk van elkaar behandelen.
[…]
De procedure over een individuele buitensporige last loopt dan naast de procedure over de rechtsvraag in het Aanwijzingsbesluit”
20. Uit de artikelen 25c e.v. van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), het Aanwijzingsbesluit en de toelichting daarop door de Staatssecretaris volgt dat het de bedoeling van de wetgever is dat er twee bezwaartrajecten parallel naast elkaar kunnen lopen. De vraag of sprake is van schending van artikel 1 EP en artikel 14 EVRM op regelniveau en de vraag of sprake is van een individuele buitensporige last (en overige gronden van bezwaar).21. De rechtbank is van oordeel dat uit het voorgaande volgt dat het bezwaar van eiser door verweerder terecht is gesplitst in een bezwaar inhoudende dat de vermogensrendementsheffing in strijd is met het Europese recht (regelniveau) en een bezwaar inhoudende dat de vermogensrendementsheffing een individuele buitensporige last vormt voor eiser (individueel niveau). De rechtbank is van oordeel dat een redelijke grond ontbreekt om niet, alvorens uitspraak is gedaan in de massaalbezwaarprocedure, uitspraak te doen ten aanzien van de vraag of in eisers situatie sprake is van een individuele en buitensporige last.
22. Nu het bezwaar van eiser dat is gericht tegen de vermogensrendementsheffing op regelniveau is betrokken in de massaalbezwaarprocedure, richt het onderhavige beroep zich enkel op de vraag of de heffing over het box 3 vermogen van eiser kwalificeert als een individuele en buitensporige last.
23. Volgens vaste rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) is belastingheffing te beschouwen als regulering van eigendom in de zin van artikel 1 van het EP bij het EVRM en dient elke inbreuk door de Staat op het ongestoorde genot van eigendom in overeenstemming met het nationale recht te zijn en een legitiem doel in het algemeen belang na te streven. Een inbreuk is slechts toegestaan indien er een redelijke mate van evenredigheid bestaat tussen de gebruikte middelen en het doel dat ermee wordt nagestreefd. Dit vereist een redelijke verhouding (“fair balance”) tussen voormeld algemeen belang en de bescherming van individuele rechten. Van een dergelijke redelijke verhouding is geen sprake indien de betrokken persoon wordt getroffen door een individuele en buitensporige last. Waar het gaat om de beoordeling van wat in het algemeen belang is en de keuze van de middelen om dit belang te dienen, komt de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid toe. Een keuze van de wetgever binnen die beoordelingsvrijheid kan voor een belastingplichtige alleen dan leiden tot een individuele en buitensporige last indien en voor zover deze last zich in zijn geval sterker laat voelen dan in het algemeen. Of dit laatste zich voordoet, dient te worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval (HR 6 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:511).
24. Bij de beoordeling van de vraag of een individuele en buitensporige last zich voordoet, moeten de gevolgen van de heffing van box 3 worden bezien in samenhang met de gehele financiële situatie van de betrokkene. Daarbij is het inkomen uit werk en woning en uit aanmerkelijk belang een belangrijk aanknopingspunt (HR 14 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:817 en HR 29 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:831).
25. De rechtbank is van oordeel dat in het licht van hetgeen door partijen is gesteld en uit de stukken van het geding bekend is over de inkomens- en vermogenspositie van eiser, de omstreden heffing over eisers box 3 inkomen niet van een dergelijk grote omvang is dat die heffing kwalificeert als een individuele en buitensporige last. Eiser beschikte in 2017 namelijk over een goed inkomen en over een niet onaanzienlijk vermogen. Hieruit leidt de rechtbank bovendien af dat eiser in 2017 een (netto-)inkomen heeft waarmee hij ruim boven de armoedegrens blijft. Feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden zijn niet gesteld of gebleken. Zoals verweerder terecht heeft gesteld, is het enkele feit dat de belastingheffing hoger is dan de inkomsten die eiser heeft verkregen uit zijn bank- en spaartegoeden in Nederland en uit zijn aandelen/obligaties onvoldoende om te spreken van een individuele en buitensporige last.Verzoek van eiser tot het stellen prejudiciële vragen26. Eiser heeft verzocht om prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad voor het krijgen van duidelijkheid betreft de vraag of de Hoge Raad met de ‘14 juni arresten’ zijn rechtsvormende taak te buiten is gegaan.
27. De rechtbank acht zich in beginsel gebonden aan jurisprudentie van de Hoge Raad. Op grond van artikel 27ga van de AWR kan de rechtbank enkel verzoeken om een prejudiciële beslissing van de Hoge Raad, indien het gaat om een rechtsvraag waarvan de beantwoording nodig is om in deze zaak te beslissen. Verder dient de beantwoording van die rechtsvraag relevant te zijn voor een veelheid aan zaken dan wel talrijke andere uit soortgelijke feiten voortvloeiende geschillen. De rechtbank ziet in al hetgeen eiser heeft aangevoerd geen reden om een of meer prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen en wijst het verzoek van eiser af.
28. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
29. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.