Rechtbank Noord-Holland, 21-08-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:6270, AWB - 20 _ 392
Rechtbank Noord-Holland, 21-08-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:6270, AWB - 20 _ 392
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 21 augustus 2020
- Datum publicatie
- 22 oktober 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2020:6270
- Zaaknummer
- AWB - 20 _ 392
Inhoudsindicatie
De rechtbank verklaard het beroep ongegrond. Naar het oordeel van de rechtbank is het aan eiser te wijten dat de mrb niet tijdig is betaald en derhalve terecht door verweerder is beboet. De Belastingdienst heeft, middels het “Rapport Datum Verzending” een zo sterke vorm van bewijs geleverd dat de rechtbank daarom als oordeel geeft dat eiser de rekening heeft ontvangen.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/392
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren, dienstverlening en bezwaar, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 19 september 2019 een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (mrb) over het tijdvak van 21 juni 2019 tot en met 19 augustus 2019 (het eerste tijdvak) opgelegd ten bedrage van € 75, alsmede bij beschikking een verzuimboete van € 52 (de boete).
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.
Eiser heeft tegen de boete beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2020 te Haarlem. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiser is vanaf 21 juni 2019 houder van de auto van het merk Volkwagen, type [B] met kenteken [#] (de auto).
2. Binnen enkele dagen na de aankoop van de auto, heeft eiser aan verweerder een machtiging voor automatische incasso afgegeven voor het afschrijven van de mrb voor de auto.
3. Het computersysteem van de Belastingdienst bevat een aan eiser gerichte factuur met dagtekening 5 juli 2019 voor de mrb voor de auto voor het eerste tijdvak. Deze draagt het kenmerk [#] . De uiterste betaaldatum is 6 augustus 2019.
4. Verweerder heeft bij brief met dagtekening 22 augustus 2019 de ontvangst van de machtiging aan eiser bevestigd. In de brief staat onder meer de volgende passage:
“Door de machtiging wordt het verschuldigde bedrag steeds op tijd van rekening […] afgeschreven. Op het rekeningafschrift van uw bank ziet u waarvoor u hebt betaald, hoeveel er is afgeschreven, en op welke datum dat is gebeurd.Let op: Rekeningen die u al hebt ontvangen of nog krijgt, moet u nog zelf op de normale wijze betalen. De automatische incasso gaat in na afloop van de tijdvakken waarvoor u rekeningen hebt ontvangen.”
5. De mrb over het eerste tijdvak is niet tijdig betaald.
6. Op 6 september 2019 is de naheffingsaanslag mrb opgelegd. Daarbij is een verzuimboete van € 52 opgelegd vanwege het niet tijdig betalen van mrb over het eerste tijdvak. Bij die boete is uitgegaan van een tweede verzuim binnen een periode van twaalf maanden.
7. Uit de gegevens van de Belastingdienst blijkt dat eiser voor de voorgaande auto met kenteken [#2] de mrb-kwartaalbetaling acht keer niet tijdig gedaan heeft. Hiervoor zijn aan eiser naheffingsaanslagen mrb met verzuimboetes opgelegd op de volgende data: 18 juni 2019, 17 december 2018, 17 september 2018, 18 juni 2018, 20 maart 2018, 18 december 2017, 18 september 2017 en op 20 maart 2017.
8. Tot het dossier behoort een “Rapport Datum Verzending” van [C] van 29 april 2020 en een toelichting daarbij (het rapport).
Geschil
9. In geschil is of de boete terecht is opgelegd.
10. Eiser stelt dat hij verwachtte dat de door hem verstrekte machtiging door de Belastingdienst benut zou worden voor de betaling van mrb voor de auto. Eiser heeft geen factuur ontvangen voor de betaling van mrb over het eerste tijdvak. De boete is daarom onterecht aan hem opgelegd, aldus eiser.
11. Verweerder stelt dat eiser had moeten informeren waarom de automatische incasso uitbleef. Op de bevestiging van verweerder van de verleende incasso (zie 4 hiervoor) is vermeld dat eerder of later verzonden rekeningen gewoon betaald moeten worden. De Belastingdienst hoeft geen rekening te sturen, autohouders zijn zelf verantwoordelijk voor tijdige betaling van de mrb. Een factuur is niet meer dan een betalingsherinnering.
Beoordeling van het geschil
Wettelijk kader
12. Artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) is van overeenkomstige toepassing op een naheffing van mrb1. Op grond van het eerste lid van artikel 67c Awr (tekst 2019) vormt het niet tijdig betalen van de belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen een verzuim ter zake waarvan de inspecteur de belastingplichtige een bestuurlijke boete van ten hoogste € 5.278 kan opleggen.
13. Op grond van artikel 15, eerste lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet mrb) moet de belasting in beginsel zijn betaald bij de aanvang van het tijdvak. Artikel 11, tweede lid, van de Wet mrb bepaalt dat bij wijziging van de tenaamstelling het tijdvak aanvangt met ingang van de dag van dagtekening van de wijziging van de tenaamstelling.
14. Op grond van artikel 4c, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling motorrijtuigenbelasting 1994 (Ur) kan de houder van een auto – kort gezegd – bij de inspecteur een vergunning aanvragen om de betaling over nog niet aangevangen tijdvakken te mogen betalen in maandelijkse termijnen via automatische incasso.
15. Paragraaf 33, onderdeel 1, tweede alinea, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst bevat de beleidsregel dat de inspecteur aan de houder van een auto een rekening stuurt om kenbaar te maken dat, hoeveel en voor welk tijdvak belasting voor het motorrijtuig verschuldigd is. Op de rekening vermeldt de inspecteur een uiterste betaaldatum. Indien de belasting op die datum niet is voldaan, dan is op grond van dit beleid sprake van een verzuim als bedoeld in artikel 67c van de Awr.
Verwijtbaarheid te late betaling?
16. De rechtbank overweegt ten aanzien van de verzuimboete als volgt. De niet tijdige betaling van mrb is uitsluitend beboetbaar indien eiser daarvoor enige mate van schuld of nalatigheid draagt en er geen sprake is van afwezigheid van alle schuld. Verweerder draagt hiervoor de bewijslast.
17. De rechtbank dient derhalve de vraag te beantwoorden of eiser enige mate van schuld of nalatigheid kan worden verweten.
18. De plicht om mrb te betalen vloeit direct voort uit de Wet Mrb (zie onder 13). Eiser had daarom in principe uit eigen beweging maatregelen moeten nemen om de belasting tijdig te voldoen2.
19. Eiser heeft weliswaar kort na de op zijn naamstelling van de auto bij de Belastingdienst een aanvraag gedaan voor een incassomachtiging, maar deze aanvraag heeft ingevolge artikel 4c van de Ur geen betrekking op reeds aangevangen tijdvakken. Het tijdvak is aangevangen bij de tenaamstelling en dus vóórdat de machtiging door eiser is aangevraagd. Indien eiser desondanks in de veronderstelling verkeerde dat de machtiging wel bij het eerste tijdvak al zou ingaan, dan had het gelet op het onder 18 overwogene, in beginsel op zijn weg gelegen dit te verifiëren. Het gevolg van het nalaten daarvan komt dus voor rekening van eiser, tenzij hij een goede reden had om dit niet te doen.
20. Eiser betoogt in dit verband dat hij op het verkeerde been is gezet doordat hij geen rekening voor de betaling van mrb over het eerste tijdvak heeft ontvangen. Dat wekte bij hem de indruk dat de machtiging zijn werk deed. Eiser is vanwege het houden van zijn vorige auto bekend met het beleid van de Belastingdienst (onder 15) om een rekening te sturen voor de betaling van de mrb. Naar het oordeel van de rechtbank kon belanghebbende gerechtvaardigd vertrouwen op de toepassing van dit beleid3.
21. Daarom kan eiser geen verwijt worden gemaakt van het door hem begane verzuim, indien de rekening niet op zijn adres is ontvangen of aangeboden. Indien daarentegen moet worden aangenomen dat eiser de rekening wel heeft ontvangen, dan heeft hij wel schuld aan de te late betaling van belasting.
Is de rekening door eiser ontvangen?
22. Eiser stelt dat hij de rekening niet heeft ontvangen. Omdat eiser nooit eerder de ontvangst van post van de Belastingdienst heeft betwist, ook niet als daarbij boetebeschikkingen zaten, acht de rechtbank deze ontkenning in beginsel geloofwaardig. Op verweerder rust daarom de last om nader bewijs te leveren van de verzending van de rekening en om zo de ontvangst aannemelijk te maken4.
23. Verweerder heeft het rapport ingebracht als bewijs van verzending van de rekening. Verweerder stelt dat uit het rapport blijkt dat de rekening op 2 juli 2019 per post is verzonden naar het bij de Belastingdienst bekende adres van eiser en dat deze uiterlijk op 5 juli 2019 bezorgd moet zijn.
In de toelichting op het rapport wordt uitgelegd dat voor de postverzending eerst een peildatumselectie (pds) plaatsvindt aan de hand van de eerste dag van het tijdvak waarop de rekening betrekking heeft. Er staat ook dat de pds voor deze rekening 5 juli 2019 is. De datum van 5 juli 2019 is echter niet de eerste dag van het tijdvak, want dat is 21 juni 2019.Ter zitting heeft verweerder desgevraagd uitgelegd dat de toelichting in het rapport voor het bepalen van de peildatum van de rekening in dit geval niet juist is. Omdat er door de tenaamstellingswijziging een afwijkend tijdvak geldt, is voor deze rekening niet de eerste dag van het tijdvak de peildatum, maar de dagtekeningsdatum. Het is dus wel correct dat het rapport ziet op een rekening met peildatumselectie 5 juli 2019. De rechtbank acht deze toelichting van verweerder geloofwaardig.
Uit het rapport is verder af te leiden dat de systeemfactuur met peildatumselectie 5 juli 2019 behoorde tot de rekeningengroep met partijdatum 24 juni 2019 - 25 juni 2019 (deze groep van 24.831 rekeningen wordt in het rapport de ‘batch’ met ‘GENNO-nummer [#] ’ genoemd). Het systeem heeft voor deze rekeninggroep papieren facturen gemaakt, zo beschrijft het rapport. Deze facturen zijn daarna samengevoegd met andere poststukken. De partij poststukken waar de rekening bij gevoegd was, draagt uiteindelijk kenmerk RUNID [#] . Deze partij stukken is op 2 juli 2019 aangeboden aan postbedrijf Sandd. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd toegelicht dat op sommige plaatsen in het rapport (op bladzijden 10 en 13) als dagtekeningsdatum 2 juli 2019 is vermeld, maar dat dit dan de interne verzenddatum van 2 juli 2019 is en niet de dagtekeningsdatum van 5 juli 2019 van de opgemaakte factuur. Aangezien op die bladzijden 10 en 13 van het rapport ook andere kenmerken van de rekening zijn vermeld, is deze verklaring voor de rechtbank goed te volgen.
Postbedrijf Sandd heeft zich volgens het rapport contractueel verplicht om poststukken van de Belastingdienst binnen 72 uren bij de geadresseerden te bezorgen. De partij poststukken die op 2 juli 2019 bij Sandd is gekomen, moet volgens deze afspraak dus uiterlijk op 5 juli 2019 bezorgd zijn.
Het is op grond van het rapport en de op de zitting door verweerder gegeven toelichting aannemelijk dat de rekening aan eiser verzonden is. Er is geen reden om te vermoeden dat er met de postbezorging op het adres van eiser iets is misgegaan. Eiser heeft daar ook niets over naar voren gebracht. Hoewel kan worden toegegeven dat het voor eiser heel onbevredigend moet zijn als hij de factuur echt niet heeft ontvangen, moet daar in deze procedure wel vanuit worden gegaan. De Belastingdienst heeft een zo sterke vorm van bewijs geleverd dat de rechtbank daarom als oordeel geeft dat eiser de rekening heeft ontvangen.
Slotsom
17. Nu sprake is van enige schuld bij het niet op tijd betalen van de belasting, is naar het oordeel van de rechtbank de opgelegde boete van € 52 passend en geboden. Er zijn geen omstandigheden gesteld of gebleken die aanleiding geven tot een vermindering van de boete.
18. Het beroep is ongegrond.
19. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Ferrier, rechter, in aanwezigheid van M. van Doesburg, griffier. De beslissing is gedaan op 21 augustus 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: