Home

Rechtbank Noord-Holland, 20-08-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:6422, HAA 20/1121

Rechtbank Noord-Holland, 20-08-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:6422, HAA 20/1121

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
20 augustus 2020
Datum publicatie
24 augustus 2020
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2020:6422
Zaaknummer
HAA 20/1121

Inhoudsindicatie

kno

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 20/1121

en

Procesverloop

Eiser heeft op 26 december 2019 tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder van 15 november 2019 inzake de aan hem opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting van het jaar 2012 een tweede bezwaarschrift ingediend bij verweerder.

Verweerder heeft dit aangemerkt als beroepschrift en bij brief van 14 januari 2020 op grond

van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ter verdere behandeling aan

deze rechtbank doorgezonden.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Awb uitspraak zonder zitting.

2. Iemand die beroep instelt, moet op grond van artikel 8:41, eerste lid, van de Awb griffierecht betalen. In een zaak als deze is het griffierecht op grond van artikel 8:41, tweede lid, van de Awb € 174. Op grond van artikel 8:41, vijfde lid, van de Awb moet het griffierecht binnen vier weken na verzending van de mededeling van de griffier dat het verschuldigd is, zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank of zijn betaald op de griffie van de rechtbank. Als het griffierecht niet of niet tijdig is betaald, is het beroep op grond van artikel 8:41, zesde lid, van de Awb niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig betalen van het griffierecht verontschuldigbaar is.

3. De griffier heeft bij brief van 10 maart 2020 eiser in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen vier weken na dagtekening van die brief. Eiser heeft niet gereageerd. Vervolgens heeft de griffier bij aangetekend verzonden brief van 8 april 2020 eiser nogmaals in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen vier weken na dagtekening van die brief. Nader door de rechtbank ingesteld onderzoek bij PostNL heeft uitgewezen dat deze brief op 10 april 2020 is bezorgd. Eiser heeft niet gereageerd.

4. Eiser heeft het griffierecht niet op tijd betaald. Eiser heeft geen reden gegeven voor dit verzuim. Er is dus niet gebleken van een verontschuldiging voor dit verzuim.

5. Verder merkt de rechtbank op dat eiser, gelet op de artikelen 6:5 en 6:6 van de Awb, ook in verzuim is geweest binnen de gestelde termijn een afschrift van het besluit waarop het geschil betrekking heeft en een uittreksel uit het handelsregister over te leggen. Bij aangetekend verzonden brief van 9 maart 2020 is eiser gewezen op deze verzuimen en is hij verzocht om het uiterlijk binnen vier weken na datum van verzending te herstellen. Hierbij is vermeld dat, indien eiser niet aan dit verzoek voldoet, het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Nader door de rechtbank ingesteld onderzoek bij PostNL heeft uitgewezen dat deze brief op 11 maart 2020 is bezorgd. Eiser heeft niet gereageerd. Eiser heeft geen reden gegeven voor deze verzuimen. Er is dus niet gebleken van een verontschuldiging voor deze verzuimen.

6. Het beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W. Koenis, rechter, in aanwezigheid van M. van der Elst, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 20 augustus 2020.

Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel