Home

Rechtbank Noord-Holland, 02-09-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:6740, AWB - 19 _ 3304

Rechtbank Noord-Holland, 02-09-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:6740, AWB - 19 _ 3304

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
2 september 2020
Datum publicatie
24 november 2020
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2020:6740
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3304

Inhoudsindicatie

Het geschil heeft betrekking op een zogenoemde herzieningsbeschikking. In geschil is of eiseres recht heeft op een aftrek voor uitgaven voor specifieke zorgkosten. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij dergelijke kosten heeft gemaakt. Voorts oordeelt de rechtbank dat eiseres haar beroep op het vertrouwensbeginsel niet voldoende heeft onderbouwd. Het beroep is ongegrond verklaard. Wel heeft eiseres recht op een immateriële schadevergoeding. Naar het oordeel van de rechtbank is van de door verweerder gestelde bijzondere omstandigheden – bestaande uit het ontbreken van een financieel belang – geen sprake. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat de hoogte van het verzamelinkomen van invloed is op andere financiële regelingen.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummers: HAA 19/3304 en HAA 19/33305

(gemachtigde: J.A. Klaver),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor de jaren 2013 en 2014 beschikkingen gewijzigde heffingsgrondslagen (hierna: de beschikkingen) opgelegd. Hierin is het verzamelinkomen van eiseres voor het jaar 2013 vastgesteld op een bedrag van € 8.842 en voor het jaar 2014 op een bedrag van € 8.996.

Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar de beschikkingen gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft verweerschriften ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juli 2020 te Haarlem.

Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A] en mr. [B] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres was in 2013 en 2014 gehuwd. Haar echtgenoot was ernstig ziek. In 2016 is de echtgenoot overleden.

2. Eiseres heeft respectievelijk op 13 februari 2014 (2013) en 31 maart 2015 (2014) aangiften ib/pvv ingediend. Voor beide jaren heeft zij een aftrek toegepast inzake uitgaven voor specifieke zorgkosten.

3. Verweerder heeft met dagtekening 20 augustus 2014 en 11 mei 2015 de aanslagen ib/pvv 2013 en 2014 aan eiseres opgelegd. Beide aanslagen zijn automatisch en overeenkomstig de aangifte opgelegd.

4. Verweerder heeft eiseres met dagtekening 14 maart 2017 een vragenbrief gestuurd waarin hij informatie vraagt over de door eiseres geclaimde aftrek inzake uitgaven voor specifieke zorgkosten in voormelde aangiften. Eiseres heeft hierop niet gereageerd.

5. Voorts heeft verweerder eiseres met dagtekening 30 augustus 2017 een kennisgeving gestuurd. Hierin is aangekondigd dat verweerder voor beide jaren de volledige aftrek inzake uitgaven voor specifieke zorgkosten corrigeert.

6. Verweerder heeft met dagtekening 2 oktober 2017 de beschikkingen vastgesteld.

7. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft op 9 november 2017 de bezwaarschriften ontvangen.

8. Verweerder heeft eiseres met dagtekening 19 februari 2018 een vooraankondiging voor de uitspraken op bezwaar toegestuurd.

9. Op 7 juni 2018 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden. Het verslag van het hoorgesprek behoort tot de gedingstukken.

10. Rechtbank Noord-Holland heeft met dagtekening 16 november 2018 uitspraak gedaan op het beroep van eiseres gericht tegen de uitspraak op haar bezwaar tegen de aanslag ib/pvv 2015 (ECLI:NL:RBNHO:2018:10141).

11. Verweerder heeft met dagtekening 6 juni 2019 uitspraken op bezwaar gedaan.

12. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 16 juli 2019 het pro forma beroepschrift en op 29 augustus 2019 de motivering van het beroepschrift ontvangen.

Geschil

13. In geschil is of eiseres recht heeft op de door haar geclaimde aftrek inzake uitgaven voor specifieke zorgkosten. Het geschil spitst zich toe op de vraag of sprake is van een schending van het vertrouwensbeginsel. Voorts is in geschil of eiseres recht heeft op een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.

14. Eiseres stelt dat er sprake is van een schending van het vertrouwensbeginsel en concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de beschikkingen. Daarnaast stelt eiseres dat zij recht heeft op een immateriële schadevergoeding.

15. Verweerder weerspreekt de stellingen van eiseres en concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

16. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

Vertrouwensbeginsel

17. Op eiseres rust de last om aannemelijk te maken dat zij in aanmerking komt voor de aftrek inzake uitgaven voor specifieke zorgkosten. Vast staat dat eiseres geen bewijsstukken daarvoor heeft overgelegd en dus niet aan de op haar rustende bewijslast heeft voldaan.

18. Eiseres beroept zich op het vertrouwensbeginsel en stelt daartoe dat zij in de procedure ECLI:NL:RBNHO:2018:10141 voor belastingjaar 2015 door de rechtbank in het gelijk is gesteld. Eiseres stelt dat haar situatie in de onderhavige jaren niet anders was dan in 2015. De rechtbank begrijpt dat bij eiseres het vertrouwen is gewekt dat de aftrek inzake uitgaven voor specifieke zorgkosten ook met betrekking tot de onderhavige jaren door verweerder zou worden gevolgd, en dat verweerder dit vertrouwen heeft geschonden door bij zijn vaststelling van de beschikkingen anders te beslissen.

19. Bij de beoordeling van het beroep op het vertrouwensbeginsel stelt de rechtbank voorop dat in beginsel iedere aanslag op zichzelf staat en dat het volgen van een aangifte in een bepaald jaar op zichzelf bezien niet de indruk van een bewuste standpuntbepaling kan wekken. Slechts onder bijzondere omstandigheden is dit anders. Zulke bijzondere omstandigheden zijn naar het oordeel van de rechtbank in de onderhavige zaken niet aannemelijk. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt daarom.

20. Voor zover eiseres nog een beroep doet op beleid in de vorm van een afspraak tussen het Ministerie van Financiën en een belangenorganisatie voor blinden en slechtzienden kan dit beroep evenmin slagen. Verweerder heeft het bestaan van dit beleid weersproken en eiseres heeft het beleid niet aannemelijk gemaakt.

21. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.

Immateriële schadevergoeding

22. Eiseres heeft verzocht om toekenning van een immateriële schadevergoeding voor de schade die zij heeft geleden en lijdt in de vorm van de spanning en frustratie als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn van twee jaar.

23. De bezwaarschriften zijn ingediend op 9 november 2017, de uitspraken op bezwaar zijn gedaan op 6 juni 2019, en de rechtbank doet uitspraak op 2 september 2020, zodat in deze zaken de redelijke termijn is overschreden met (afgerond) 9 maanden. Daarmee correspondeert een vergoeding van immateriële schade van € 1.000. Nu sprake is van samenhangende zaken wordt per fase van de procedure voor beide zaken gezamenlijk slechts eenmaal het tarief van € 500 per half jaar gehanteerd (vergelijk HR 21 maart 2014, nr. 12/04057, ECLI:NL:HR:2014:540 en Hoge Raad 19 februari 2016, nr. 14/03907, ECLI:NL:HR:2016:252).

24. Verweerder stelt dat eiseres geen recht heeft op een immateriële schadevergoeding omdat sprake is van bijzondere omstandigheden. Volgens verweerder heeft eiseres geen financieel belang bij de onderhavige zaken. De beschikkingen leiden immers niet tot een te betalen of terug te geven bedrag.

25. Naar het oordeel van de rechtbank is van bijzondere omstandigheden geen sprake. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat de hoogte van het verzamelinkomen van invloed is op andere financiële regelingen. Verweerder dient daarom een schadevergoeding van € 1.000 aan eiseres te vergoeden.

Proceskosten

26. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 0,5 nu de proceskostenvergoeding uitsluitend wordt toegekend vanwege de immateriële schadevergoeding, vgl. Hoge Raad 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:660).

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart de beroepen ongegrond;

-

veroordeelt verweerder tot vergoeding van de immateriële schade aan eiseres tot een bedrag van € 1.000;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 525;

-

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47 aan eiseres te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Walderveen, rechter, in aanwezigheid van

mr. B. Bruijnzeel, griffier. De beslissing is gedaan op 2 september 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel