Rechtbank Noord-Holland, 02-09-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:6751, AWB - 19 _ 3301
Rechtbank Noord-Holland, 02-09-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:6751, AWB - 19 _ 3301
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 2 september 2020
- Datum publicatie
- 24 november 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2020:6751
- Zaaknummer
- AWB - 19 _ 3301
Inhoudsindicatie
Verweerder heeft de navorderingsaanslag in de beroepsfase vernietigd. Eiser heeft recht op een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase en een immateriele schadevergoeding. Er is geen sprake van samenhang met zaken die op een andere datum door de rechtbank zijn behandeld.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/3301
(gemachtigde: J.A. Klaver),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2015 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.203. Daarnaast is bij beschikking een bedrag van € 145 aan belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar van eiser gegrond verklaard en de navorderingsaanslag vernietigd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Verweerder heeft ten aanzien van bijlage 20 een beroep gedaan op beperkte kennisneming op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht. De geheimhoudingskamer van de rechtbank Nood-Holland heeft bij beslissing van 19 december 2019 bepaald dat de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is. Eiseres heeft bij brief van 16 oktober 2019 bericht dat zij de rechtbank geen toestemming verleent kennis te nemen van de ongeschoonde versie van bijlage 20.
Verweerder heeft op 25 september 2019 een verweerschrift ingediend met bijlagen. Ten aanzien van bijlage 20 heeft verweerder een beroep gedaan op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De geheimhoudingskamer heeft bij beslissing van 19 december 2019 bepaald dat de door verweerder gevraagde geheimhouding gerechtvaardigd is.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juli 2020 te Haarlem.
Namens eiser is verschenen zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A] en mr. [B] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiser heeft op 1 juni 2016 aangifte ib/pvv 2015 gedaan. Hierin zijn een winst uit onderneming van € 40.695 en een bedrag van € 6.321 negatief aan inkomsten uit eigen woning aangegeven.
2. Verweerder heeft met dagtekening 19 augustus 2016 de aanslag ib/pvv 2015 aan eiser opgelegd overeenkomstig de ingediende aangifte.
3. Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 14 maart 2017 een vragenbrief gestuurd waarin eiser wordt verzocht om nadere informatie over de aftrek voor de eigen woning. In navolging van deze brief hebben partijen schriftelijk met elkaar gecommuniceerd.
4. Verweerder heeft met dagtekening 28 oktober 2017 de navorderingsaanslag ib/pvv 2015 aan eiser opgelegd. Hierin zijn de inkomsten uit eigen woning gecorrigeerd tot een bedrag van € 492 negatief.
5. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft op 7 december 2017 het pro forma bezwaarschrift en op 16 januari 2018 de motivering van het bezwaar ontvangen.
6. Op 3 juli 2018 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden. Van het hoorgesprek is een verslag opgesteld. Dit verslag behoort tot de gedingstukken.
7. In navolging van het hoorgesprek heeft eiser nadere informatie aan verweerder verschaft.
8. Verweerder heeft met dagtekening 11 oktober 2017 zijn voornemen voor de uitspraak op bezwaar aan eiser gestuurd. Hierin staat dat verweerder volledig aan het bezwaar tegemoet zal komen. Voorts staat in de brief dat geen proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase aan eiser zal worden toegekend omdat het oorspronkelijke besluit is herzien op grond van gegevens die eiser pas in de bezwaarfase heeft verstrekt. Er is geen sprake van een onrechtmatigheid die te wijten is aan verweerder.
9. Verweerder heeft met dagtekening 1 juni 2019 de cijfermatige uitwerking van de uitspraak op bezwaar vastgesteld.
10. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Op 10 juli 2019 is het beroepschrift binnengekomen bij de rechtbank.
11. Verweerder heeft op 25 september 2019 een verweerschrift ingediend met bijlagen. Ten aanzien van bijlage 20 heeft verweerder een beroep gedaan op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De geheimhoudingskamer heeft bij beslissing van 19 december 2019 bepaald dat de door verweerder gevraagde geheimhouding gerechtvaardigd is.
Geschil
12. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat de navorderingsaanslag inmiddels is vernietigd. In geschil zijn thans nog de proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase en de immateriële schadevergoeding. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken
Beoordeling van het geschil
Proceskostenvergoeding bezwaarfase
13. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
14. Eiser stelt dat hij recht heeft op een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase omdat verweerder de navorderingsaanslag heeft vernietigd. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat de navorderingsaanslag inmiddels is vernietigd op basis van voortschrijdend inzicht. Verweerder stelt dat eiser recht heeft op een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase bestaande uit 2 punten voor het indienen van het bezwaarschrift en het bijwonen van het hoorgesprek.
15. De rechtbank volgt partijen hierin en concludeert dat eiser recht heeft op een schadevergoeding voor de bezwaarfase bestaande uit 2 punten. Het beroep dient daarom gegrond te worden verklaard.
Immateriële schadevergoeding
16. Het bezwaarschrift is ingediend op 7 december 2017, de uitspraak op bezwaar is gedaan op 1 juni 2019 en de rechtbank doet uitspraak op 2 september 2020, zodat in deze zaken de redelijke termijn is overschreden met afgerond negen maanden welke periode geheel is toe te rekenen aan de bezwaarfase. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan de redelijke termijn verlengd zou moeten worden zijn door verweerder niet gesteld.
17. Verweerder stelt dat de onderhavige zaak samenhangt met de beroepen voor de jaren 2012, 2013 en 2014. Deze beroepen zijn bij de rechtbank geregistreerd onder de nummers HAA 19/3301, HAA 19/3299 en HAA 19/3300. Volgens verweerder moet bij het opleggen van de immateriële schadevergoeding in de onderhavige zaak rekening worden gehouden met deze samenhang.
De rechtbank volgt deze stelling niet. De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak van 21 maart 2014 (ECLI:NL:HR:2014:540) geoordeeld dat van matiging van de schadevergoeding slechts sprake kan zijn indien de zaken in alle fasen gezamenlijk zijn behandeld en indien de zaken in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp. Vast staat dat de onderhavige zaak in beroep afzonderlijk is behandeld van de zaken nummers HAA 19/3301, HAA 19/3299 en HAA 19/3300. Daarnaast zijn ook de geschilpunten in de zaken verschillend. Het beroep op samenhang kan daarom niet slagen.
18. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat de immateriële schadevergoeding in deze zaak € 1.000 bedraagt welke geheel door verweerder vergoed dient te worden.
19. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt de kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.572 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 261, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor de zitting in beroep met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
-
stelt vast dat verweerder de navorderingsaanslag heeft vernietigd;
- -
-
veroordeelt verweerder in betaling van immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 1.000;
- -
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.572.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Walderveen, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. Bruijnzeel, griffier. De beslissing is gedaan op 2 september 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: