Rechtbank Noord-Holland, 30-07-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:7301, AWB - 19 _ 5592
Rechtbank Noord-Holland, 30-07-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:7301, AWB - 19 _ 5592
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 30 juli 2020
- Datum publicatie
- 18 september 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2020:7301
- Zaaknummer
- AWB - 19 _ 5592
Inhoudsindicatie
Het beroep van eiser inzake de WOZ-waarde van zijn woning wordt ongegrond verklaard.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/5592
(gemachtigde: drs. F.J.H. van der Plas),
en
Procesverloop
Verweerder heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) met dagtekening 28 februari 2019 de waarde van de onroerende zaak [A] (hierna: de woning) voor het kalenderjaar 2019 vastgesteld op € 301.000. In hetzelfde geschrift is ook de aanslag onroerende-zaakbelastingen 2019 bekend gemaakt.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juli 2020 te Haarlem.
Namens eiser is verschenen M. Kueter, kantoorgenoot van de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door gemachtigde mr. [B] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiser is eigenaar van de woning. De woning is een hoekwoning en is gebouwd in 1927. De woning heeft een inhoud van 279 m³ en een perceel van 102 m².
2. In het taxatieverslag woningen betreffende de woning is als inhoud opgenomen 261 m³ en bij Berging / schuur vrijstaand 20 m³.
3. In de waardematrix betreffende de woning is opgenomen dat de woning een inhoud heeft van 279 m³ en beschikt over een berging.
4. In bezwaar heeft eiser aangevoerd dat de waarde te hoog is vastgesteld omdat onvoldoende rekening is gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning van eiser. Voorts is er onvoldoende rekening gehouden met de gedateerdheid van de woning. In beroep voert eiser aan dat er onvoldoende rekening is gehouden met de verschillen tussen de referentie objecten.
Geschil
5. Ter zitting is gebleken dat de waarde niet langer in geschil is. Enkel de vergoeding van de proceskosten is nog in geschil.
6. Eiser stelt dat pas in beroep duidelijk is geworden dat verweerder een inhoud van 279 m³ hanteert, terwijl in het taxatieverslag werd uitgegaan van een inhoud van 261 m³. Hierdoor werd eiser op het verkeerde been gezet en als gevolg daarvan heeft eiser bezwaar en beroep in moeten stellen. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en veroordeling van verweerder in de bezwaar- en beroepskosten.
7. Verweerder stelt dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Het taxatieverslag en de waardematrix zijn een middel daartoe. Pas tijdens de zitting heeft eiser het standpunt ingenomen dat het taxatieverslag en de waardematrix onduidelijkheden over de inhoud bevatten. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep en afwijzing van het verzoek tot proceskostenvergoeding.
Beoordeling
8. De rechtbank overweegt dat tijdens de bezwaarfase als ook in het beroepschrift de inhoud, dan wel de oppervlakte van de woning geen onderwerp is geweest van de grieven van eiser. De gronden waarop eiser zijn bezwaar en beroep baseerde, zijn niet langer onderdeel van het geschil. De rechtbank is van oordeel dat noch uit het dossier noch anderszins volgt dat hij vanwege de vermeende onduidelijkheid over de inhoud in bezwaar en later in beroep is gekomen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Walderveen, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. Schaafsma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: