Rechtbank Noord-Holland, 10-07-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:7327, HAA 19/3526
Rechtbank Noord-Holland, 10-07-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:7327, HAA 19/3526
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 10 juli 2020
- Datum publicatie
- 25 september 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2020:7327
- Zaaknummer
- HAA 19/3526
Inhoudsindicatie
WOZ-zaak. Eisers hebben geen gronden van beroep ingediend. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/3526
[X 2] , beiden wonende te [Z] , eisers,
en
Procesverloop
Bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) met dagtekening 28 februari 2019 heeft verweerder de waarde van de onroerende zaak
[A] te [Z] (hierna: de woning) voor het kalenderjaar 2019 vastgesteld op € 1.749.000. In hetzelfde geschrift is ook de aanslag onroerende-zaakbelastingen 2019 bekend gemaakt.
Bij uitspraak op bezwaar van 21 juni 2019 heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen zijn op 7 februari 2020 uitgenodigd voor de zitting van 23 maart 2020.
In verband met de uitbraak van het coronavirus heeft de Rechtspraak besloten vanaf dinsdag 17 maart 2020 de rechtbanken, gerechtshoven en bijzondere colleges te sluiten en alleen zittingen voor urgente zaken door te laten gaan. Gelet daarop heeft de zitting geen doorgang kunnen vinden.
De rechtbank heeft partijen bij brief van 16 april 2020 meegedeeld dat de rechtbank vooralsnog van oordeel is dat het niet nodig is om in deze zaak een zitting te houden omdat de rechtbank voldoende informatie heeft om een uitspraak te doen. In de brief is aan partijen verzocht om binnen vier weken na de datum van verzending van de brief aan de rechtbank mee te delen of een behandeling ter zitting is gewenst. Voorts is in de brief meegedeeld dat, indien geen reactie wordt ontvangen, de rechtbank over zal gaan tot sluiting van het onderzoek en zij binnen zes weken uitspraak zal doen.
Omdat geen van de partijen binnen deze termijn heeft gereageerd heeft de rechtbank bij brief van 18 juni 2020 aan partijen meegedeeld dat zij het onderzoek sluit en binnen zes weken uitspraak zal doen.
Overwegingen
1. De rechtbank overweegt als volgt. De Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) schrijft ter bescherming van de rechtszekerheid en ter voorkoming van rechtsongelijkheid voor dat, alvorens de zaak inhoudelijk kan worden behandeld, aan een aantal in de wet genoemde eisen moet zijn voldaan. Iemand die beroep instelt, moet op grond van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb in het beroepschrift de gronden van het beroep vermelden. Dat houdt in: zeggen op welke specifieke punten hij of zij het niet eens is met het bestreden besluit. Als dat niet gebeurt, kan de rechtbank – na een herstelmogelijkheid – het beroep op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaren.
2. Eisers hebben met dagtekening 25 juli 2019, ontvangen bij de rechtbank op
29 juli 2019, een beroepschrift ingediend. Eisers hebben in dit beroepschrift geen gronden vermeld. In het beroepschrift hebben eisers gevraagd om uitstel voor het indienen van de gronden voor de duur van vier maanden voor nader onderzoek en voor het inwinnen van advies. De rechtbank heeft dit verzoek bij aangetekende brief van 12 augustus 2019 afgewezen aangezien er geen sprake is van uitzonderlijke omstandigheden en verzocht om binnen vier weken de gronden in te dienen. De termijn voor het indienen van de gronden heeft hiermee gelopen tot en met 9 september 2019.
3. De rechtbank stelt vast dat eisers tot op heden geen gronden van beroep hebben ingediend. Eisers hebben evenmin feiten of omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan kan worden geoordeeld dat het niet tijdig indienen van gronden verschoonbaar is te achten. Opgemerkt wordt dat eisers ter zitting de gronden hadden kunnen inbrengen, doch dit maakt niet dat niet zonder zitting uitspraak kan worden gedaan. Het lag immers op de weg van eisers om aan te geven dat zij behoefte hadden aan behandeling van de zaak ter zitting.
4. Het beroep dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard. Aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak, komt de rechtbank niet toe.
Proceskosten
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.N. van Rijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.P. van der Zalm, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 10 juli 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: