Home

Rechtbank Noord-Holland, 25-09-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:7397, AWB - 19 _ 5469

Rechtbank Noord-Holland, 25-09-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:7397, AWB - 19 _ 5469

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
25 september 2020
Datum publicatie
22 oktober 2020
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2020:7397
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5469

Inhoudsindicatie

Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser geen vereiste aangifte gedaan en is terecht de bewijslast omgekeerd en verzwaard. Eiser heeft geen bewijs aangedragen en derhalve niet doen blijken dat verweerder de aanslagen ten onrechte heeft opgelegd tot een belastbaar inkomen uit werk en woning respectievelijk bijdrage-inkomen van € 20.863. Ook kan niet gezegd worden dat de schatting van verweerder onredelijk is.

Wel dient de boete verminderd te worden. De rechtbank acht een boete van 35% passend en geboden. Wel heeft de rechtbank ambtshalve geconstateerd dat verweerder nog geen rekening heeft gehouden met de vermindering van het belastbaar inkomen door het bedrag van de boete na uitspraak op bezwaar te handhaven. Om die reden moet de boete worden verminderd en is het beroep gegrond.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummers: HAA 19/5469 en HAA 19/5470

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 september 2020 in de zaak tussen

[X] , wonende te [Z] , eiser

(gemachtigde: C.M. Aben),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2013 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.017, alsmede bij beschikking een boete van € 2.177 (35%). Tevens is bij gelijktijdig gegeven beschikking een bedrag van € 1.134 belastingrente in rekening gebracht (zaaknummer HAA 19/5469).

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2013 een navorderingsaanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: zvw) opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 26.017. Tevens is bij gelijktijdig gegeven beschikking een bedrag van € 270 belastingrente in rekening gebracht (zaaknummer HAA 19/5470).

Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslagen en de beschikkingen belastingrente verminderd en de boetebeschikking gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 augustus 2020 te Haarlem.

Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde C.M. Aben. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden [A] en mr. [B] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiser exploiteert sinds 1 maart 2012, in de vorm van een eenmanszaak, een bloemenstal te Amsterdam onder de naam [C] (hierna: de onderneming).

2. Eiser heeft, na hiertoe te zijn uitgenodigd, op 23 juni 2014 aangifte ib/pvv voor het jaar 2013 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van -/- € 7.934. Daarin is een bedrag van € 178 als winst uit onderneming (voor ondernemersaftrek) begrepen.

3. Verweerder heeft met dagtekening 23 oktober 2014 de primitieve aanslagen ib/pvv en zvw voor het jaar 2013 vastgesteld overeenkomstig de aangifte.

4. Op 5 september 2017 is een boekenonderzoek aangekondigd bij eiser. Onderzocht is de aanvaardbaarheid van de aangifte ib/pvv van eiser voor het jaar 2013 alsmede de juistheid van de aangiften omzetbelasting van de onderneming voor het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013.

5. De bevindingen van het onderzoek zijn vastgesteld in een controlerapport, met dagtekening 5 december 2018. In dit rapport zijn onder meer de volgende passages opgenomen:

“3.1.1 Kasverantwoording

Een deel van de aangegeven omzet namelijk € 36.936 exclusief omzetbelasting op een totale omzet van € 76.332 ook exclusief omzetbelasting gaat per kas. Dit is 48 procent van de totale omzet. Het is dus van groot belang dat er een deugdelijke kasadministratie wordt bijgehouden. Pas als er een deugdelijke kasadministratie wordt bijgehouden is het mogelijk over een bepaald tijdvak de verschuldigde belasting en de omzet juist vast te stellen.

[…]

3.1.2 Kasboek

Bij controle van het door de belastingplichtige bijgehouden kasboek blijkt een aantal gebreken.

Deze gebreken zijn:

- er is geen begin- en eindsaldo per dag;

- de contante opnamen ten bedrage van € 14.704 zijn niet verwerkt.

Vanwege deze gebreken kon ik niet steunen op het kasboek om de volledigheid van de omzet te kunnen berekenen. Ik heb om die reden een nieuwe opstelling van het kasboek gemaakt. De grootboekrekeningen heb ik als basis genomen om de nieuwe opstelling van het kasboek te maken. Ik heb de volgende correcties verwerkt:

- het beginsaldo heb ik gecorrigeerd naar de balansstand per 31 december 2012 namelijk € 2.019 (€ 2.343 minus € 324 eindsaldo bank);

- de contante stortingen op de privé bankrekening […]. Het totaal van deze contante stortingen is € 14.819.

Verder heb ik de pinontvangsten buiten beschouwing gelaten omdat die geen invloed hebben op de contante geldstroom. Deze worden namelijk als ontvangst en uitgave geboekt. De pinontvangsten kunnen overigens via de bankafschriften worden beoordeeld. Een digitale versie van de nieuwe opstelling van het kasboek heb ik op 2 november 2017 per e-mail verzonden naar de boekhouder.

Na een correctie verwerking van het kasboek zijn er administratieve negatieve kassen geconstateerd. […]. De hoogste negatieve kas bedraagt € 18.002,99 op 25 oktober 2013. De laagste negatieve kas bedraagt € 154,60 op 5 januari 2013. In de periode van 4 januari 2013 tot en met 31 december 2013 loopt de kas constant negatief, namelijk € 734 boekingen. De gemiddelde negatieve kas bedraagt € 11.896,37.

Tijdens het inleidend gesprek heeft de belastingplichtige aangegeven dat de bloemenstal zeven (7) dagen in de week geopend is. Uit de nieuwe opstelling van het kasboek is verder gebleken dat de belastingplichtige in het controle tijdvak slechts op vier (4) maandagen van de tweeënvijftig (52) omzet in zijn financiële administratie heeft verantwoord. Op de dinsdagen drieëntwintig (23), op de woensdagen vierenveertig (44), op de donderdagen zesenveertig (46), op de vrijdagen tweeënvijftig (52), op de zaterdagen eenenvijftig (51) en op de zondagen zevenveertig (47) omzet heeft behaald.

Conclusie

Het is duidelijk dat de belastingplichtige over meer financiële middelen heeft beschikt en dat er meer winst is behaald dan er in de aangifte is verantwoord. Het is zeer waarschijnlijk dat er op basis van de geconstateerde negatieve kassen en de verantwoorde dagomzetten meer omzet is behaald dan dat er in de administratie is verantwoord.

3.2 Brutowinstpercentage

Aangezien ik niet kan steunen op de kasadministratie voor het beoordelen van de volledigheid van omzet, heb ik het brutowinstpercentage ten opzicht van de inkopen vastgesteld.

Dit brutowinstpercentage heb ik vergeleken met het gemiddelde brutowinstpercentage volgens de branche. […]

Conclusie

Het brutowinstpercentage wijkt significant af (48%) van wat gebruikelijk is in de branche.

3.3. Privé vermogensvergelijking

Door de gebreken in de kasadministratie volgens onderdeel 3.1.2 en de significante afwijking van het brutowinstpercentage volgens onderdeel 3.2 heb ik een privé vermogensvergelijking gemaakt naar de privé geldstroom. […]. De privé vermogensvergelijking leidt tot een negatief netto privé van € 25.478. Het gezin van belastingplichtige bestaat uit vier personen. Uit de benoemde posten is gebleken dat er nauwelijks geld is uitgegeven aan benzine € 279 en boodschappen € 379.

[…]

Conclusie

Het negatief bedrag voor het netto privé geeft aan dat belastingplichtige over meer financiële middelen heeft beschikt en dat er meer winst is behaald dan dat er in de aangifte is verantwoord.

[…]

3.6 Verwerpen administratie

Op grond van hetgeen in de onderdelen 3.1 tot en met 3.5 is vermeld, blijkt dat de administratie als verregaand ondeugdelijk moet worden beschouwd. Ik concludeer dat niet is voldaan aan de administratieve verplichtingen conform artikel 52 AWR. Derhalve kan de administratie niet dienen als een betrouwbare grondslag voor de winstberekening.

[…]

3.7.1 Privé vermogensvergelijking

Het uitgangspunt voor de theoretische winstberekening is het negatieve resultaat uit de privé vermogensvergelijking namelijk € 24.478. De belastingplichtige woonde in het controle tijdvak samen met zijn echtgenote en twee (2) kinderen geboren op [#] en [#] . Op basis van deze informatie en de cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek stel ik het minimumbedrag voor levensonderhoud vast op € 15.000. De omzetcorrectie bedraagt € 24.478 en € 15.000 is € 39.478 exclusief omzetbelasting. De omzetbelasting correctie bedraagt 6% van € 39.478 is € 2.368.

[…]

6 Navorderingsaanslag inkomstenbelasting

In verband met de correctie in onderdeel 3.7.1 ad € 39.478 wordt op grond van artikel 16 Algemene wet inzake rijksbelasting (hierna: AWR) een navorderingsaanslag inkomstenbelasting opgelegd.

[...]

8 Vergrijpboete

Over de correcties genoemd in de onderdelen 3.7.1 en 4.5 van dit rapport, leg ik naast een navorderings- en naheffingsaanslag nog vergrijpboeten op. Deze vergrijpboeten zijn gebaseerd op artikel 67e en 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de regelgeving van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst. Vergrijpboeten kunnen alleen worden opgelegd indien er sprake is van grove schuld of opzet. Met betrekking tot de hiervoor genoemde correcties ben ik van mening dat er sprake is van voorwaardelijke opzet. De reden waarom ik van menig ben dat er met betrekking tot de hiervoor genoemde correcties, sprake is van voorwaardelijke opzet:

De belastingplichtige verzorgt de administratie. In deze administratie zijn dusdanige ernstige gebreken geconstateerd dat als gevolg daarvan de administratie met betrekking tot de omzetverantwoording is verworpen. De geconstateerde gebreken zijn:

-

ondeugdelijke kasadministratie;

-

brutowinstpercentage die ten opzichte van de branchecijfers teveel afwijkt;

-

negatieve privé vermogensvergelijking.

Als gevolg van het niet bijhouden van een administratie die voldoet aan artikel 52 AWR heeft belastingplichtige het risico aanvaard dat onjuiste aangiften zouden kunnen worden ingediend wat uiteindelijk ook is gebeurd. Voor zowel de inkomstenbelasting als de omzetbelasting leg ik een boete op van 50%. Gelet op de samenloop van feiten die geleid hebben tot het opleggen van de boeten matig ik voor zowel de inkomstenbelasting als de omzetbelasting de boeten tot 35%.

8.1

Recidive

Ik wijs belastingplichtige er bij deze op dat, indien binnen 5 jaar na de op te leggen boete opnieuw verwijtbaar te weinig belasting wordt geheven, de recidiveregeling van toepassing kan zijn.”

6. Bij brief met dagtekening 5 december 2018 heeft verweerder eiser een mededeling oplegging vergrijpboeten gezonden, waarin onder meer wordt verwezen naar het concept van rapport van het boekenonderzoek. Met dagtekeningen 22 december 2018 en 10 januari 2019 zijn respectievelijk de navorderingaanslagen ib/pvv 2013 en zvw 2013 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning respectievelijk bijdrage-inkomen van € 26.017.

7. Verweerder heeft op 31 december 2018 een bezwaarschrift van eiser ontvangen.

8. Verweerder heeft bij brief met dagtekening 10 april 2019 om informatie verzocht. Eiser heeft hierop bij brief van 23 april 2019 gereageerd.

9. Naar aanleiding van de reactie van eiser, heeft verweerder bij brief met dagtekening 21 mei 2019 verzocht om aanvullende informatie. Eiser heeft hierop bij brief van 25 juni 2019 gereageerd.

10. Verweerder heeft bij brief met dagtekening 11 juli 2019 een vooraankondiging beslissing op het bezwaarschrift aan eiser verstuurd.

11. Op 28 augustus 2019 heeft een hoorgesprek met de gemachtigde van eiser plaatsgevonden. Tijdens het hoorgesprek is afgesproken dat de gemachtigde van eiser binnen drie weken bewijsstukken zal toesturen aan verweerder. Van het hoorgesprek is een verslag gemaakt. Eiser heeft bij brief van 10 september 2019 bewijsstukken naar verweerder gestuurd.

12. Verweerder heeft met dagtekening 15 oktober 2019 uitspraak op bezwaar gedaan. Daarbij is het belastbaar inkomen uit werk en woning respectievelijk het bijdrage-inkomen verminderd naar € 20.863. De vergrijpboete is gehandhaafd.

Geschil 13. In geschil is of de navorderingsaanslagen terecht en naar de juiste bedragen zijn vastgesteld. Voorts is de vergrijpboete in geschil.

14. Eiser stelt dat de navorderingsaanslagen te hoog zijn vastgesteld. Eiser heeft aangetoond dat hij de zakelijke kas had gestimuleerd met de verkoop van een privé auto en een privé motor, vervroegde uitkeringen van levensverzekeringen en diverse leningen. Tevens is geen sprake van (voorwaardelijk) opzet, waardoor de vergrijpboete moet worden vernietigd. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vermindering van de navorderingsaanslagen en de beschikkingen belastingrente en vernietiging van de boetebeschikking.

15. Verweerder stelt dat eiser niet aan de administratieplicht als bedoeld in artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) heeft voldaan en voorts niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Daarom heeft hij met toepassing van de omkering en verzwaring van de bewijslast de navorderingsaanslagen schattenderwijze vastgesteld. Verweerder stelt dat het belastbaar inkomen op een juist bedrag is vastgesteld naar aanleiding van het boekenonderzoek en de vermindering na bezwaar tegen de navorderingsaanslagen. Tevens is de vergrijpboete terecht opgelegd. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

16. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

Prematuur bezwaar

17. Ambtshalve overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van de toelichting van eiser ter zitting acht de rechtbank aannemelijk dat hij met het bezwaarschrift tevens beoogde in bezwaar te komen tegen de aan hem met dagtekening 10 januari 2019 opgelegde navorderingsaanslag zvw 2013. Dit bezwaar is echter vóór de dagtekening van deze navorderingsaanslag bij verweerder binnengekomen. Hiermee heeft eiser in beginsel prematuur bezwaar gemaakt. Gelet op de toelichting op de gang van zaken van beide partijen is de rechtbank van oordeel dat de navorderingsaanslag zvw 2013 ten tijde van de indiening van het bezwaarschrift weliswaar nog niet tot stand was gekomen, maar eiser redelijkerwijs kon menen dat dit wel reeds het geval was (artikel 6:10, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Awb). Uit het voorgaande volgt derhalve dat verweerder het bezwaar terecht ontvankelijk heeft geacht.

Navorderingsaanslagen

18. De rechtbank dient ambtshalve de vraag te beantwoorden of eiser de vereiste aangifte heeft gedaan op grond van artikel 8 van de AWR. Indien dat niet het geval is, dient de bewijslast op de voet van artikel 27e van de AWR te worden omgekeerd en verzwaard.

19. In dat verband dient het volgende te worden vooropgesteld. De vereiste aangifte is – onder meer – niet gedaan indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van de hiervoor bedoelde gebreken in de aangifte niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is. Indien sprake is van een gecombineerde aanslag ib/pvv, is in dit verband het gezamenlijke bedrag van de verschuldigde belasting en premie bepalend. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden voor de toepassing van deze regels slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van de aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. Ook dit moet worden vastgesteld aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast (vgl. Hoge Raad 30 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH1083). Bij de beoordeling van een en ander moet worden uitgegaan van het te betalen bedrag aan belasting na verrekening van eventuele voorheffingen en heffingskortingen (vgl. Hoge Raad 9 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:17).

20. Aangezien de bevindingen in het rapport van het boekenonderzoek niet zijn weersproken neemt de rechtbank deze bij de beoordeling tot uitgangspunt. Dat betekent dat eiser in beginsel een bedrag van € 39.478 aan winst niet in de aangifte heeft verantwoord. Verweerder heeft in bezwaar bij de privé vermogensvergelijking nog rekening gehouden met een correctie in verband met de opbrengst van verkopen uit privé en een verstrekte lening. In beroep is niet aannemelijk geworden dat er aanleiding is voor een grotere correctie. Op grond van de aangifte over het jaar 2013 zou in het geheel geen belasting zijn verschuldigd. Na de correctie van verweerder, in aanmerking genomen de vermindering naar aanleiding van de uitspraak op bezwaar, is een bedrag van € 4.055 aan ib/pvv verschuldigd en € 1.178 bijdrage zvw. De rechtbank acht dit bedrag in absolute en relatieve zin voldoende voor het oordeel dat de vereiste aangifte voor het jaar 2013 niet is ingediend.

21. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser geen bewijs aangedragen en derhalve niet doen blijken dat verweerder de aanslagen ten onrechte heeft opgelegd tot een belastbaar inkomen uit werk en woning respectievelijk bijdrage-inkomen van € 20.863. Daarmee heeft eiser niet aan de op hem rustende bewijslast voldaan.

22. De omkering van de bewijslast laat onverlet dat de inspecteur gehouden is bij het vaststellen van de belastingaanslagen uit te gaan van een redelijke schatting. De rechtbank acht de door verweerder in het controlerapport gehanteerde uitgangspunten en tevens de vermindering in de uitspraak op bezwaar niet willekeurig. Verweerder is bij de berekeningen immers uitgegaan van beschikbare gegevens. Gelet op de onbetrouwbaarheid van de administratie van eiser en hetgeen eiser ter zitting heeft aangevoerd kan niet tot de conclusie worden gekomen dat de schatting onredelijk is.

Vergrijpboete

23. Op grond van artikel 67e van de AWR kan een vergrijpboete worden opgelegd van ten hoogste 100% indien het aan (voorwaardelijk) opzet van de belastingplichtige is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven. Op grond van artikel 27e, derde lid, van de AWR, geldt de omkering en verzwaring niet voor zover het beroep is gericht tegen de vergrijpboete. Dat betekent dat de bewijslast ter zake onverkort op verweerder rust.

24. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de administratie van eiser ernstige gebreken vertoont, het brutowinstpercentage teveel afwijkt ten opzichte van de branchecijfers en sprake is van een negatieve privé vermogensvergelijking. Als gevolg van het niet bijhouden van een administratie die voldoet aan artikel 52 van de AWR heeft eiser het risico aanvaard dat onjuiste aangiften zouden kunnen worden ingediend. Eiser heeft willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat te weinig belasting is geheven. Deze omstandigheden rechtvaardigen een vergrijpboete van 50%. Gelet op de samenloop van feiten die geleid hebben tot het opleggen van de boete is de boete gematigd tot 35%. Van afwezigheid van alle schuld is geen sprake, waardoor voor het vervallen van de boete of een verdere matiging geen aanleiding bestaat.

25. Gelet op de bevindingen in het rapport van het boekenonderzoek acht de rechtbank verweerder geslaagd in zijn bewijslast. De bevindingen betreffende de administratie en de theoretische omzetberekening rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank de conclusie dat het ten minste aan voorwaardelijk opzet van eiser is te wijten dat te weinig ib/pvv en zvw is afgedragen. De rechtbank tekent hierbij aan, dat in het rapport van het boekenonderzoek dat met dezelfde dagtekening als de mededeling opleggen vergrijpboeten aan eiser is toegezonden tevens expliciet is vermeld dat verwijtbaar te weinig belasting is geheven, waarmee is voldaan aan het vereiste van artikel 67g van de AWR. De door eiser gestelde omstandigheden geven de rechtbank geen aanleiding om het aannemelijk te achten dat geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting bevestigd dat de administratie gebreken vertoonde en hierdoor een deel van de omzet niet is opgegeven in de aangifte. Het voor eiser voorzienbare gevolg hiervan is geweest dat te weinig belasting is geheven. Het betoog van de gemachtigde van eiser dat deze onwetend was kan hier niet aan afdoen en geeft ook geen aanleiding voor de rechtbank om te concluderen dat sprake is van afwezigheid van alle schuld.

26. De rechtbank acht een boete van 35% passend en geboden. Wel heeft de rechtbank ambtshalve geconstateerd dat verweerder nog geen rekening heeft gehouden met de vermindering van het belastbaar inkomen door het bedrag van de boete na uitspraak op bezwaar te handhaven. Om die reden moet de boete worden verminderd. Dit resulteert in een boete van € 1.419 (35% van € 4.055).

27. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.

Proceskosten

28. In bezwaar is niet om vergoeding verzocht (artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht). De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten voor het beroep. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank de vergoeding voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de beroepsfase vast op € 1.050 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gericht tegen de navorderingsaanslag zvw ongegrond;

- verklaart het beroep gericht tegen de navorderingsaanslag ib/pvv gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar uitsluitend voor wat betreft de boete;

- vermindert de boete tot € 1.419;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de uitspraak op bezwaar;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47 aan eiser te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan op 25 september 2020 door mr. M.W. Koenis, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van Doesburg, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,

1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.