Home

Rechtbank Noord-Holland, 16-10-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:8352, AWB - 19 _ 2487

Rechtbank Noord-Holland, 16-10-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:8352, AWB - 19 _ 2487

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
16 oktober 2020
Datum publicatie
23 oktober 2020
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2020:8352
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2487

Inhoudsindicatie

Eiseres heeft voor de onderhavige jaren ten aanzien van dezelfde posten dezelfde stellingen ingenomen als voor belastingjaar 2015 en ook dezelfde bewijsstukken overgelegd. De rechtbank is daarom gelijk aan het Hof van oordeel dat ook voor de onderhavige jaren niet aan de bewijslast is voldaan. De verklaringen van de gemachtigde ter zitting maken dit niet anders.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummers: HAA 19/2487 en HAA 19/2488

(gemachtigde: J.A. Klaver),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan [X] (hierna: erflater) voor het jaar 2013 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.725. Bij beschikking is een bedrag van € 137 aan belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft aan erflater voor het jaar 2014 een navorderingsaanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.374. Bij beschikking is een bedrag van € 104 aan belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslag ib/pvv 2013 gehandhaafd en de navorderingsaanslag ib/pvv 2014 en de bijbehorende beschikking belastingrente verminderd.

Eiseres heeft hiertegen beroepen ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Tot de gedingstukken behoort een brief van verweerder waarin hij een verzoek tot geheimhouding op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht doet voor gelakte passages in een als bijlage bij het verweerschrift ingediend algemeen hoorverslag en correspondentie uit 2018. De rechtbank verwijst naar de ter zitting van 2 juni 2020 met verweerder en gemachtigde van eiseres gemaakte afspraken in de zaken met nr. HAA 19/4944 en HAA 19/4946 dat een beslissing op het verzoek van verweerder achterwege kan blijven nu dit stuk beide partijen bekend is en de belangenafweging geen andere zal zijn dan in andere zaken waarin dit stuk is ingebracht en geoordeeld is dat geheimhouding van de gelakte passages gerechtvaardigd is. De rechtbank zal dan ook geen kennis nemen van het niet geanonimiseerde stuk en uitspraak doen op basis van het geanonimiseerde stuk.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2020 te Haarlem.

Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A] en [B] .

Overwegingen

Feiten

1. Erflater heeft aangiften ib/pvv ingediend voor de jaren 2013 en 2014. In beide aangiften is een aftrek voor specifieke zorgkosten geclaimd.

2. Verweerder heeft overeenkomstig de aangiften aanslagen ib/pvv opgelegd met dagtekening 16 december 2015 (2013) en 9 april 2016 (2014).

3. Verweerder heeft erflater bij brief met dagtekening 14 maart 2017 om nadere informatie over de aangiften verzocht. In navolging hiervan hebben partijen met elkaar gecorrespondeerd.

4. Verweerder heeft met dagtekening 14 oktober 2017 beide navorderingsaanslagen aan erflater opgelegd. In de navorderingsaanslagen is de aftrek voor specifieke zorgkosten volledig gecorrigeerd.

5. Erflater heeft op 8 november 2017 bezwaar tegen de navorderingsaanslagen gemaakt. In navolging hiervan hebben partijen met elkaar gecorrespondeerd. Op 14 augustus 2018 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden. Het hoorverslag behoort tot de gedingstukken.

6. Verweerder heeft met dagtekening 16 juli 2019 de uitspraken op bezwaar gedaan.

7. Erflater is op [#] 2018 overleden. De verklaring van erfrecht behoort tot de gedingstukken. Eiseres is de enige erfgename van erflater.

Geschil

8. Niet langer in geschil zijn de formele bezwaren van eiseres tegen de navorderingsaanslagen. De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting verklaard alle formele bezwaren in te trekken. Het geschil spitst zich thans nog toe op de vraag of in de onderhavige jaren recht bestond op een aftrek voor specifieke zorgkosten en dan meer in het bijzonder voor dieetkosten, extra kosten voor kleding en beddengoed en buitenlandse ziektekosten. Voorts is in geschil of eiseres recht heeft op een vergoeding van proceskosten voor de bezwaar- en de beroepsfase. Daarnaast heeft eiseres verzocht om een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vernietiging van de navorderingsaanslagen en toekenning van een volle proceskostenvergoeding voor zowel de bezwaar- als de beroepsfase.

9. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

10. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

Specifieke zorgkosten

11. Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, aanhef en onder a, in verbinding met het tweede lid, aanhef en onder d, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) komen voor aftrek in aanmerking de op de erflater drukkende uitgaven voor specifieke zorgkosten. De specifieke zorgkosten zijn limitatief opgesomd in artikel 6.17 van de Wet IB 2001 en de daarop gebaseerde Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001. Artikel 6.18, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wet IB 2001 bepaalt kort gezegd dat uitgaven voor zorg die vallen onder het door de belastingplichtige ingevolge de Zorgverzekeringswet verplicht te verzekeren risico, niet voor aftrek in aanmerking komen. In casu rust op eiseres de bewijslast aannemelijk te maken dat de erflater in de onderhavige jaren uitgaven voor specifieke zorgkosten heeft gedaan.

12. Voor belastingjaar 2015 heeft de erflater ook geprocedeerd over de specifieke zorgkosten. Dezelfde aftrekposten waren toen in geschil. Hof Amsterdam heeft in zijn uitspraak van 30 oktober 2018 (ECLI:NL:GHAMS:2018:4061) geoordeeld dat de erflater de specifieke zorgkosten voor het jaar 2015 niet aannemelijk heeft gemaakt. Het Hof heeft geoordeeld dat de gestelde incontinentie van erflater en zijn echtgenote kennelijk niet bij de huisarts bekend waren en dat de overgelegde verklaring uit juli 2017 van een slechts bij naam aangeduide arts niet kan worden aanvaard als bewijs dat de erflater in 2015 extra kosten voor kleding en beddengoed hebben gemaakt. Het Hof achtte de buitenlandse zorgkosten voor belastingjaar 2015 evenmin aannemelijk gemaakt omdat op basis van de stukken niet kon worden beoordeeld of de opgevoerde uitgaven wel of niet zijn vergoed door de zorgverzekeraar of op grond van de reisverzekering.

13. Eiseres heeft voor de onderhavige jaren ten aanzien van dezelfde posten dezelfde stellingen ingenomen als voor belastingjaar 2015 en ook dezelfde bewijsstukken overgelegd. De rechtbank is daarom gelijk aan het Hof van oordeel dat ook voor de onderhavige jaren niet aan de bewijslast is voldaan. De verklaringen van de gemachtigde ter zitting maken dit niet anders.

14. Gelet hierop dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.

Immateriële schadevergoeding

15. Eiseres heeft verzocht om toekenning van een immateriële schadevergoeding voor de schade die zij heeft geleden en lijdt in de vorm van de spanning en frustratie als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn van twee jaar.

16. Het bezwaarschrift is ingediend op 8 november 2017, uitspraak op bezwaar is gedaan op 16 juli 2019, en de rechtbank doet uitspraak op 16 oktober 2020, zodat in deze zaken de redelijke termijn is overschreden met ruim elf maanden.

17. Verweerder stelt dat eiseres heeft verzocht om aanhouding van de onderhavige zaken totdat het Hof in het geschil over belastingjaar 2015 zou hebben beslist. Dit is volgens verweerder een omstandigheid op grond waarvan de redelijke termijn verlengd zou moeten worden. De gemachtigde van eiseres weerspreekt dit. Uit het hoorverslag blijkt dat door gemachtigde om aanhouding is verzocht en dat dit door verweerder is verleend. Nu gemachtigde dit slechts mondeling ter zitting heeft weersproken ziet de rechtbank geen aanleiding om aan deze bijzondere omstandigheid voorbij te gaan. Dit betekent dat de beslistermijn met twee maanden moet worden verlengd wegens bijzondere omstandigheden.

18. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat de beslistermijn met ruim 9 maanden is overschreden. Hiermee correspondeert een vergoeding van immateriële schade van € 1.000 welke termijn volledig moet worden toegerekend aan verweerder.

Proceskosten

19. Nu de rechtbank een vergoeding van immateriële schade aan eiseres heeft toegekend vanwege overschrijding van de redelijke termijn, is er aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres. De kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525 en een factor 0,5 voor het gewicht van de zaak nu verweerder slechts wordt veroordeeld in de proceskosten van eiseres omdat aan haar een vergoeding voor immateriële schade wordt toegekend (vgl. Hoge Raad 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:660). Voor een vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten bestaat geen aanleiding aangezien de uitspraak op bezwaar volledig in stand is gebleven (idem Hoge Raad 20 maart 2015).

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep ongegrond;

-

veroordeelt verweerder tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.000 voor overschrijding van de redelijke termijn;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 525;

-

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47 aan eiseres te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Walderveen, rechter, in aanwezigheid van

mr. B. Bruijnzeel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2020.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel