Rechtbank Noord-Holland, 06-07-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:8555, AWB - 19 _ 682
Rechtbank Noord-Holland, 06-07-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:8555, AWB - 19 _ 682
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 6 juli 2020
- Datum publicatie
- 29 oktober 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2020:8555
- Zaaknummer
- AWB - 19 _ 682
Inhoudsindicatie
Het geschil ziet op de proceskostenvergoeding in bezwaar en beroep alsmede de vergoeding van immateriele schade.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/682
(gemachtigde: J.A. Klaver),
en
Procesverloop
Met dagtekening 11 november 2016 heeft verweerder aan eiseres voor het jaar 2015 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een verzamelinkomen van € 22.226.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 28 december 2018 de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een verzamelinkomen van € 21.682.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft een verzoek gedaan om indiening van een conclusie van repliek.
Verweerder heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan eiseres. Hierbij heeft verweerder een beroep gedaan op geheimhouding als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Van de betreffende bijlage is een geschoonde versie overgelegd. Verweerder heeft verzocht om beperkte kennisneming van de ongeschoonde versie. De geheimhoudingskamer heeft bij beslissing van 28 april 2020 het verzoek van verweerder tot beperkte kennisneming voor de betreffende bijlage toegewezen. Bij brief van 7 mei 2020 heeft eiseres aangegeven dat zij de rechtbank geen toestemming verleent kennis te nemen van de haar niet ter beschikking staande delen van de gedingstukken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2020 te Haarlem. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A] en mr. [B] .
Overwegingen
Feiten
1. Op 15 februari heeft eiseres haar aangifte IB/PVV 2015 ingediend. Het aangegeven belastbaar inkomen bedraagt € 24.074 en de hierop in mindering gebrachte specifieke zorgkosten bedragen € 2.392 waarna een verzamelinkomen van € 21.682 resteert.
2. Verweerder heeft naar aanleiding van een verzoek om nadere informatie betreffende de specifieke zorgkosten op 5 september 2016 een reactie van eiseres ontvangen.
3. Nadat eiseres niet heeft gereageerd op een voornemen tot afwijking van de aangifte, heeft verweerder met dagtekening 11 november 2016 de definitieve aanslag IB/PVV 2015 opgelegd. Daarbij heeft verweerder € 1.848 aan specifieke zorgkosten in aanmerking genomen en het verzamelinkomen vastgesteld op € 22.226.
4. Op 23 december 2016 heeft verweerder een bezwaarschrift van eiseres tegen de definitieve aanslag ontvangen.
5. Bij brief van 21 maart 2017 heeft verweerder eiseres verzocht om aanvullende informatie. Bij brief van 14 april 2017 heef verweerder dit verzoek herhaald. Op 20 april 2017 heeft verweerder een reactie van eiseres ontvangen. Op 23 januari 2018 heeft verweerder het voornemen om gedeeltelijk tegemoet te komen aan het bezwaar verstuurd naar eiseres. Op 30 januari 2018 ontving verweerder van eiseres een verzoek om gehoord te worden, waarna de gemachtigde van eiseres op 4 mei 2018 is gehoord.
6. Met dagtekening 28 december 2018 is verweerder vanwege proces-economische redenen geheel tegemoetgekomen aan het bezwaar en is het verzamelinkomen conform de aangifte vastgesteld.
7. In de motivering van het bezwaarschrift van 11 december 2018 geeft verweerder als onderbouwing dat tegemoet wordt gekomen om een verdere beroepsprocedure te voorkomen. Ook wordt € 498 aan proceskosten vergoed in verband met het indienen van een bezwaarschrift en het hoorgesprek.
Geschil
8. In geschil is de hoogte van de kostenvergoeding in bezwaar. Ter zitting heeft eiseres verzocht om een vergoeding van immateriële schade.
9. Eiseres stelt dat verweerder een hogere kostenvergoeding diende toe te kennen in verband met de duur van de bezwaarprocedure. Desgevraagd heeft de gemachtigde zich ter zitting op het standpunt gesteld dat gelet op de duur van de zaak in bezwaar een wegingsfactor 1,5 dient te worden toegepast.
10. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en toekenning van een kostenvergoeding van € 373,50 (2 punten x € 249 met een wegingsfactor 1,5) voor de bezwaarfase, alsmede een proceskostenvergoeding en vergoeding van immateriële schadevergoeding.
11. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
12. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Kostenvergoeding bezwaarfase
13. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
13. Ingevolge artikel 8:75, eerste lid, van de Awb is de bestuursrechter bij uitsluiting bevoegd om een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter, en van het bezwaar of van het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
15. Ingevolge artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in de artikelen 8:75, eerste lid en 7:15, tweede lid, van de Awb uitsluitend betrekking hebben op:
a. kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand,
b. kosten van een getuige, deskundige of tolk die door een partij of een belanghebbende is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht,
c. reis- en verblijfkosten van een partij of een belanghebbende,
d. verletkosten van een partij of een belanghebbende,
e. kosten van uittreksels uit de openbare registers, telegrammen, internationale telexen, internationale telefaxen en internationale telefoongesprekken, en
f. kosten van het als gemachtigde optreden van een arts in zaken waarin enig wettelijk voorschrift verplicht tot tussenkomst van een gemachtigde die arts is.
16. In de Bijlage bij het Besluit onder C. Wegingsfactoren, C1. Gewicht van de zaak is het volgende opgenomen.
gewicht factor
zeer licht 0,25
licht 0,5
gemiddeld 1
zwaar 1,5
zeer zwaar 2
17. De rechtbank stelt vast dat verweerder (op grond van proces-economische redenen) volledig tegemoet is gekomen aan het bezwaar van eiseres. Niet is in geschil dat in de bezwaarfase twee punten worden toegekend en dat de vergoeding per punt € 249 juist is. Wel in geschil is het gewicht van de zaak.
18. Gemachtigde heeft zich op het standpunt gesteld dat vanwege de duur in de bezwaarprocedure de zaak kennelijk een zware zaak is en dat een wegingsfactor 1,5 dient te worden toegepast. Verweerder heeft betwist dat het een zware zaak betreft.
19. De rechtbank overweegt dat de duur van de behandeling van de zaak in bezwaar niet leidt tot het oordeel dat er kennelijk sprake is van een zware zaak. De rechtbank heeft ook geen andere aanknopingspunten aangetroffen in het dossier die aanleiding geven tot het oordeel dat er geen sprake is van een zaak met gemiddeld gewicht. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat de gemachtigde zich meermalen ter zitting op het standpunt heeft gesteld dat het een simpele zaak betreft. De grief faalt.
20. Gelet op het vorenoverwogene heeft verweerder de kostenvergoeding voor de bezwaarfase op een juiste wijze vastgesteld en dient het beroep in zoverre ongegrond te worden verklaard.
Schadevergoeding en proceskosten
21. De rechtbank is van oordeel de redelijke beslistermijn is overschreden. Het bezwaarschrift is op 23 december 2016 door verweerder ontvangen. Op 6 juli 2020 doet de rechtbank uitspraak. Dit leidt tot de conclusie dat de redelijke termijn is overschreden met (afgerond) 1 jaar en 7 maanden.
22. De rechtbank is evenwel van oordeel dat het tijdsverloop na de motivering van de uitspraak op bezwaar van 11 december 2018 bij de beoordeling of eiseres aanspraak maakt op vergoeding van door haar geleden immateriële schade buiten aanmerking dient te blijven, omdat sprake is van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in de jurisprudentie van de Hoge Raad en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (arrest EHRM 29 juni 2006, application 62361/00 Riccardi Pizzati). In het onderhavige geval moet worden geconcludeerd dat eiseres na de aan haar toegezonden motivering van de uitspraak op bezwaar van 11 december 2018 geen spanning en frustratie vanwege een lopend belastinggeschil heeft gehad. Immers, vanaf dat moment wist eiseres dat verweerder had besloten om geheel tegemoet te komen aan het bezwaar van eiseres en om € 498 aan kostenvergoeding toe te kennen. In het geschil bij de rechtbank ging het in beginsel uitsluitend om het verzoek tot een hogere kostenvergoeding voor de bezwaarfase in verband met de duur van de uitspraak op bezwaar.
23. Het vorenstaande betekent dat de overschreden redelijke termijn niet leidt tot te vergoeden schade. Immers, uitsluitend de periode van 23 december 2016 tot en met 11 december 2018 dient in aanmerking te worden genomen, zodat binnen de vierentwintig in aanmerking te nemen maanden in de hoofdzaak volledig ten gunste van eiseres is beslist.
24. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Kleefmann, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. Schaafsma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: