Home

Rechtbank Noord-Holland, 06-07-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:8556, AWB - 19 _ 2902

Rechtbank Noord-Holland, 06-07-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:8556, AWB - 19 _ 2902

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
6 juli 2020
Datum publicatie
29 oktober 2020
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2020:8556
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2902

Inhoudsindicatie

De gemachtigde van eiseres stelt kort gezegd dat eiseres regelmatig hulpmiddelen heeft moeten kopen en dat verweerder in de aanslagfase reeds beschikte over alle relevante gegevens. De motivatie van de uitspraak op bezwaar is ontoereikend omdat de naam en het adres van eiseres ontbreekt en anders dan verweerder stelt geheel tegemoet wordt gekomen aan het bezwaar omdat eiseres een bedrag ontvangt in plaats van dat eiseres een bedrag moet betalen.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 19/2902

(gemachtigde: J.A. Klaver),

en

Procesverloop

Met dagtekening 8 september 2017 heeft verweerder aan eiseres voor het jaar 2016 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.614.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 6 mei 2019 het bezwaar gedeeltelijk afgewezen.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2020 te Haarlem. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A] en mr. [B] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres heeft op 12 april 2017 een aangifte IB/PVV voor het jaar 2016 ingediend waarin zij € 804 aan specifieke zorgkosten heeft opgenomen.

2. Verweerder heeft naar aanleiding van voornoemde aangifte bij brief van 24 juni 2017 vragen gesteld. Eiseres heeft bij brief van 25 juni 2017 gereageerd op deze brief. Op 17 juli 2017 heeft verweerder aan eiseres kenbaar gemaakt dat verweerder het voornemen had om af te wijken van de aangifte. Naar aanleiding van een telefoongesprek op 24 juli 2017 heeft verweerder op dezelfde dag een dieetverklaring naar eiseres gestuurd met het verzoek om vóór 8 augustus 2017 te reageren. Bij brief van 22 augustus 2017 stuurt verweerder aan eiseres de mededeling dat, aangezien eiseres geen nadere informatie heeft verstrekt, de aanslag is vastgesteld conform het voornemen van 17 juli 2017. Verweerder kondigt aan dat eiseres een aanslagbiljet zal ontvangen.

3. Op 28 augustus 2017 ontving verweerder van de gemachtigde van eiseres een brief met een specificatie van de zorgkosten met bijlagen waaronder een ingevulde dieetverklaring. Er wordt € 986 aan specifieke zorgkosten geclaimd.

4. De definitieve aanslag is vastgesteld met dagtekening 8 september 2017 conform de brief van 22 augustus 2017.

5. Op 13 oktober 2017 ontving verweerder een bezwaarschrift. Gemachtigde van eiseres heeft bij brieven van 23 juli 2018 en 4 september 2018 nadere stukken overgelegd. Op 1 oktober 208 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden.

6. Bij brief van 6 mei 2019 is de motivering van de uitspraak op bezwaar aan de gemachtigde van eiseres gestuurd. Met dagtekening 17 mei 2019 is uitspraak op bezwaar gedaan. Daarbij heeft verweerder € 829 aan specifieke zorgkosten in aanmerking genomen en het belastbaar inkomen vastgesteld op € 12.785. Verweerder heeft geen kostenvergoeding toegekend.

Geschil

7. In geschil is of eiseres recht heeft op een aftrek specifieke zorgkosten alsmede een kostenvergoeding voor de bezwaarfase. Daarnaast is in geschil of de uitspraak op bezwaar voldoet aan de vereisten van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

8. De gemachtigde van eiseres stelt kort gezegd dat eiseres regelmatig Tena Lady heeft moeten kopen en dat verweerder in de aanslagfase reeds beschikte over alle relevante gegevens. De motivatie van de uitspraak op bezwaar is ontoereikend omdat de naam en het adres van eiseres ontbreekt en anders dan verweerder stelt geheel tegemoet wordt gekomen aan het bezwaar omdat eiseres een bedrag ontvangt in plaats van dat eiseres een bedrag moet betalen.

9. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, alsmede een proceskostenvergoeding en vergoeding van immateriële schadevergoeding.

10. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

11. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

12. De rechtbank stelt voorop dat op eiseres, als degene die de aftrek claimt, de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat recht bestaat op een aftrekpost op grond van artikel 6.17 (specifieke zorgkosten) van de Wet op de inkomstenbelasting (hierna: Wet IB).

13. In dat kader heeft de gemachtigde van eiseres er enkel op gewezen dat eiseres regelmatig Tena Lady koopt.

14. Verweerder heeft de aftrekpost gemotiveerd betwist.

15. De rechtbank is van oordeel dat eiseres, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door verweerder, niet aannemelijk heeft gemaakt dat er meer recht bestaat op aftrek van specifieke zorgkosten (artikel 6.17 van de Wet IB) dan in de bezwaarfase is toegekend.

Motivering

16. Artikel 7:12 van de Awb bepaalt dat een beslissing op bezwaar moet berusten op een deugdelijke motivering.

17. De gemachtigde van eiseres heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar vanwege het ontbreken van naam en adresgegevens van eiseres in de uitspraak op bezwaar.

18. De rechtbank overweegt dat uit een uitspraak op bezwaar op zijn minst herleidbaar dient te zien op welke belastingplichtige en/of welke aanslag het ziet. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de uitspraak op bezwaar daaraan. Immers, in de uitspraak wordt het aanslagnummer vermeld. Zowel in de brieven afkomstig van verweerder als in de brieven afkomstig van de gemachtigde van eiseres wordt dit aanslagnummer vermeld zodat het eenvoudig herleidbaar is tot eiseres. De beroepsgrond faalt.

Kostenvergoeding bezwaarfase

19. De gemachtigde van eiseres stelt dat verweerder ten onrechte geen kostenvergoeding voor de bezwaarfase heeft toegekend.

20. Verweerder weerspreekt dit en stelt dat de definitieve aanslag niet verminderd is vanwege een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid. Verweerder stelt dat eiseres pas tijdens de bezwaarfase de onderbouwende stukken heeft overgelegd.

21. De rechtbank overweegt dat eiseres een termijn is gegeven tot 8 augustus 2017 voor een nadere onderbouwing van de gestelde specifieke zorgkosten. Eiseres heeft niet binnen de termijn gereageerd. Pas nadat verweerder op 22 augustus 2017 kenbaar had gemaakt dat verweerder een besluit had genomen, heeft eiseres nadere gegevens overgelegd welke op 28 augustus 2017 door verweerder werden ontvangen. Dat de cijfermatige uitwerking van het besluit een dagtekening heeft van 8 september 2017 doet aan het voorgaande niets af. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat eiseres pas in de bezwaarfase nadere gegevens en bescheiden heeft overgelegd, waarmee van de voor een kostenvergoeding vereiste verwijtbare onrechtmatigheid van verweerder geen sprake is.

Schadevergoeding en proceskosten

22. Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden moet worden aangesloten bij de uitgangspunten als neergelegd in het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005, nr. 37984, ECLI:NL:HR:2005:AO9006. Voor een uitspraak in eerste aanleg heeft te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn geschiedt indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De termijn vangt in beginsel aan op het moment waarop verweerder het (gemotiveerde) bezwaarschrift ontvangt. Indien de redelijke termijn is overschreden, dient als uitgangspunt voor de schadevergoeding een tarief te worden gehanteerd van € 500 per half jaar dat die termijn is overschreden, waarbij ter bepaling van de totale vergoeding de geconstateerde overschrijding naar boven wordt afgerond.

23. Op 28 augustus 2017 ontving verweerder een brief van de gemachtigde van eiseres welke de rechtbank, evenals verweerder in eerste instantie heeft gedaan, aanmerkt als bezwaarschrift. De uitspraak op bezwaar is gedaan op 17 mei 2019. De rechtbank doet op 6 juli 2020 uitspraak. Sinds de indiening van het bezwaarschrift is aldus een periode van afgerond 35 maanden verstreken. Verweerder heeft verder geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan zou kunnen worden geconcludeerd dat deze termijn wegens bijzondere omstandigheden zou moeten worden verkort. Dat betekent dat de overschrijding van de redelijke termijn afgerond elf maanden bedraagt. Daarmee correspondeert een vergoeding van immateriële schade van € 1.000. Aangezien de rechtbank, gelet op de datum van ontvangst van het beroepschrift, zijnde 26 juni 2019, de haar toekomende termijn van 18 maanden niet heeft overschreden, terwijl als regel heeft te gelden dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover de duur daarvan een half jaar overschrijdt, is de overschrijding van de redelijke termijn geheel aan die fase toe te rekenen. Verweerder dient daarom deze € 1.000 te betalen.

24. Nu de rechtbank een vergoeding van immateriële schade aan eiseres heeft toegekend vanwege overschrijding van de redelijke termijn, is er aanleiding verweerder te veroordelen in proceskosten van eiseres. De kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525 en een factor 0,5 voor het gewicht van de zaak nu verweerder enkel wordt veroordeeld in de proceskosten van eiseres omdat aan haar een vergoeding voor immateriële schade wordt toegekend (vgl. Hoge Raad 20 maart 2015, nr. 14/01332, ECLI:NL:HR:2015:660). Voor een vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten bestaat verder ondanks de toekenning van een vergoeding van immateriële schade geen aanleiding, aangezien de uitspraak op bezwaar volledig in stand is gebleven (vgl. Hoge Raad 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:660).

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond;

- veroordeelt verweerder tot vergoeding aan eiseres van de immateriële schade van eiseres, vastgesteld op een bedrag van € 1.000;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 525;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht ten bedrage van € 47 te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Kleefmann, rechter, in aanwezigheid van

mr. B. Schaafsma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel