Rechtbank Noord-Holland, 20-07-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:8560, AWB - 19 _ 3041
Rechtbank Noord-Holland, 20-07-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:8560, AWB - 19 _ 3041
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 20 juli 2020
- Datum publicatie
- 30 oktober 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2020:8560
- Zaaknummer
- AWB - 19 _ 3041
Inhoudsindicatie
Op grond van ter zitting overgelegde informatie wordt het beroep inzake de rente over een rekening-courantverhouding in de aanslag vennootschapsbelasting gedeeltelijk gegrond verklaard. De overige (formele) grieven slagen niet. De verzuimboete blijft in stand.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/3041
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2015 een aanslag vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd, berekend naar een belastbare winst en een belastbaar bedrag van € 62.791. Tevens is bij afzonderlijke beschikkingen belastingrente in rekening gebracht tot een bedrag van € 1.837 en is een verzuimboete opgelegd van € 2.639.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag Vpb verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbare winst en een belastbaar bedrag van € 29.462, de beschikking belastingrente verminderd tot € 862 en de verzuimboete gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben op 6 maart 2020 (eiseres) en 10 maart 2020 (verweerder) nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2020 te Haarlem. Namens eiseres is verschenen mr. [A] (hierna: [A] ). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [B] en mr. drs. [C] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres is op [#] 1990 opgericht. Haar statutaire zetel bevindt zich op Curaçao. Feitelijk is de onderneming van eiseres gevestigd in Nederland aan de [D] . De onderneming houdt zich bezig met houdster- en/of financieringsactiviteiten. Met ingang van 12 juli 1990 is [A] enig aandeelhouder en bestuurder van eiseres. Hij houdt voorts alle aandelen in [E] B.V., die op haar beurt de helft van de aandelen houdt in [F] B.V.
2. Eiseres heeft ultimo 2015 een vordering op [A] uit hoofde van een rekening-courantschuld (de vordering op de dga). Eiseres heeft daarnaast ultimo 2015 een vordering op [F] B.V. (de vordering op [F] ).
3. Eiseres is uitgenodigd tot het doen van aangifte Vpb voor het jaar 2015. Verweerder heeft eiseres bericht dat op verzoek uitstel voor het doen van aangifte is verleend tot 1 november 2016. Bij latere brieven heeft verweerder eiseres herinnerd en aangemaand tot het doen van aangifte, uiterlijk op 24 maart 2017. Verweerder heeft er bij gelegenheid van de aanmaning op gewezen dat het belastbare bedrag geschat zal worden indien de aangifte niet tijdig wordt ontvangen en dat dan een boete kan worden opgelegd van € 2.639 tot € 5.278.
4. Bij brief van 5 maart 2018 heeft verweerder eiseres bericht dat vanwege het ontbreken van een tijdige aangifte ambtshalve een aanslag Vpb 2015 naar een belastbaar bedrag van € 62.791 en een verzuimboete is opgelegd. Op 14 maart 2018 ontvangt verweerder via elektronische weg een aangifte Vpb voor het jaar 2015 naar een belastbare winst en een belastbaar bedrag van -/- € 32.828. Daarin is een buitengewone last aangegeven van € 34.978. De aanslag Vpb 2015 is met dagtekening 17 maart 2018 opgelegd zonder rekening te houden met deze aangifte.
5. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag en de boete. In verband met de behandeling van de bezwaren tegen de aan eiseres opgelegde aanslagen Vpb 2013 en 2016 heeft op 15 mei 2019 een hoorgesprek plaatsgevonden. Tijdens dit gesprek zijn ook de correcties betreffende de aanslag Vpb 2015 aan de orde gekomen.
6. Op 21 mei 2019 heeft verweerder een op 15 mei 2019 gedagtekende ingebrekestelling ontvangen wegens het niet tijdig doen van uitspraak op het bezwaar tegen de onderhavige aanslag. Daarbij is verzocht binnen vijf dagen na dagtekening uitspraak op bezwaar te doen. Op 28 mei 2019 is eiseres per e-mail en per telefoon uitgenodigd voor een hoorgesprek op 3 juni 2019. Eiseres heeft hier niet op gereageerd.
7. Verweerder heeft eiseres een brief met dagtekening 4 juni 2019 toegezonden. Het onderwerp luidt “Uitspraak op bezwaarschrift vennootschapsbelasting 2015 [eiseres]”. In de brief staat dat verweerder “in deze brief” het bezwaar behandelt en het besluit wordt aangetroffen. Ook staat er dat binnenkort een uitspraak uit Apeldoorn zal worden ontvangen met betrekking tot de vermindering van de aanslag, dat deze uitspraak uit Apeldoorn de administratieve afhandeling vormt en de beroepsmogelijkheid met de onderhavige brief start, ondanks dat de beschikking uit Apeldoorn eveneens een rechtsmiddelverwijzing bevat. Verder staat in de brief onder meer dat het bezwaar ontvankelijk is, alsmede:
“Rekening houdende met bovenstaande correcties stel ik de belastbare winst en het belastbare bedrag bij deze uitspraak als volgt vast:
Aangegeven belastbare winst (aangifte) -/- € 32.828
Correctie: meer renteopbrengsten € 27.312
Correctie: geen aftrek buitengewone last: bij € 34.978 +
Vast te stellen belastbare winst € 29.462
Vast te stellen belastbaar bedrag € 29.462”
Over de boete staat in de brief dat sprake is van stelselmatig niet dan wel te laat indienen van de aangiften vennootschapsbelasting en dat een hogere boete passend en geboden was geweest, zodat de boete niet wordt gematigd. Onder het kopje “Uitspraak op bezwaar” staat:
“Onder verwijzing naar bovenstaande heb ik de aanslag vennootschapsbelasting 2015 verminderd tot een belastbare winst en een belastbaar bedrag van € 29.462. De opgelegde verzuimboete van € 2.639 zal ik niet verminderen.”
Ten slotte staat in de brief dat de in rekening gebrachte belastingrente naar rato zal worden verminderd, met inachtneming van de wettelijke regels, en volgt na de handtekening de rechtsmiddelverwijzing.
8. Op een brief van 22 juni 2019 van verweerder aan eiseres met daarop vermeld “Vennootschapsbelasting Vermindering aanslag” staat dat te verrekenen/terug te geven is € 7.641. Ook bevat de brief de tekst “berekening vermindering definitieve aanslag”, waarna een berekening volgt waarbij de vastgestelde belastbare winst wordt herleid tot het bedrag van de aanslag, waarna het te verrekenen/terug te geven bedrag wordt bepaald aan de hand van de bruto belasting, de verzuimboete, de belastingrente ad € 862 en het eerder vastgestelde te betalen bedrag.
Geschil 9. In geschil is of uitspraak op bezwaar is gedaan en, als dat het geval is, of deze materieel en formeel correct is.
10. Eiseres stelt zich primair op het standpunt dat verweerder geen formeel juiste uitspraak op bezwaar heeft gedaan en subsidiair dat de aanslag en de boete na bezwaar te hoog zijn vastgesteld. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag Vpb 2015 en de verzuimboete.
11. Verweerder bestrijdt het primaire standpunt. Ten aanzien van het subsidiaire standpunt heeft verweerder ter zitting gesteld dat de aanslag verminderd moet worden zodat het beroep in zoverre gegrond dient te worden verklaard, doch dat de boete moet worden gehandhaafd.
Beoordeling van het geschil
Vooraf: stukken van het geding en het verzoek om een getuige op te roepen
12. In haar nader stuk heeft eiseres zich beroepen op een “klik” gedaan in december 2009. Volgens eiseres heeft verweerder toen een aantal punten die thans in geding zijn al onderzocht en beoordeeld. Aangezien het onderzoek niet heeft geleid tot correcties is verweerder met de standpunten van eiseres akkoord gegaan, aldus eiseres. In dit kader heeft eiseres verzocht [G] (hierna: [G] ), medewerker bij verweerder en behandelaar in de primaire fase, op te roepen voor de zitting.
13. Naar aanleiding van het nader stuk van eiseres heeft verweerder gesteld dat de klik in het verleden is gebruikt voor een boekenonderzoek over de omzetbelasting bij een groepsmaatschappij van eiseres. Vervolgens is eiseres toegezegd dat de klik niet meer zal worden gebruikt voor controledoeleinden bij andere ondernemingen van [A] . De klik heeft geen rol gespeeld bij het vaststellen van de onderhavige aanslag en is inmiddels vernietigd, aldus verweerder.
14. De rechtbank begrijpt uit het ter zitting gestelde dat volgens eiseres verweerder niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft ingebracht. Eiseres heeft dit naar het oordeel van de rechtbank echter niet aannemelijk gemaakt. In het bijzonder heeft eiseres, gelet op de gemotiveerde weerspreking door verweerder, niet onderbouwd dat sprake is van een inhoudelijk verband tussen de klik, de daarmee samenhangende procedures en het onderhavige geschil. De stukken van het geding wijzen er ook niet op dat andere informatie dan uit die stukken blijkt, is gebruikt of ter beschikking van verweerder heeft gestaan in het kader van de vennootschapsbelastingheffing over 2015.
15. De rechtbank wijst het beroep op artikel 8:46 van de Awb af. Eiseres heeft gesteld dat [G] meer informatie kan verstrekken over de inhoud van de klik. Aangezien die klik echter niet relevant is voor dit geschil, is het verhoor van [G] niet nodig.
Uitspraak op bezwaar, dwangsom en horen
16. Eiseres heeft gesteld dat geen hoorgesprek heeft plaatsgevonden en dat dit veroorzaakt is door de te beperkte tijd tussen de uitnodiging en de geplande datum. Bij de hoorzitting op 15 mei 2019 is niet ingegaan op de buitengewone last. Verder is niet de termijn voor het doen van de uitspraak op bezwaar in acht genomen. De brief van 4 juni 2019 bevat geen berekening van de uiteindelijk verschuldigde belasting en is dus formeel geen uitspraak op bezwaar. Verweerder dient te worden opgedragen alsnog correct uitspraak op bezwaar te doen, aldus eiseres.
17. Verweerder stelt in dit kader dat met de brief van 4 juni 2019 met inachtneming van het moment van ontvangst van de ingebrekestelling tijdig uitspraak op bezwaar is gedaan. Hoewel eiseres formeel niet is gehoord, is zij bij het hoorgesprek over 2013 en 2016 wel in de gelegenheid gesteld haar standpunt met betrekking tot het jaar 2015 naar voren te brengen. Eiseres heeft niet meer gereageerd op het verzoek van verweerder om aan te geven of zij gehoord wenste te worden. Verweerder heeft daarom van het horen mogen afzien. De brief van 4 juni 2019 moet gelet op de inhoud als uitspraak op bezwaar worden aangemerkt. De omstandigheid dat deze geen berekening van de verschuldigde belasting bevat, doet daarbij niet ter zake, aldus verweerder. Verweerder verwijst naar de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 22 juni 2001,
.18. De rechtbank oordeelt dat verweerder met de brief van 4 juni 2019 uitspraak op bezwaar heeft gedaan. De inhoud van de brief, zoals weergegeven hiervoor bij de feiten, wijst erop dat verweerder heeft bedoeld met die brief uitspraak op het bezwaar te doen. De brief bevat verder ook een inhoudelijke behandeling van de bezwaargronden en een heroverweging van het primaire besluit, alsmede een conclusie die resulteert in een nieuwe berekening van het belastbare bedrag over 2015. De gevolgen van de beslissing van verweerder voor de verschillende elementen waaruit de aanslag bestaat, blijken dus uit de brief. Daarom is de bezwaarfase met die brief afgerond. Dat eiseres het met de inhoud van de brief niet eens is dan wel voor eiseres niet alles duidelijk is geworden, maakt dit niet anders. De brief bevat voldoende informatie om als uitspraak op bezwaar te worden aangemerkt.
19. Eiseres heeft ter zitting verklaard dat haar standpunt ten aanzien van de dwangsom is ingegeven doordat volgens haar de brief van 4 juni 2019 geen uitspraak op bezwaar is. Daarom is de termijn van twee weken genoemd in de Awb geschonden en heeft zij recht op een dwangsom, aldus eiseres. Uit het voorgaande blijkt echter dat verweerder met de brief van 4 juni 2019 wel uitspraak op bezwaar heeft gedaan. Daarom behoeft het standpunt van eiseres over de dwangsom geen behandeling.
20. Het standpunt van eiseres dat zij ten onrechte niet is gehoord, faalt. Gelet op artikel 7:2 van de Awb en artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), wordt een belanghebbende gehoord op zijn verzoek. Eiseres heeft ter zitting gesteld dat zij heeft verzocht om te worden gehoord, maar verweerder heeft dat weersproken. Een dergelijk verzoek blijkt ook niet uit de stukken, zodat het verzoek niet aannemelijk is.
De aanslag
21. Eiseres heeft over de aanslag gesteld dat de correctie in verband met de rentebate over de vordering op de dga over het gemiddelde saldo moet worden berekend en daarom moet worden verlaagd met € 270 tot € 4.391. De rentebate over de vordering op [F] B.V. moet worden verminderd van € 22.661 tot € 21.046 omdat de hoofdsom volgens de jaarrekening zowel aan het begin als het einde van 2015 € 1.052.315 is. Bovendien moet die bate vervallen omdat volgens eiseres verweerder de zakelijkheid van de vordering niet heeft getoetst. De correctie van € 34.978 is niet gemotiveerd en dient dus ook te vervallen. Daarom dient de aanslag te worden verminderd naar een belastbaar bedrag van -/- € 28.437. De verzuimboete staat in geen verhouding tot de ernst van het feit en dient daarom te worden gematigd tot € 1.319, aldus eiseres.
22. Verweerder heeft in dit kader gesteld dat de aangifte na afloop van de uiterste gestelde termijn binnengekomen is en wel op zodanig moment dat daarmee bij het ambtshalve vaststellen van de aanslag geen rekening meer kon worden gehouden. Omdat eiseres niet de vereiste aangifte heeft gedaan, dient de bewijslast te worden omgekeerd en verzwaard. Eiseres heeft niet doen blijken dat en in hoeverre de aanslag te hoog is vastgesteld. Ook is met eiseres afgesproken dat in verband met de vorderingen in ieder geval een rentebate van 2% in aanmerking zou worden genomen. In verband met de vordering op de dga had de rente gecorrigeerd moeten worden met € 4.391, zodat de aanslag met € 270 moet worden verminderd. De rente op de vordering op [F] B.V. had ook tot een ander bedrag moeten worden gecorrigeerd. Gelet op de ter zitting getoonde jaarrekening 2015 is het gemiddelde saldo van die vordering in 2015 € 1.052.315, hetgeen resulteert in een rentebedrag van € 21.046. Per saldo moet de aanslag daarom, anders dan in het verweerschrift staat, worden verminderd. De aftrek in verband met een buitengewone last is terecht gecorrigeerd omdat eiseres deze ondanks een verzoek daartoe niet heeft onderbouwd. De boete is terecht en tot het juiste bedrag opgelegd omdat eiseres, ondanks daartoe te zijn uitgenodigd, herinnerd en aangemaand, de aangifte niet binnen de gestelde termijn heeft ingediend, en eiseres voor het zevende achtereenvolgende jaar niet of niet tijdig aangifte heeft gedaan. De verzuimboete is niet onevenredig hoog. Er zijn geen redenen om de boete te matigen, aldus verweerder.
23. Uit het voorgaande volgt dat partijen het er over eens zijn dat het belastbaar bedrag moet worden verminderd omdat de renteopbrengsten over de vordering op de dga en over de vordering op [F] B.V. op lagere bedragen moeten worden gesteld. Dit leidt tot een afname van de toegepaste correctie, en daarmee tot een verlaging van het belastbaar bedrag, met € 270 en met (€ 22.661 - € 21.046 =) € 1.615, in totaal € 1.885.
24. Het standpunt van eiseres dat de correctie in verband met een renteopbrengst over de vordering op [F] B.V. geheel moet vervallen, volgt de rechtbank niet. Eiseres heeft niet bestreden dat sprake is van een lening verstrekt door eiseres aan [F] B.V. Dat de zakelijkheid van de lening later een punt van discussie kan blijken te zijn, maakt dit mede gelet op hetgeen verweerder ter zitting hierover gesteld heeft, niet anders.
25. Partijen zijn verder verdeeld over de aftrek als buitengewone last van € 34.978. Verweerder heeft eiseres in de bezwaarfase gevraagd hier een toelichting op te geven. Pas ter zitting heeft eiseres hierop een toelichting gegeven, inhoudende dat dit een afboeking is van een vordering op een gelieerde vennootschap zonder daaromtrent enige verdere onderbouwing te verstrekken. Deze toelichting acht de rechtbank onvoldoende ter onderbouwing van die last, mede gelet op de weerspreking door verweerder van de juistheid van die toelichting. Eiseres heeft dus de aftrek van het bedrag niet aannemelijk gemaakt.
26. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de aanslag dient te worden verminderd tot een berekend naar een belastbaar bedrag van (€ 29.462 - € 1.885 =) € 27.577. Het beroep van verweerder op artikel 27e, eerste lid, van de AWR (omkering en verzwaring van de bewijslast) behoeft geen behandeling.
De boete
27. De boete is opgelegd op grond van artikel 67a van de AWR. Op grond van die bepaling (tekst 2018) kan, indien een belastingplichtige de aangifte voor een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven niet, dan wel niet binnen de ingevolge artikel 9, derde lid, gestelde termijn heeft gedaan, de inspecteur hem ter zake, uiterlijk bij de vaststelling van de aanslag, een bestuurlijke boete van ten hoogste € 5.278 opleggen. Gelet op paragraaf 21, derde lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst, bedraagt dit bedrag in het kader van de aangifte vennootschapsbelasting maximaal 50% van laatstgenoemde bedrag. De aan eiseres opgelegde boete is gelijk aan dit maximale bedrag.
28. Verweerder heeft in dit verband gesteld dat sprake is van een patroon van het niet of niet tijdig doen van aangiften vennootschapsbelasting. Het door verweerder ingebrachte bewijs wijst erop dat over de jaren 2011, 2012 en 2013 de aangifte vennootschapsbelasting telkens pas is ingediend nadat de daarvoor gegeven termijn, verlengd bij herinnering en aanmaning, was verstreken. Voor het jaar 2014 is de aangifte ingediend na dagtekening van de herinnering om de aangifte in te dienen. Gelet hierop acht de rechtbank aannemelijk dat eiseres meerdere malen niet binnen de gestelde termijnen de aangifte vennootschapsbelasting heeft ingediend en zich daarvan bewust was. Eiseres moet zich ook bewust zijn dat zij, net als elke belastingplichtige, moet voldoen aan haar fiscale verplichtingen. Gelet op deze omstandigheden betreffende de aard van de overtreding en ernst van het verwijt acht de rechtbank het niet onredelijk dat verweerder de maximale boete heeft opgelegd. Verder is ook niet gebleken van andere omstandigheden die ertoe leiden dat de boete niet passend en geboden zou zijn.
Conclusie
29. Gelet op het hiervoor overwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.
Proceskosten
30. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Eiseres heeft voor het eerst ter zitting een afschrift getoond van de jaarrekening 2015 waaruit bleek dat de renteberekening ter zake van de vordering op [F] B.V. zoals verweerder in bezwaar had toegepast, onjuist was. Dit merkt de rechtbank op als een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 2, lid 3, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) op grond waarvan kan worden afgeweken van de hoofdregel van artikel 2, lid 1, Bpb dat het bestuursorgaan in geval van gegrondverklaring van het beroep wordt veroordeeld in de kosten van de belanghebbende (vergelijk HR 29 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:440). De rechtbank merkt ten overvloede op dat zonder nadere bewijs niet aannemelijk is dat [A] bij het indienen van het bezwaar- en het beroepschrift en het ter zitting verschijnen (mede) heeft opgetreden als derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent aan eiseres. Niet aannemelijk is dat op eiseres een verplichting zal komen te rusten of reeds rust om kosten ter zake van rechtsbijstand te voldoen. Dat het bezwaar- en het beroepschrift zijn ingediend op briefpapier van een adviesgroep waarvoor [A] werkzaam is als jurist, leidt in ieder geval niet tot die conclusie.