Rechtbank Noord-Holland, 27-10-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:8656, AWB - 19 _ 3620
Rechtbank Noord-Holland, 27-10-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:8656, AWB - 19 _ 3620
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 27 oktober 2020
- Datum publicatie
- 2 november 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2020:8656
- Zaaknummer
- AWB - 19 _ 3620
Inhoudsindicatie
De rechtbank ziet aanleiding om de vergoeding voor het verschijnen van de gemachtigde ter zitting te matigen op grond van artikel 2, derde lid, van het Besluit. Vast staat dat ter zitting slechts nog de hoogte van de proceskostenvergoeding - en meer in het bijzonder de toepassing van de wegingsfactor - in geschil was. De gemachtigde van eiser heeft zijn verzoek slechts zeer summier gemotiveerd. Gelijke verzoeken van deze gemachtigde in vergelijkbare procedures zijn zowel door deze rechtbank als door Hof Amsterdam afgewezen. Bovendien heeft de zitting in deze zaak slechts enkele minuten geduurd. Dit alles leidt de rechtbank tot de conclusie dat tijdens de zitting sprake was van een lichte zaak welke slechts zeer beperkte tijd heeft gekost, en waarvoor een wegingsfactor van 0,5 dient te worden gehanteerd.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/3620
(gemachtigde: M. Collij),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2015 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.480. Daarnaast is bij beschikking een bedrag van € 9 aan belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de navorderingsaanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Tot de gedingstukken behoort een brief van verweerder waarin hij een verzoek tot geheimhouding op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht doet voor gelakte passages in een als bijlage bij het verweerschrift ingediend algemeen hoorverslag en correspondentie uit 2018. De rechtbank verwijst naar de ter zitting van 2 juni 2020 met verweerder en gemachtigde van eiseres gemaakte afspraken in de zaken met nr. HAA 19/4944 en HAA 19/4946 dat een beslissing op het verzoek van verweerder achterwege kan blijven nu dit stuk beide partijen bekend is en de belangenafweging geen andere zal zijn dan in andere zaken waarin dit stuk is ingebracht en geoordeeld is dat geheimhouding van de gelakte passages gerechtvaardigd is. De rechtbank zal dan ook geen kennis nemen van het niet geanonimiseerde stuk en uitspraak doen op basis van het geanonimiseerde stuk.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 september 2020 te Haarlem.
Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres heeft op 6 april 2016 digitaal aangifte ib/pvv 2015 gedaan. Hierin heeft zij een persoonsgebonden aftrek (hierna: PGA) geclaimd van € 1.079.
2. Verweerder heeft met dagtekening 10 juni 2016 een aanslag ib/pvv 2015 opgelegd overeenkomstig de door eiseres ingediende aangifte.
3. Verweerder heeft eiseres per brief met dagtekening 14 maart 2017 om nadere informatie verzocht over de aangifte ib/pvv 2015. Eiseres heeft hierop schriftelijk gereageerd.
4. Verweerder heeft eiseres met dagtekening 10 april 2017 een kennisgeving tot navordering gestuurd. In navolging hiervan hebben partijen met elkaar gecorrespondeerd.
5. Verweerder heeft eiseres met dagtekening 14 oktober 2017 de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd. Hierin is de PGA gecorrigeerd tot een bedrag van € 115.
6. Eiseres heeft op 14 november 2017 bezwaar tegen de navorderingsaanslag gemaakt. Op 17 mei 2018 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden.
7. Verweerder heeft met dagtekening 21 juni 2019 de uitspraak op bezwaar vastgesteld.
8. Verweerder heeft de navorderingsaanslag voorafgaand aan de zitting vernietigd. Eiseres heeft verklaard het onderhavige beroep niet in te trekken.
Geschil
9. In geschil is slechts nog de hoogte van de proceskosten waarin verweerder moet worden veroordeeld. Voorts heeft eiseres verzocht om een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Beoordeling van het geschil
Immateriële schadevergoeding
10. Het bezwaarschrift is ingediend op 14 november 2017, de uitspraak op bezwaar is gedaan op 21 juni 2019 en de rechtbank doet uitspraak op 27 oktober 2020, zodat in deze zaken de redelijke termijn, met inachtneming van de uitgangspunten zoals geformuleerd door de Hoge Raad in zijn arrest van 19 februari 2016, nr.14/03907, ECLI:NL:HR:2016:252, is overschreden met meer dan elf maanden welke periode geheel is toe te rekenen aan de bezwaarfase. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan de redelijke termijn verlengd zou moeten worden zijn door verweerder niet gesteld. Gelet hierop bedraagt de immateriële schadevergoeding in deze zaak € 1.000 welke geheel door verweerder vergoed dient te worden.
Proceskosten
11. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt de kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.309 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 261, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 1 en 1 punt voor het verschijnen van de gemachtigde ter zitting, met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 0,5).
12. Eiseres is bij gemachtigde ter zitting verschenen en heeft aldaar verzocht om toepassing van wegingsfactor 1,5 onder verwijzing naar een uitspraak van Hof Den Haag van 19 juni 2020 (ECLI:NL:GHDHA:2020:1204) en het feit dat zijn cliënten het stempel 1043 hebben gekregen zeer kwalijk is. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten aangetroffen in het dossier die in redelijkheid aanleiding geven tot het oordeel dat er sprake is van een zaak met bovengemiddeld gewicht. De rechtbank ziet daarentegen aanleiding om de vergoeding voor het verschijnen van de gemachtigde ter zitting te matigen op grond van artikel 2, derde lid, van het Besluit. Vast staat dat ter zitting slechts nog de hoogte van de proceskostenvergoeding - en meer in het bijzonder de toepassing van de wegingsfactor - in geschil was. De gemachtigde van eiser heeft zijn verzoek slechts zeer summier gemotiveerd. Gelijke verzoeken van deze gemachtigde in vergelijkbare procedures zijn zowel door deze rechtbank als door Hof Amsterdam afgewezen. Bovendien heeft de zitting in deze zaak slechts enkele minuten geduurd. Dit alles leidt de rechtbank tot de conclusie dat tijdens de zitting sprake was van een lichte zaak welke slechts zeer beperkte tijd heeft gekost, en waarvoor een wegingsfactor van 0,5 dient te worden gehanteerd.
.
Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep gegrond;
- -
-
veroordeelt verweerder tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 1.000;
- -
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.309;
- -
-
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H. de Soeten, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. Bruijnzeel, griffier. De beslissing is gedaan op 27 oktober 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: